80
lengte heeft van 2660 m. Nu kan ik mij best iemand voorstellen die
drie kwartier besteedt om dien weg af te leggen, maar dat is de vraag
niet. Ik behoef wel niet te herinneren dat een uur gaans 5555 meter
is, zoodat 2660 m. nog geen X/1 uur gaans is.
De heer Quant. Ik wenschte te vragen of het bij het Dagelijksch Be
stuur bekend is, dat het werkelijk de bedoeling van den concessie-aanvra
ger is, om den stoomtram te doen loopen van het station hier ter stede
tot aan Piet Gijzenbrug en zoo vervolgens in verbinding met Noordwijk.
Wanneer dat het geval mocht zijn, is er voor Leiden wel degelijk een
reden om de concessie toe te staan, want dan wordt de stoomtram een
middel tot verbinding van Leiden en Noordwijk. Het bezwaar van den
heer "Verster moge eenigszins gegrond zijn en de weg wel bereden wor
den, ik geloof echter niet dat die bedenking zoo overwegend is, dat de
concessie op dien grond geweigerd zou moeten worden, vooral niet als
het eene verbinding wordt tusschen Leiden en Noordwijk, wat zeer wen-
schelijk is.
De Voorzitter. Ik kan den heer Quant geen positief antwoord ge
ven. Mij zijn verschillende plannen medegedeeld, welke de heer Klaasen
zoude hebben. In de eerste plaats dat hij zoude trachten eene overeen
komst te sluiten met de Holl. Spoorwegmaatschappij, waarbij deze zich
verbond om een grooter aantal treinen te Piet Gijzenbrug te laten stopp
pen in verband met zijne onderneming, tusschen Noordwijk en Piet
Gijzenbrug, en in de tweede plaats dat hij zoude trachten concessie te
krijgen om met den stoomtram over den berm van den spoorweg te
rijden. Zijne bedoeling is niet uitsluitend eene verbinding tusschen Noord
wijk en Piet Gijzenbrug te maken, maar om op de een of andere der
door mij genoemde wijzen, eene verbinding tusschen Noordwijk en Leiden
te maken.
De voordracht van Burg. en Weth. wordt hierop met 16 tegen 6 stem
men aangenomen.
Tegen de heerenVerster, Scheltema, Du Rieu, Cock, Lezwijn en Bredius.
IX. Voorstel betrekkelijk het verzoek van den heer Swaan, in zake de
bebouwing van het buitengoed „Vreewijk" enz.
(Zie Ing. St. n°. 189).
De Voorzitter. Er is een schrijven van den heer Swaan ingekomen, inhou
dende bedenkingen tegen de bezwaren door Burg. en Weth. tegen zijn
plan geopperd. Aangezien deze zaak niet urgent is, heb ik de eer voor te
stellen dat punt niet te behandelen, maar eerst den brief van den heer
Swaan in handen te stellen van Burg. en Weth., hun rapport met den brief
te doen drukken en te behandelen in eene volgende Vergadering.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten.
X. Verzoek van J. II. Zitman, om continuatie van de levering van
schoolboeken enz.
(Zie Ing. St. n°. 192).
Met algemeene stemmen wordt aangenomen het voorstel van Burg. en
Weth. om de leverantie wederom voor den tijd van 3 jaren, aanvan-
1 Januari 1882, onder de bestaande voorwaarden aan adressant op te dragen.
XI. Voorstel tot vaststelling van verordeningen op de heffing en invor
dering van het vergunningsrecht voor den verkoop van sterken drank.
(Zie Ing. St. n°. 190 en 192).
Er worden geene algemeene beschouwingen ingevoerd.
De beraadslaging wordt geopend over art. 1 luidende:
Er zal binnen deze gemeente geheven worden een recht voor het ver-
leenen der vergunning tot het uitoefenen van den kleinhandel in sterken
drank, bedragende 25 voor elke honderd gulden huurwaarde of gedeelten
daarvan, van de lokaliteit waarin die handel wordt uitgeoefend en wel
in verband met den omvang van het bedrijf.
De heer Buys. Naar aanleiding van dit artikel zou ik gaarne eene
enkele inlichting ontvangen. Het plan om dadelijk het maximum van het
vergunningsrecht te heffen, schijnt mij nog al bedenkelijk, omdat dit recht
loodzwaar op de kleine tapperijen drukken zal. Nu verlang ik zoozeer als
iemand dat die tapperijen verdwijnen, maar toch niet ten koste van recht
en billijkheid. Men mag niet vergeten dat die tapperijen zich gevestigd
hebben in een tijd toen zij recht van bestaan hadden en de eigenaars
niet rekenen konden op een toestand als nu met 1 Nov. a. s. intreedt.
Is de heffing welke men invoert, dadelijk zoo hoog, dat de kleine tappers
die niet kunnen opbrengen, dan worden zij feitelijk en onverwachts van
hun kapitaal beroofd en letterlijk op straat gezet. Bestond er mogelijkheid
om trapsgewijze tot het maximum te komen, dan zou men, dnnkt mij,
de billijkheid beter betrachten en de tappers in de gelegenheid stellen zich
allengs zonder al te groote schade van hunne winkels te ontdoen en naar
een ander bedrijf om te zien. Ik denk hierbij ook aan hen die buffetten
hebben gepacht in tijden toen op het recht nog niet gerekend werd. Is
het niet onbillijk tegenover zulke buffethouders, bijv. aan de spoorstations,
dat men hen nu onverwacht bloot stelt aan een verlies waartegen zij zich
niet hebben kunnen dekken. Zou 't dus niet mogelijk zijn, te bepalen,
dat in het eerste jaar eene heffing zal plaats hebben van 10 of 15,
in het tweede van 20 en in het derde van 25 of het maximum. Door
dat te doen zou men beter dan thans de billijkheid betrachten en tevens
in overeenstemming zijn met den geest der wet, welke eerbiediging van
verkregen rechten gewild heeft. Mocht daartegen geen bezwaar zijn, dan
zou ik dus wel willen voorstellen dergelijke gradatie in te voeren.
De heer Bool. Het bezwaar van den heer Buys heeft ook bij mij ge
wogen. Ik voor mij ben er geheel van teruggekomen door de overweging
dat het recht niet zoo drukkend is. Het recht toch wordt geheven naar
de huurwaarde van de localiteit en daarbij wordt de omvang van het
debiet in aanmerking genomen. Voor eene kleine tapperij zal de heffing
dus onbeduidend zijn. Ik geloof bovendien dat de bedoeling van den wet
gever zooveel mogelijk moet worden in de hand gewerkt en dit zal zeker
het best geschieden door een hoog vergunningsrecht.
De heer Buys. In hoofdzaak ben ik 't met den heer Bool eens, hoewel
ik meen te mogen volhouden, dat het recht werkelijk zeer drukkend zijn
zal voor kleine tapperijen, welker huurwaarde geen 100 bedraagt en
die in weerwil daarvan toch in elk geval 25 moeten betalen. Er
zullen dus velen zijn die feitelijk onmiddellijk en zonder eenige schade
vergoeding uit hun bedrijf worden gezet, en dit is werkelijk hard. Voor
de groote inrichtingen beteekent 't recht weinig, en zou ik dus tegen
dadelijke heffing van het maximum niet opzien.
De heer Cock. Ik wensch den heer Buys er op te wijzen, dat het be
zwaar tegenover de buffethouders van stations hier niet wegen kan, omdat
het station ligt buiten Leiden, en binnen Leiden vermoedelijk nimmer een
station zal komen.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de verwachting van den heer Buys,
dat door vaststelling van het recht op 25, onmiddellijk verscheidene kleine
tapperijen zullen verdwijnen, gegrond is. Ik verwacht die vermindering
dan ook. Leiden telt 350 tapperijen en de Wet staat er slechts ruim
100 toe. Het is dus zeer wenschelijk dat er spoedig eenige verdwijnen,
en in de eerste plaats die massa gelegenheden tot drankgebruik, welke
opgericht zijn, 't zij als bijzaak bij eene andere nering, 't zij door per
sonen die een of ander ambacht uitoefenen en door een der huisgenoo-
ten, zooals zij zich gewoonlijk uitdrukken, een patentje laten nemen, om
er een paar centen bij te verdienen. Bij hun aanslag in de plaatselijke
directe belasting geven de hier bedoelde personen de geringe verdienste
van die tapperijen als redenen op van onmacht om belasting te betalen.
Van die soort zullen er dus waarschijnlijk zeer vele verdwijnen. Maar
daar de tappers zeiven beweren, dat de verdiensten zoo goed als niets zijn,
zullen zij door deze verordening, die hun wellicht de voortzetting van
dat beroep onmogelijk maakt, niet merkbaar lijden en ik geloof dat wij,
indien wij medewerken ons die soort van kroegen te doen verdwijnen,
handelen in den geest der Wet. De grootere tapperijen zullen die belas
ting van 25 zonder eenig bezwaar kunnen betalen. 'T tappersberoep
op eenigszins ruime schaal gedreven, is een zeer winstgevend bedrijf en
en ik houd mij overtuigd dat eene belasting van 25 per 100 huur
waarde niet te zwaar genoemd kan worden. De minste betaling, 't is
waar, zal zijn 25, en die tapperijen wier localiteiten geacht kunnen
worden eene huurwaarde van meer dan 100 te hebben, zullen daardoor
al dadelijk tot eene tweede betaling van 25 verplicht zijn; maar men
kan verzekerd zijn dat zij die deze som betalen, behooren tot de zeer
gegoeden in die klasse. Beginnen wij met een lager cijfer en werd
eene opklimming ingevoerd, dan zou het kwaad slechts slepende worden
gehouden. Ik geloof dat het is in het belang van de zaak en vooral van
die ingezetenen, die maar al te zeer in de gelegenheid zijn om kroegen
te bezoeken, wanneer wij onmiddellijk het maximum aannemen.
De heer Buys. Nog eene enkele opmerking. Ik geef toe, dat men spoe
dig komen moet tot het maximum, ik erken dat het wenschelijk is dat
spoedig tal van kroegen verdwijnen, maar blijf gelooven dat wij door
onmiddellijk te komen tot het maximum, een weg opgaan door den wet
gever niet bedoeld, die een eenmaal verkregen recht eerbiedigt en zich de
langzame opruiming van tapperijen ten doel stelt.
De Voorzitter. Ik geloof dat de heer Buys zich vergist als hij meent
dat door de aanneming van ons voorstel gehandeld wordt tegen de be
doeling der wet. Deze toch bestendigt de vereeniging van het tappen met
een ander bedrijf slechts tot 1 Mei 1884; en wanneer wij nu, om tot het
maximum te komen van vergunningsrecht 3 jaren stellen, dan handelen
wij m. i. niet in den geest, die de wet blijkbaar bedoeld heeft. Ik heb
toegegeven dat er m. i. veel drankgelegenheden zullen verdwijnen, maar
juist die welker verdwijning de wet in de eerste plaats beoogt; en ik
houd vol dat het kwaad zal worden bestendigd dat de wet wil tegengaan
en uitroeien, indien wij eene opklimmende belasting aannemen. Ik geloof
dus dat de Raad wel zal doen het maximum van 25 te behouden.
De heer Cock. Indien de heer Buys een voorstel doet, zal ik 't gaarne
steunen.
De heer Buys. Ik stel voor te bepalen dat het vergunningsrecht zal
bedragen in het Ist0 jaar 15, in het 2de jaar 20 en vervolgens ƒ25.
Dit voorstel niet voldoende ondersteund, maakt geen punt van beraad
slaging uit.
Art. 1 wordt met algemeene stemmen, art. 28 zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Het besluit tot regeling van het gemeentelijk recht te heffen voor het
verleenen der vergunning tot het uitoefenen van den kleinhandel in ster
ken drank binnen de gemeente Leiden, wordt met algemeene stemmen
aangenomen.
De verordening op de invordering van dat recht wordt na goedkeuring
der art. 1—5, aangenomen met algemeene stemmen.
XII. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1881.
(Zie Ing. St. n°. 191 en 192).
Met algemeene stemmen goedgekeurd.
XIII. Voorstel tot wijziging van de verordening regelende het getal der
openbare scholen voor Lager Onderwijs.
(Zie Ing. St. n°. 196).
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
XIV. Rekening van het Ned. Israëlietisch Armbestuur over 1880.
(Zie Ing. St. n°. 182).
Met algemeene stemmen goedgekeurd.
Niets meer aan de orde zijnde, sluit de Voorzitter de openbare Verga
dering en belegt een zitting met gesloten deuren.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.