78 duisternis goedkeuren, eenvoudig eene fictie, eene bedenkelijke improvi satie. Welverre dat deze wijze van behandelen in overeenstemming zoude zijn met de nieuwe Wet, acht ik die met hare bedoeling lijnrecht in strijd. Immers dan alleen kan de dadelijke executie van een kohier, on afhankelijk van de reclames, zonder bezwaar worden toegelaten, wanneer aan de oorspronkelijke samenstelling al die zorg wordt besteed, welke bij eene belasting als hier geheven wordt, kan worden aangewend. Tenzij ik beter mocht worden ingelicht, geloof ik alzoo dat de hier bedoelde wijziging geen verbetering is en dus ook niet behoort te worden aangenomen. De heer Cock. Ik heb alleen het woord gevraagd ten einde mijne in stemming te betuigen met hetgeen door den heer Buys is gezegd. Zooals bekend is, ben ik geen vriend van de bestaande inkomstenbelasting, maar integendeel een groote vijand van die heffing omdat zij demoraliseerend werken moet, zoowel op den belastingschuldige, die door haar geplaatst wordt tusschen zijn beurs en zijn geweten, als op de autoriteit, die ge roepen is haar in te vorderen. Deze laatste beklaag ik in hooge mate, dewijl zij geroepen is de aangiften van medeburgers te beoordeelen en dus ook in niet weinig gevallen te veroordeelen, zonder daarvoor eenige vertrouwbare gegevens te bezitten. Hierin mag evenwel voor mij geen reden gelegen zijn om het stilzwijgen te bewaren, waar voorstellen wor den ingediend, welke in mijne oogen die belasting nog slechter maken dan zij reeds is. Dit is het geval met de heden door Burg. en Weth. voorgestelde wijziging van art. 16 der bestaande verordening. Wat zal daarvan het gevolg zijn? Tot dusver werd het eerste ontwerp-kohier op gemaakt door Burg. en Weth. die geen aangifte mochten afkeuren en verhoogen zonder de belastingschuldigen te hebben opgeroepen en in de gelegenheid te hebben gesteld hunne opgaven te verdedigen. Volgens het onderwerpelijke voorstel zullen de ingekomen aangiften door Burg. en Weth. afgekeurd en verhoogd kunnen worden, zonder dat de belanghebbende daarin gekend of zelfs gewaarschuwd wordt. En nu werpe men niet tegen, dat hij later bij den Raad en bij de Gedeputeerde Staten in beroep kan ko men. Ik zou kunnen volstaan met te zeggen dat dit eveneens het geval was vóór de invoering der wet van 22 Juni j. 1. en eveneens het geval zal blijven na de invoering dier wet. Volgens de bestaande verordening begonnen de belastingschuldigen met hunne bezwaren in te brengen bij Burg. en Weth. die geen aangifte mochten afkeuren dan na den belas tingschuldigen te hebben opgeroepen. Eerst daarna was er tijd van appel. Thans, na de invoering van de nieuwe wet, zal de belastingschuldige even eens in hooger beroep kunnen komen; alleen heeft er vóóraf eene voor- loopige vaststelling van het kohier door den Raad plaats, maar het recht van appel blijft ongeschonden. Ook het derde appel, ik bedoel het beroep op de Ged. Staten, blijft onveranderd. Het eenige onderscheid bestaat daarin, dat de beide termijnen, binnen welke men in appel kan komen, veel rui mer zijn gesteld, namelijk drie maanden in plaats van veertien dagen voor het beroep op den Raad en dertig dagen in plaats van acht voor dat op de Ged. Staten. Maar rechtvaardigt nu zulk eene verlenging van de appels termijnen het geheel onverhoord laten in eerste instantie? Wat zou men er van zeggen, indien de algemeene rijks-wetgever, na b. v. de termijnen verlengd te hebben, binnen welke men van een correctioneel vonnis in appel kan komen bij het Hof en in cassatie bij den Hoogen Raad, eens op een goeden dag besloot, dat voortaan voor de correctionele rechtbanken de beklaagden niet meer zouden verhoord worden, doch eenvoudig weg veroordeeld, zonder zich te kunnen verdedigen, en dat wel op grond, dat de termijnen van appel en cassatie ruimer waren gesteld? Gaarne geef ik toe, dat deze door mij gebruikte vergelijking niet volkomen opgaat en dat zij, evenals alle vergelijkingen in menig opzicht mank gaat, maar niemand zal ontkennen, dat zij de hoofdgedachte van het nieuwe voorstel aanschou welijk maakt. Aan het verhoor der belastingschuldigen, zooals dat tot nu toe hier plaats had, hecht ik betrekkelijk nog al iets. Uit den aard der zaak leidde het tot een soort van vertrouwelijke bespreking, die een minder officieel maar daarentegen een meer huiselijk karakter verkreeg. Immers zij geschiedde a huis-clos en met mannen, wier geheimhouding volkomen vertrouwen verdient. Door dat alles konden de belastingschul digen er eerder toe gebracht worden de vereischte inlichtingen te geven, bedenkingen te wederleggen en eindelijk onthullingen te doen, die zij niet licht op andere wijze zouden gedaan hebben en zeer zeker niet, zwart op wit, neergelegd zouden hebben in een request aan den Raad of aan de Ged. Staten, gezwegen nog van de omstandigheid, dat bij die twee laatste col leges van mondelinge bespreking en wederlegging moeielijk sprake kan zijn. En dat alles wil men nu afschaffenWaarlijk ik weet geen beter middel om de inkomsten-belasting nog meer impopulair te maken dan zij reeds is. Men zal zoodoende terugkeeren tot een stelsel, dat in onze eeuw niet meer past, namelijk tot veroordeelen zonder te verhooren, althans in eersten aanleg, want daar komt het niet oproepen van den belangheb bende bij het ontwerpen van het kohier op neer. Ik wensch den bestaan- den toestand in dit opzicht te handhaven. De Voorzitter. Ter beantwoording van de beide sprekers die de voor gestelde wijziging bestreden hebben, wensch ik in de eerste plaats te zeg gen, dat, mocht die wijziging door den Raad worden verworpen, een der voornaamste voordeelen van de nieuwe wet verloren gaat, want er is niets dat de vaststelling van de kohieren zoozeer vertraagt als juist die oproe pingen van belastingschuldigen die naar het oordeel van Burg. en Weth. te lage aangiften gedaan hebben. Beide sprekers hebben gemeend, dat Burg. en Weth. zoo wat naar het inkomen van de belastingschuldigen zullen moeten raden. Dat is niet het geval. Ik geloof dat beide sprekers over het hoofd hebben gezien dat Burg. en Weth. bij de vaststelling van het kohier in hunne beoordeeling van de aangiften worden bijgestaan door eene commissie van twaalf ingezetenen, die geacht moeten worden tamelijk wel op de hoogte te zijn van de verschillende toestanden. Burg. en Weth. meenen dus dat zij voor een groot deel tamelijk juiste gege vens hebben om de kohieren te kunnen vaststellen. Dat blijkt mede uit de weinige veranderingen, die het gevolg zijn van de oproepingen. Slechts zeer weinigen die gehoor hebben gegeven aan de oproeping en niet tevreden waren met de beslissing ten hunnen aanzien, hebben zich tot den Raad en de Ged. Staten gewend. Wij weten echter allen dat het getal reclamanten op zichzelf gering geweest en het succes op hunne re clames nog veel geringer. De voorgestelde wijziging heeft nog eene andere nuttige zijde. Het spreekt vanzelf, dat in de bepaling van de verordening, dat de belastingschuldige ambtshalve hooger kan worden aangeslagen na oproeping door Burg. en Weth., deze (de belastingschuldige n. 1). aanlei ding kan vinden lagere opgave te doen als hij zich geplaatst ziet tusschen zijn beurs en geweten. Indien nu zij, die zoodanigen strijd tusschen beurs en geweten voeren, weten dat hunne reclames niet a huis clos besproken wor den, doch dadelijk openlijk bij den raad moeten komen waar de zaak open baar kan behandeld worden, zullen zij zich wel tweemalen bedenken alvo rens de overwinning aan hun beurs te laten. Ik geloof dat de voorgestelde wijziging, het middel is om het geweten te doen zegepralen. Zijn er per sonen die werkelijk aanleiding hebben lagere aangiften te doen dan een vorig jaar, welnu Burg. en Weth. zijn altijd voor alle menschen toegan kelijk. Zij houden tweemaal 's weeks vergadering en dan kunnen die aan- geslagenen bij Burg. en Weth. komen indien zij later de kans willen ver mijden hunne reclames in het openbaar behandeld te zien. Burg. en Weth. zullen hen wel willen hooren en van hunne bezwaren notitie nemen. De reden waarom deze wijziging is voorgesteld ligt hierin dat zonder haar het voordeel eener spoedige vaststelling van het kohier welke de nieuwe wet bedoelt, geheel verloren zou gaan. Er is niets dat de vaststelling van het kohier zoozeer vertraagt als juist de oproepingen. Dit jaar zijn wij bijzonder gelukkig geweest en daarmede zoo tijdig gereed gekomen, dat aan de belastingschuldigen vijf termijnen konden worden gegeven om de belasting te voldoen. Verleden jaar moest dit echter in twee termijnen geschieden. Burg. en Weth. zouden het betreuren, als men een spoedige op making van de kohieren onmogelijk maakte, door de oproeping te behouden. De heer Buys. Ik moet erkennen, m. d. V. dat de inlichtingen, door u verstrekt, mij nog niet hebben overtuigd van de wenschelijkheid van het voorstel van Burg. en Weth. Ik heb tot aanbeveling van de voor gedragen wijziging uit Uwen mond drie argumenten vernomen, die zeker waarde kunnen hebben, maar naar ik meen hier toch niet beslissend mo gen zijn. In de eerste plaats is door U groote nadruk gelegd op het feit, dat het hooren van de belastingschuldigen veel tijd kost en dat het hoofddoel van de nieuwe Wet tijdbesparing is. Ongetwijfeld, maar groote tijdbesparing blijft in elk geval over, omdat men toch altijd wint den termijn tusschen het vaststellen van het Kohier en de eindbeslissing over de reclames verloopende, een termijn die allicht een paar maanden be draagt. Dat nu het hooren van de belastingschuldigen tijd kost geloof ik gaarne, maar wat bewijst dit? Dat de belanghebbenden gebruik maken van de gelegenheid om inlichtingen te geven, en dus prijs stellen op het onderzoek, dat men nu wil afschaffen. Dit is dunkt mij de hoofdzaak en de vertraging van eenige weken, die uit het hooren voortvloeit, kan slechts als bijzaak gelden. Ter wille van den spoed mag men de belangen der belastingschuldigen niet opofferen en het zou kunnen gebeuren dat spoed hier zeer schadelijke gevolgen had. Elke tijd besteed aan pogingen om het kohier zoo deugdelijk mogelijk in te richten, is goed bestede tijd. In de tweede plaats beriep de Voorzitter zich op het gering getal reclames. Zeer zeker was dit cijfer gering, maar waarom? Juist omdat men de be langhebbenden hoorde en eerst daarna het cijfer bepaalde, dat in het ko hier werd opgenomen. Gaat men nu het cijfer vaststellen zonder verhoor en weigeren Burg. en Weth. elke lagere aangifte te erkennen, welke naar hunne subjectieve opvatting niet gerechtvaardigd is, dan kan men een legio reclames bij den Gemeenteraad te gemoet zien. 't Is waar en de Voorzitter wees er op Burg. en Weth. beslissen niet zonder bijstand eener commissie uit de ingezetenen, maar mag dit eene reden zijn om de inlichtingen buiten te sluiten van den eenigen persoon, die in staat is volkomen afdoende inlichtingen te verstrekken? De commissie van bijstand heeft tot nog toe uitstekende diensten aan de gemeente bewezen, maar juist omdat zij oordeelde, de belanghebbenden gehoord. Vervalt dit hooren, dan zal ook zij in het blinde rondtasten. Ten derde is door U, m. d. V. de behandeling der reclames door den vollen Raad een voordeel genoemd. In dit opzicht moet ik volkomen met u van meening verschillen, daar ik die openbare behandeling als een ramp zou beschouwen. Burg. en Weth. zijn veel beter in staat de persoonlijke quaestiën, met welke men hier te doen heeft, a huis clos te beoordeelen dan de groote Raad. Wat kan nu het gevolg worden van een verkeerden aanslag. Dat de belastingschuldige, ofschoon overtuigd dat hij te hoog is aangeslagen, in dien aanslag een voudig berust, omdat hij er niet toe kan besluiten zijne zaken aan den geheelen Gemeenteraad bloot te leggen. Men komt zoodoende op een ver keerden weg en lokt allerlei onrecht uit. Ik kan niet besluiten om hiertoe mede te werken. De heer Cock. Ik wensch nog kortelijk te releveeren het argument ont leend aan het tijdverlies dat het verhooren van den belastingschuldige zou veroorzaken. Hoezeer de heer Buys dit reeds genoegzaam heeft we- derlegd, wensch ik niettemin er de aandacht op te vestigen, dat het kohier dit jaar, den 25 Juli door de Gedeputeerde Staten is vastgesteld, zoodat er nog een klein half jaar voor de inning overbleef. De groote spoed, dien men in deze najaagt, vindt zijn grond in de wenschelijkheid om den belastingschuldige in staat te stellen zijn aanslag in talrijke en dus kleine termijnen te voldoen. Het voordeel daaraan verbonden is wer kelijk niet gering, maar wanneer ik bedenk, dat, uitgezonderd een enkel jaar, tot nu toe de belasting meestal in vijf termijnen is kunnen voldaan worden, dan geloof ik, dat men op den ouden voet voortgaande voldoende in dit belang voorziet. Een ander oordeel, 't welk men bij dit spoed- maken waarschijnlijk ook niet uit het oog verliest, is daarin gelegen, dat men zoodoende te gemoet komt aan de schaarste van kas-geld, die zich in de eerste helft van elk dienstjaar gewoonlijk in de gemeentekas voordoet. Welnu om in die behoefte te voorzien hebben wij op onze be grooting een afzonderlijken post voor het tijdelijk opnemen van kasgeld. Is die som niet voldoende, men verhooge die. Het zeer gering financiëel nadeel daaruit voorspruitende, zal rijkelijk opgewogen worden door de moreele voordeelen, die aan het verhooren der belastingschuldigen en aan eene daaruit voortvloeiende nauwgezette en zorgvuldige samenstelling van het kohier verbonden zijn. Ter verdediging van de opheffing van het verplicht gesteld verhoor van den belastingschuldige in geval zijne aan gifte niet wordt goedgekeurd, is aangevoerd, dat niets verhindert, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 2