79
hij zonder oproeping en uit eigen beweging zich tot Burg. en Weth.
wendt om zijne aangifte te rechtvaardigen. Daargelaten, dat een eerlijk
man, bewust eene eerlijke aangifte gedaan te hebben, daartoe onopge-
roepen niet licht komen zal, vraag ik: wanneer en in welk geval zal
hij dat kunnen doen? hoe kan hij vooraf weten of zijne aangifte al of
met zal goedgekeurd worden? Om dat vooruit te weten zou hij de gave
der voorspelling moeten bezitten. Men schijnt dan ook in deze discussie
de mogelijkheid van zulk eene ongevraagde bespreking alleen aan te
nemen, voor het geval iemand zich lager aangeeft dan het vorige jaar en
dientengevolge vermoedt, dat men daarmede geen genoegen zal nemen.
Doch dit is niet het eenige geval; er zijn nog vele andere denkbaar, al
doen die zich niet even dikwijls voor. Stel, iemand doet volkomen dezelfde
aangifte als het vorige jaar, niettegenstaaude het algemeen gerucht loopt,
dat hij aanzienlijk rijker is geworden, door bij voorbeeld eene erfenis of
op andere wijze; stel tevens, dat dit gerucht volkomen onjuist is, hoewel
het oppervlakkig allergeloofwaardigst schijnt. Wat zal nu die man moeten
doen Zal hij uit vrees van hooger aangeslagen te worden, ongeroepen
naar Burg. en Weth. gaan en zeggenwat ik U bidden mag, geloof mij
toch, wanneer gij mijne aangifte zult ontvangen of ingezien hebben
ik ben werkelijk niet rijker, ik heb aangegeven als een eerlijk man, ik heb
niets geërfd enz. enz. Zooveel als ik hecht aan eene min of meer hui-,
selijke bespreking tusschen den belastingschuldige en het Dag. Bestuur,
mits zij beruste op- en bevolen worde door de wettelijke verordening'
evenzeer keur ik diezelfde bespreking af, zoodra zij niet meer op eene
verordening steunt en daardoor een geheel ander karakter verkrijgt. Bui
tendien een eerlijk man zal er zich niet licht toe laten vinden; men zal
er geen gebruik van maken en zij zal haar doel missen.
De Voorzitter. Een enkel woord nog omdat het blijkt, dat men mij
niet goed begrepen heeft. Ik heb mij niet beroepen op het gering getal
reclames, maar voornamelijk op de geringe veranderingen, het weinige
resultaat van de oproeping en van de verschijning der aangeslagenen voor
Burg. en Weth. Ik heb betoogd dat men door de commissie uit de ingezetenen
voldoende was voorgelicht. Het voordeel van voor den vollen Raad te
moeten komen heb ik ook in een anderen zin ontvouwd. Ik heb gezegd,
dat de wetenschap dat men met zijne reclamatien voor den vollen Raad
zoude moeten komen iemand zal weerhouden van opzettelijk te lage
aangifte. Het voorbeeld door den heer Cock aangehaald moet ik eerlijk
bekennen niet te begrijpen. Hij stelde dat in verband met mijn gezegde,
dat de aangeslagene vrijheid heeft uit eigen beweging bij Burg. en Weth.
te komen. Ik doelde daarbij natuurlijk op de opgaven, welke lager waren
dan die van het voorafgaande jaar. Stel echter dat iemand in den loop
van het jaar een groote erfenis ten deel is gevallen, wat gewoonlijk spoedig
genoeg bekend wordt, en dat hij desniettegenstaande zijne aangifte niet
verhoogt, dan zeer zeker zouden Burg. en Weth. eigener autoriteit den
aanslag verhoogen, al mocht het dan ook minder aangename gevolgen
hebben voor den aangeslagene. Iemand die opzettelijk eene vermeerdering
van zijn inkomen verzweeg mag zich niet beklagen wanneer hij daarvoor
aan de kaak gesteld wordt. Ik blijf de wijziging nuttig en noodzakelijk achten.
De beraadslaging wordt gesloten.
De wijziging voorgesteld in art. lett. e wordt met algemeene stemmen
aangenomen.
Art. 15 wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
Art. 16. luidende: Bij onvoldoende ofte lage aangifte, ter beoordee-
ling van Burg. en Weth., of bij het niet inleveren van de beschrijvings
biljetten, worden de belanghebbenden door Burg. en Weth. ambtshalve
aangeslagen.
Wordt verworpen met 12 tegen 10 stemmen.
Tegen de heerenZaayer, Van Dissel, Buys, Le Poole, Verster, Schel-
tema, Du Rieu, De Goeje, De Clercq, Cock, Bredius en Juta.
De wijziging in art. 12 der verordening van 22 October, regelende de
invordering der plaatselijke directe belasting wordt aangenomen met
algemeene stemmen.
VII. Verzoek van J. P. Luyben c. s., betrekkelijk het wegnemen van
de pomp in de Duizenddraadsteeg.
(Zie Ing. St. n°. 185).
Het voorstel van Burg. en Weth. om tot het behouden van de pomp
te besluiten wordt 20 tegen 2 stemmen aangenomen.
Tegen de heeren: Verster en Scheltema.
VIII. Verzoek van S. A. Klaasen, betrekkelijk den aanleg en de exploi
tatie van een stoomtram langs de Haarlemmertrekvaart.
(Zie Ing. St. n°. 186 en 192).
De heer Zaalberg. Mijnheer de Voorzitter! Zou het niet raadzaam
zijn bij litt. c te voegen, dat wanneer de exploitatie van den stoomtram
ophoudt, de berm, welken de concessionaris moet gebruiken, zooveel
mogelijk in den staat worde teruggebracht waarin hij zich nu bevindt,
namelijk beplant met gras- en houtgewas. Wanneer de rails in de ber
men gelegd zijn is het hout- en grasgewas voor de maatschappij, terwijl
die berm na de exploitatie, ten nadeele van de gemeente, nog eene groote
uitgave zal vorderen om weder in goeden toestand, geschikt tot verpach-
*'"r' gebracht te worden. Ik zou in overweging willen geven den con
cessionaris de verplichting op te leggen de bermen in denzelfden of der-
gelijken toestand te brengen als zij zijn bij den aanvang der exploitatie.
De heer Verster. Evenals vroeger zal ik ook tegen deze aanvraag om
concessie mijne stem uitbrengen. Het bezwaar dat toen bij mij gold, bestaat
ook nu, hoewel in mindere mate. De rijtuigen zullen nu niet over eene lengte
van l'/2 uur gaans tusschen den stoomtram en de vaart worden gebracht,
maar toch altijd over een afstand van nagenoeg een uur. Men wil het
doen voorkomen als of die weg weinig zoude bereden worden. Ik kan
het tegendeel verzekeren. Die weg loopt langs twee polders die ieder eene
oppervlakte van circa 160 Hectaren beslaan. In de eene daarvan, de
Zwetterpolder, staat geen enkele boerenwoning en de eigenaren of bruikers
van het land, die te Voorhout, te Noordwijk of te Noord wij kerhout wonen,
moeten dien weg met voertuig berijden om hun vee te gaan melken,
hun hooi in te halen en hun land te bemesten. En hoewel dit nu geene
rijtuigen van weelde zijn, zoo hebben de landbouwers dien weg noodig tot
uitoefening van hun bedrijf. Als een bewijs dat die weg niet druk wordt
bereden is o. a. aangevoerd dat die met gras begroeid is, maar dat spruit
alléén voort uit de omstandigheid, dat de weg niet behoorlijk wordt onder
houden, afthans niet zooals het overige gedeelte langs de trekvaart. Voor
de landlieden die meestal jonge paarden gebruiken acht ik den stoom
tram langs dien weg een groot bezwaar. Ik weet niet of de Gemeenteraad
van Noordwijk reeds concessie gegeven heeft voor het gedeelte van den
weg dat tot die gemeente behoort. Het zou mij echter zeer verwonderen
wanneer in den Gemeenteraad van Noordwijk eene meerderheid zou wor
den gevonden, die geneigd is den weg af te staan voor den aanleg van
den stoomtram, vooral voor het gedeelte van de zoogenaamde Thomas-
brug tot aan het Schie. Ingeval dit mocht geschieden, zou die weg letterlijk
onberijdbaar worden want hij is daar zóó smal, dat een rijtuig en de
stoomtram elkander onmogelijk kunnen passeeren. Intusschen wordt dat
gedeelte zeer druk bereden. Maar daarenboven geldt het hier niet de aanleg
van een stoomtram van Noordwijk naar Leiden, maar slechts van Noordwijk
naar Pietgijzenbrug; en daarbij is het belang van Leiden weinig betrokken. Ik
wensch gaarne Noordwijk in het bezit te stellen van een stoomtram naar
Leiden maar dan neme men den weg langs den grintweg door de Klei
over Rijnsburg, dat is m. i. de aangewezen richting. Ik geloof dat wij met
omzichtigheid moeten te werk gaan bij het verleenen van concessien tot
het aanleggen van stoomtrams. Het is toch een bekend feit, en de leden
dezer vergadering zullen het bij ondervinding weten, dat men hier ter
stede bijna geen huurrijtuig kan krijgen, om een rijtoer te maken langs
een weg die door den stoomtram wordt bereden, dan onder voorwaarde
dat men de eventuele schade voor zijn rekening neme. Ik zal tegen deze
voordracht stemmen, te meer omdat ik er voor de gemeente Leiden geen
voordeel in zie, dat ingezetenen van Noordwijk door middel van een stoom
tram Piet Gijzenbrug kunnen bereiken.
De Voorzitter. In antwoord op de vraag van den heer Zaalberg,
wensch ik te kennen te geven, dat het, naar ik geloof, niet wenschelijk
is de door hem bedoelde wijziging in de voorwaarden te maken. Die
berm toch zal wel niet veel van gedaante veranderen, dan voor zoover
dit voor de rails noodig is. De bermen hebben gemiddeld eene breedte
van 7.5 m. De voor het leggen der rails benoodigde breedte bedraagt
4 m., zoodat het overschietende nog 3y2 m, zal bedragen. Nu stellen
B. en W. voor de revenuen daarvan te laten aan den concessionaris die
wel zorg zal dragen dat de voor den bouw niet vereischte grond be
plant wordt. Daarenboven zou 't na verloop van 30 jaren moeielijk ge
constateerd kunnen worden in welken toestand de bermen zich op dit
oogenblik bevinden de quaestie daarover zou wellicht aanleiding geven tot
processen en zoo zouden wij misschien onze nakomelingen eene erfenis
nalaten, welke niet van de aangenaamste soort was. Het belang van den
concessionaris brengt mede de bermen zoo voordeelig mogelijk ten eigen
bate aan te wenden, zoodat de gemeente, uitgezonderd de plaats waar
de rails gelegd zijn, die bermen van zelf wel in goeden staat zal terug
krijgen. Wat betreft de bezwaren van den heer Verster, deze hebben mij
geenszins verwonderd, daar ik toch niet gelooven kon, dat hij plotseling
van een verklaard tegenstander in een voorstander zou zijn veranderd.
Maar ik moet zeggen dat ik geene zeer krachtige argumenten tegen de
voordracht verrnomen heb. Waarom toch heeft de heer Verster gesproken
tegen de voordracht? Vooreerst omdat wij er geen belang bij hebben:
omdat hier geen sprake is van eene vergunning voor den aanleg van een
stoomtram van Noordwijk naar Leiden. Doch ik begrijp niet, wat wij daar
mede te maken hebben. De heer Klaasen wil blijkens zijn request aan
leggen een stoomtram van af Piet Gijzenbrug tot aan Noordwijk en heeft
daarvoor noodig een deel van den weg die aan Leiden toebehoort. Mij
dunkt het gaat niet aan de vergunning te weigeren, omdat de adressant geen
plan heeft een stoomtram van Noordwijk naar Leiden aan te leggen waarvoor
wij hem, nota bene, de concessie geweigerd hebben! Het voorstel van Burg. en
Weth. ingediend niettegenstaande de verwerping door den Raad van hun vroe
ger voorstel tot het geven van concessie voor een stoomtram langs de Haar
lemmertrekvaart, betreft volstrekt niet een groot gedeelte van denzelfden
weg. De heer Verster beweerde dat de vorige aanvrage een weg betrof van 1 '/2
uur lengte, de tegenwoordige van één uur, zoodat het verschil met de
vroegere aanvraag niet groot is. Het is mij onbekend welke maat het ge
achte lid gebruikt heeft. Blijkens onze opgave heeft de voor het leggen
der rails benoodigde weg eene lengte van 2660 m.; derhalve nog geen
V2 uur gaans. De heer Verster verkeert dus blijkbaar in dwaling. Wij
hebben gezegd dat van den weg een gering gebruik werd gemaakt en
dit o. a. gestaafd door het feit, dat hij met gras begroeid is. De heer
Verster beweert, ter verklaring van dit laatste, dat hij slecht onderhou
den wordt, doch dat daarvan druk gebruik wordt gemaakt; maar dat
zijn twee zaken die elkander uitsluiten: op een druk bereden weg wordt
het gras weggereden. Ik weet niet of Noordwijk reeds concessie heeft ge
geven, maar ook dat doet niets ter zake. Immers wanneer de heer Klaa
sen de concessie niet van de gemeente Noordwijk kan verkrijgen, dan komt
er van de onderneming niets, evenmin als van de vorige, welke verviel,
omdat hij toen de concessie voor een gedeelte van den weg toebehoorende
aan Leiden, niet konde verkrijgen. Ook dit kan dus geen reden zijn om
de concessie niet te verleenen voor zooveel Leiden betreft.
De heer erster. Er kan dan alleen sprake zijn van eene verbinding
van Leiden met Noordwijk wanneer, zoo als ik heb vernomen, het plan
bestaat om den stroomtram van Leiden naar Piet Gijzenbrug te laten
rijden langs den spoorwegbaan. Wat Uw beweren aangaat, m. d. V., dat
een weg die druk bereden wordt niet met gras zoude begroeid kunnen
zijn, moet ik mij op de meeste onzer binnen zandwegen beroepen. Daar
van wordt door landbouwers veel gebruik gemaakt, maar in den regel
met een voertuig met een enkel paard bespannen. Buiten het wielslag
en het smalle strookje waarover het paard loopt, lieeft het gras zelfs bij
druk gebruik, voldoende gelegenheid om welig te groeien en met betrek
king tot den afstand van den Noord wij kerhoek tot aan de Piet Gijzenbrug,
geloof ik niet te overdrijven, wanneer ik den afstand op nagenoeg 3/4
uur gaans stel.
De Voorzitter. Ik merk nogmaals op, dat de benoodigde weg eene