GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. INGEKOMEN STUKKEN. 1866—1870 191000 1871—1875 106000 1875—1880 1025000 N°. 197. Leiden, 3 October 1881. Ten gevolge van het wegens vertrek uit de Gemeente verleend eervol ontslag aan T. Doornbos als Inspecteur van politie en ambtenaar belast met het toezicht op de honden ter richtige invordering van de honden belasting, zijn bovenbedoelde betrekkingen vacant geworden. Onder de sollicitanten komt voor eene benoeming in de eerste plaats in aanmerking, Engbert Van der Kamp, thans onder-inspecteur van politie te Rotter dam, terwijl het wenschelijk wordt geacht, alvorens in de vacature van Inspecteur van politie door den Burgemeester wordt voorzien, de betrek king van ambtenaar belast met het toezicht op de honden te vervullen. Wij geven Uwe vergadering mitsdien in overweging tot eene benoeming te willen overgaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden N°. 198. Leiden, 3 October 1881. Wij hebben de eer aan Uwe vergadering hiernevens over te leggen het rapport van de H. H. deskundigen in zake de Gasfabriek, benoemd bij Raadsbesluit van 22 Juli j. 1., welk rapport strekt ten vervolge op het rapport van 4 Augustus j. 1. ingediend bij onze voordracht van den 5den Augustus d. a. v. (Ing. St. n°. 147) en waarbij thans de in de bo venaangehaalde Raadszitting gestelde vragen volledig worden beantwoord. Uit het rapport blijkt, dat de deskundigen zich geheel vereenigen met het vroeger door Commissarissen der Gasfabriek ingediend plan en dat, be halve de bij Raadsbesluit van 6 Augustus j. 1. voor de werken aan de Gasfabriek toegestane som van f 97.500, bovendien nog noodig wordt geacht een bedrag van f 125.000, te zamen f 222.500, zijnde f 27.500 meer dan in het oorspronkelijk voorstel was aangevraagd. Wij stellen U voor, een bedrag van 125.000 beschikbaar te willen stellen, te welken einde hierbij ter vaststelling wordt aangeboden een suppletoire staat strekkende tot verhooging der begrooting, dienst 1881, in ontvangst van den post opbrengst van geldleeningen en in uitgaaf van den post aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds der Ste delijke Gasfabriek. Die meerdere uitgaven laten zich gereedelijk verklaren door het uitstel dat de behandeling der zaak heeft moeten ondergaan en als gevolg daar van door de opneming in het plan van het maken van zoogenaamde telescopen ten einde in eene voldoende gasberging te kunnen voorzien, ingevolge Raadsbesluit van 6 Augustus j. 1. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 26 September 1881. Aan het slot van het rapport, dat wij 4 Augustus 1881 de eer hadden U over te leggen, behielden wij ons voor, de volledige beantwoording der drie ons gestelde vragen (zie het slot van N°. 102 der I. S.) U te doen toekomen, zoodra wij daartoe de noodige gegevens verzameld hadden. Ten einde deze vragen zoo nauwgezet mogelijk te overwegen, nemen wij de vrijheid ze in dezelfde volgorde te behandelen, waarin ze ons ge steld zijn. De eerste vraag betreft: „de waarschijnlijk toekomstige behoefte aan gasproductie bij de zich van lieverlede uitbreidende consumtie." Hiervoor is de statistiek achter het Jaarverslag van 1880 een volledig betrouwbare gids. De cijfers, daarin omtrent de gasproductie vermeld, leeren dat van 18611880 in elk vijftal jaren de uitbreiding was als volgt: 1861—1865 232000 m3. Waaruit blijkt, dat in de laatste twintig jaar van 1861 (876.083 m3) 1880 (2.738.061 m3) de productie steeg met 1.862.000 m3. Dit verschijnsel wordt ten deele verklaard uit de achtereenvolgens ingevoerde prijsver- laging, doch daarbij mogen als even belangrijke factoren de uitbreiding der straatverlichting, de vermeerdering der bevolking en hare toegenomen welvaart zeer zeker gelden. Zoodat eene uitbreiding der fabriek tot een vermogen van 4.000.000 m3. per jaar, of 20.000 m3. per etmaal, de meeste waarborgen geeft voor eene capaciteit, overeenkomstig de behoefte der eerstvolgende jaren. Ten tweede wordt gevraagd „naar de meest doelmatige en minst kostbare wijze om aan derge lijke uitbreiding te gemoet te komen." Voorwaar, wij veroorloven ons dit met bescheidenheid als onze meening op den voorgrond te stellen, mag het bezwaarlijk heeten bij eene bestaande fabriek, waar de productie gelijken tred met de consumtie houden moet, het meest doelmatige met het minst kostbare te combineerenwant hierbij zal veel, zoo niet alles afhangen van de wijze, waarop zulk eene Gasfabriek door hare trapsgewijze ontwikkeling van lieverlede is ingericht. Gedeeltelijk is reeds, tengevolge van ons rapport van 4 Aug. en het daarop gevolgd Raadsbesluit van 6 Aug. aan de hoofdzaak uitvoering gegeven. De productie zal na de uitvoering dier werken zijn geregeld, wat de stokerij betreft op een vermogen met generatorvuren van 17.500 m3. en eene reserve van 6000 m3. door zes roostervuren. Evenzoo de condensatie. Hiervoor zal geen nader kapitaal behoeven aangevraagd te wordenwant mocht de bestaande condensor het ruwe gas onder te hooge temperatuur.den Washer-Scrubber doen bereiken, dan is de uitgave, welke het afkoelend vermogen afdoend zou vergrooten, be trekkelijk gering en stellig zonder nieuwe kapitaalaanvraag te bestrijden. De bestaande exhaustoren zijn in goeden staat en kunnen in normale om standigheden voldoende werken. Mochten de machines, voor dat de onder stelde productie bereikt is, blijken versleten te zijn, zoo kan alsdan daarin nog tijdig genoeg voorzien worden. De Washer-Scrubber, thans in werking, heeft een vermogen van 16.000 m3. per etmaal, en stijgt eenmaal de productie daarboven, dan kan ook hier volgens de bekomen inlichtingen de aanschaffing van een tweeden even doelmatigen toestel uit de jaarlijks toegestaan zijnde gelden worden bestreden. De zuivering. Is het zuiverhuis veranderd, zooals wij ons voorstelden bij de aanvrage onder letter d van ons vorig rapport, dan zal zijn ver mogen geen bezwaar opleveren. De fabrieksmeter heeft, zooals hij thans in gebruik is, een meet- vermogen van 12000 m3. per etmaal en het spreekt vanzelf dat deze, in aansluiting bij het voorstel, vervangen moet worden door een meter van een meetvermogen van 20000 m3. per etmaal. De gasberging. In de eerste plaats moeten wij hier releveren, dat geen fabrikant van gashouders genegen bleek de telescopeering van beide gashouders vóór 1 December aan te nemen, zoodat we ons hebben moeten vergenoegen met het aanbod van de heeren Walker, zijnde de eenigen, die aanvaardden één der beide gashouders te veranderen vóór 1 December 1881. Hierdoor is dus de capaciteit voor dezen winter slechts 8000 m3. Elke goed ingerichte Gasfabriek behoort noodzakelijk een bergruimte te bezitten van 75 van de maximum consumtie per etmaal. Er zou dus noodig zijn eene uitbreiding van bergruimte van 7000 m3., doch wij achten het uit een financieel oogpunt raadzamer, omdat, hoe grooter de gashou der, hoe geringer de aanlegkosten per m3. worden, flinkweg den nieuw op te richten gashouder een capaciteit van 7500 m3. te geven. Wat de plaats betreft voor dezen nieuwen gashouder, bestaat er wegens het totaal gemis van eenig omvangrijk terrein in de onmiddellijke nabij heid der overige, geen andere keuze, dan het terrein, dat het gemakke lijkst verkrijgbaar is, aan de overzijde der fabriek in het weiland gelegen. Hieraan zijn ontegenzeggelijk de bezwaren eener afscheiding der twee terreinen door een breed water verbonden, welke onvermijdelijk den bouw van twee zinkers vereischt en scherper toezicht, dan bij ondergrondsche buisleiding, noodzakelijk maakt. De canalisatie. Zeer moeilijk, ja wij zouden zeggen onmogelijk, is het vooruit te zeggen, hoeveel hiervoor benoodigd zal zijn. Eene bestaande canalisatie, ingrijpend te wijzigen zonder eenige andere gegevens tot basis, dan de algemeen geldige, achten wij zeer gevaarlijkdewijl elk oogenblik a. h. w. de theorie wijziging vraagt, zoodra slechts op zeker punt door de oprichting van een of meer, veel licht behoevende lokalen het even wicht moet verbroken worden. Van lieverlede zal buis verwijding noodig blijken; veel is daaraan reeds gedaan, doch veel bleef nog achterwege, en alleen eene voortdurende con- tróle der drukking, welke ieder gasfabrikant natuurlijk steeds onderhoudt, geeft jaarlijks de aanwijzing der plaatsen, welke het eerst wijziging be hoeven. Zesduizend gulden was noodig voor de allernoodzakelijkste behoefte. Hierna zijn benoodigd de nog overblijvende gedeelten, welke dit jaar on uitgevoerd moesten blijven door gebrek aan tijd, en de nu ophanden win ter zal zeer zeker weder andere uitbreiding voor het volgend jaar voor schrijven. Hiermede meenen wij alle onderdeelen in betrekking tot vraag 2 be antwoord te hebben. De bergruimte voor kolen laten wij onbesproken, omdat ook daarvan in de memorie van toelichting (zie Ing. St. n°. 86) geen sprake washetgeen ons na gehouden overleg met den directeur bleek opzet telijk achterwege te zijn gebleven, omdat eene openlijke bespreking van de wijze, waarop men daarin weldra zou voorstellen afdoende te voor zien, in de maand Juni het welslagen van die plannen niet in de hand zou gewerkt hebben. Deze voorstellen, waarvan de directeur ons in kennis stelde, zullen u weldra bereiken, en geven een zeer gelukkig middel aan, waardoor deze quaestie voor altijd zal geregeld zijn. Voor de door ons aangegeven nog uit te voeren werken, ongerekend die, waartoe reeds door den Raad werd besloten, zal nog eene som van f 122.500 vereischt worden, waarbij moet worden gevoegd f 1000, welke de aanleg der generatorovens meer zal eischen en waarvan moet afgetrokken worden f 5000 thans niet benoodigd voor de verandering van den tweeden gas houder, zoodat een totaal benoodigd is van f 118.000. Wij stellen echter voor deze som tot f 125.000 te verhoogen, ten einde voor eventueele uitbreiding der canalisatie in 1882 eenige fondsen beschikbaar te hebben. Ofschoon ons niet gevraagd is naar de eischen, welke omtrent de qualiteit van goed gas geldig zijn, veroorloven we ons ten slotte omtrent dit punt, U de volgende beschouwing mede te deelen, omdat, door de aanstelling van een deskundige, door U het bewijs is gegeven, dat de Gemeente er prijs op stelt, dat niet alleen gas, maar ook gas van vol doende zuiverheid aan de verbruikers worde geleverd. Nemen wij de onderzoekingen van den deskundige ter hand, dan blijkt ons hieruit, dat vooral het ammoniakgehalte nog al aan groote veran deringen onderhevig is. Zoo b. v. is in de vier eerste maanden van dit jaar telkens ruim 4 grains Ammoniak gevonden, het gemiddelde van die 4 bepalingen bedraagt 4.39 grains, en men mag dus hieruit de conclusie trekken, dat de ammoniakzuivering toen vrij regelmatig verliep. De cijfers, hoewel niet bijzonder gunstig, konden toen bevredigend genoemd worden. In December 1880, dat is dus de maand, die hieraan onmiddellijk voorafging, werd echter tweemaal zooveel ammoniak gevonden, terwijl het toch een bekend feit is, dat het gas in de wintermaanden vrij gemakkelijk van ammoniak te bevrijden is, omdat koud water deze onzuiverheid ge makkelijker opneemt, dan warm. Van waar dit groote verschil? Dit is natuurlijk moeielijk uit te maken. Evenmin kunnen wij dit doen over de laatste maanden nl. Juni, Juli en Augustus, toen respectievelijk 8.64, 8.22, en 3.52 grains gevonden zijn; voorzeker belangrijke afwijkingen in maanden, dat de temperatuur der lucht en de hoeveelheid gefabriceerd gas vrij wel constant waren. Natuurlijk zijn wij van meening, dat het onderzoek van het gas van het grootste belang is, zoowel voor den consument als voor den pro ducent. Wil het echter ook die waarde erlangen, die er gereedelijk aan toegeschreven mag worden, dan moet naar onze bescheiden meening het gasonderzoek anders ingericht worden; wij bedoelen nl. dit, dat van de verschillende afwijkingen dadelijk kennis gegeven worde aan den Direc.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1