74 moet lijden. Het is een algemeene erkende waarheid, dat het in het wel begrepen belang van den eigenaar is, dat de huurder, die zijn goed ge bruikt, ingenomen zij met de huur en met dat goed. Een boer moet hart voor zijn land hebben, anders gaat alles verkeerd. Ook bij verhuring van huizen geldt dezelfde stelregel, ofschoon in mindere mate. Maar vooral bij het in huur geven van landerijen gaat het spreekwoord op, dat het met onwillige honden slecht hazen vangen is. Bij zulke buitensporig hooge prijzen heeft men geen recht aan ingenomenheid met de huur en met het land te denken. Al maakt men nog zulke scherpe pacht-voorwaarden, het baat niets; is uw huurder onverschillig, uw land gaat jaarlijks in innerlijke waarde achteruit en dat wel veel meer dan de verhoogde huur kan vergoeden. Dit is de hoofdreden, waarom ik stemmen zal voor de inwilliging van het verzoek tot ontslag van huur. De heer Van der Zweep. Er is mij iets van ter oore gekomen dat de Gebr. Van Wijk het grasgewas van het land verhuurd hebben, komen wij met die onderhuurders nu ook in aanraking? De heer Cock. Volgens het contract hebben Gebr. Van Wijk het recht tot onderverhuring. Wat nu de heer of de wed. Koreman met de Gebr. Van Wijk zijn overeengekomen gaat ons niet aan. Onze huurders zijn verplicht en moeten zorgen dat het land vrij wordt opgeleverd. De heer Van der Zweep. Het was slechts een vraag of het ook be kend was dat er een onderhuur bestond. Ik kan mij overigens met het voorstel zoo min als met het advies der Commissie van Financiën ver eenigen. Was het verzoek, om een ander huurder in de plaats te stellen, dan was het wat anders, maar om nu doodeenvoudig het land terug te nemen dat is wat kras. Daar wij anders de belangen der gemeente zelfs tot in het nietige trachten te bevorderen, kan ik mij niet begrijpen waarom wij nu zoo maar twee jaar huur zullen weggooien. De heer Du Rieu. Naar mijn inzien is deze zaak niet goed voorge steld. De firma Van Wijk zag zich genoodzaakt de huur aan te gaan omdat zij geen andere drogerij kon vinden. Nu echter heeft zij een eigen drogerij en kan daarin werken. Het land komt dus nu aan de stad terug en dan wordt er geen geld weggeworpen. Dat is eene verkeerde voor stelling van den vorigen spreker. De heer Juta. Ik zal voor de motie stemmen ondanks de weinig vleiende woorden, die de heer Hartevelt tegenover de voorstemmers van het ad vies der Commissie van Financien heeft gebruikt. Naar aanleiding van die woorden wil ik hier verklaren dat, zoolang ik lid van den Gemeente raad ben geweest, ik immer bij het uitbrengen van mijn stem, uitsluitend het gemeentebelang heb voor oogen gehaden het bewijzen van een vriendschapsdienst, of iemand pleizier te doen, daarop nimmer van in vloed is geweest. Zoolang ik nog de eer zal hebben lid van dezen Raad te zijn zal mijn eenig doel zijn de bevordering van het belang dezer Ge meente. Ik weet niet of de heer Hartevelt bij het uitbrengen van zijn stem nog andere consideratiën in aanmerking neemt, maar ik doe dat niet. De heer Hartevelt. De door mij gebezigde woordenpleizier doen, sprak ik niet uit als een verwijt, maar daar ze als zoodanig schijnen aan gemerkt te worden, verklaar ik hier dat, wanneer ik begreep dat de Ge meente er geen schade door leed, ik een verzoek van wie ook zou inwil ligen om genoegen te geven, om pleizier te doen, en ik het zeer kwalijk zou nemen aan ieder die mij daarvan een verwijt zoude makenmaar i k vermeen dat er door de Gemeente financiëele schade zal worden geleden en blijf volhouden, dat eene toestemming van het verzoek in mijn oog pleizier doen zoude zijn. De Voorzitter. Een der leden van de firma Gebr. Van Wijk Co. heeft zich in persoon bij mij vervoegd om over deze zaak te spreken, maar van welke zijde ik haar ook bekeken heb, ik vond geen vrijheid mede te werken tot inwilliging van het verzoek dat zij gedaan heeft. De heer Cock heeft wel de geschiedenis van deze quaestie die reeds gedeelte lijk door den heer Hartevelt was medegedeeld, aangevuld, maar toch ont breekt er nog iets aan, namelijk dat de gunst welke men der firma heeft willen bewijzen daarin bestond dat het land niet publiek werd verpacht, doch ondershands aan haar werd verhuurd. Nu heeft de heer Cock gezegd dat de huurprijs niet goed getaxeerd zou zijn, maar ik meen dit te mo gen tegenspreken en beweer, dat de wijze waarop is getaxeerd volkomen juist en billijk was. Als maatstaf voor de taxatie is genomen de huur prijs van de verschillende eigendommen der gemeente in de onmiddellijke nabijheid der stad liggende evenals dit perceel. Nu is het niet tegen te spreken dat de huren en pachten der landerijen thans belangrijk lager zijn dan destijdsen ik geloof te mogen beweren, dat wanneer het omgekeerde het geval was de firma het verzoek om van de huur onslagen te worden niet zou gedaan hebben, maar dat zij getracht zou hebben haar huur over te doen aan een ander en de voordeelen voor zichzelve zouden hebben behouden. Wanneer men voor een zekeren tijd huurt, dan moet men zich ook onderwerpen aan de daaraan verbonden goede en kwade kansen. De heer Juta heeft ons er aan herinnerd dat er vóór 1878 twee huurders waren, maar het is mij niet recht duidelijk wat dat met deze zaak te maken heeft. Wij zijn verhuurders en wie betaalt is ons onver schillig. Het is nu alleen de vraag, welke partij het nadeel zal moeten lijden dat de pachten thans lager zijn dan toen de huur werd gesloten, en dan geloof ik dat de gemeente dit niet moet zijn. Een van de be zwaren van den heer Cock valt samen met het argument van den heer de Clercq. De heer Cock heeft er echter bijgevoegd dat wij liever niet te doen moeten hebben met een huurder die geen hart voor het gehuurde heeft. Maar ik moet daarop antwoorden dat die opmerking in deze niet juist is. De firma Gebr. Van Wijk heeft het gras nooit noodig gehad en heeft het daarom verpacht aan iemand anders. De huurder of pachter die wel hart voor het gehuurde heeft, is dus daarmede gevonden. De vraag van den heer Van der Zweep kan ik in zooverre beantwoorden dat inderdaad de wed. Koreman huurster van het land is en zij zorgt na tuurlijk zooveel mogelijk voor eene goede opbrengst. De heer de Clercq heeft het denkbeeld aan de hand gedaan het land voor onbepaalden tijd te verhuren onder beding dat do huurder het uit den toestand, waarin het thans verkeert, zal hrengen in een toestand van goed weiland, en dat wij ons het recht zouden voorbehouden om binnen een korten termijn van bijv. een jaar de huur op te zeggen. Wanneer de Raad zich niet mocht vereenigen met het voorstel van Burg. en Weth, dan eerst zal de tijd daar zijn om te beslissen hoe met het land gehandeld moet worden, maar ik geloof niet dat die wijze van verhuring in het voordeel der ge meente zal zijn. De huurder zal natuurlijk dergelijke voorwaarden niet aannemen zonder zich te verzekeren dat er in elk geval voordeelen voor hem zelf uit zulk eene overeenkomst zullen voortvloeien. In 't kort resumeerende komt hetgeen ik heb aangevoerd hierop neder, dat de huurprijs hooger is dan zij zijn zoude wanneer wij nu moesten verhuren. Een van beide partijen zal natuurlijk daardoor schade lijden. Bestaat er nu eenige reden om die schade door de gemeente te doen dragen? Ik geloof het niet. Evenmin als in 't omgekeerde geval de voordeelen aan de gemeente zou den worden aangeboden. Ten slotte nog een enkel woord betrekkelijk het laatste gedeelte van het advies van de Commissie van Financiën, Zij moet natuurlijk zelve het best weten wanneer zij haar advies uitbrengt, en hoeveel tijd zij daarvoor behoeft, maar met het oog op den tijd dien zij voor dit advies noodig heeft gehad, ruim zes maanden, heb ik niet zonder verwondering gelezen, dat zij verlangt dat vóór 1 Nov. door Burg. en Weth. een voorstel zal worden ingediend; Het reglement van orde stelt een termijn van twee maanden voor het indienen van een voorstel. Het is mij niet duidelijk waarom thans wordt voorgesteld daarvan af te wijken. De heer Cock. Ik vraag voor de derde maal even het woord om te constateeren, dat, voor zooverre de gronden van billijkheid betreft, mijne aanvulling van de geschiedenis dezer zaak door onzen geachten Voorzitter volkomen bevestigd is. Men heeft de raamlanden getaxeerd naar den maatstaf van oud en goed weiland, 't welk de stad omstreeks dien tijd publiek verhuurd had, terwijl men over het hoofd zag, dat 't hier raam- land was, namelijk land, dat voor een aanzienlijk gedeelte ingenomen word door raamstellingen, die diep uit den bodem moeten verwijderd wor den zal het weiland worden, dat het verder vol van oneffenheden is en doorsneden wordt door harde paden, waarvan de puin nog dieper in den grond begraven is. In die wijze van taxeeren ligt de fout en de onbillijk heid. Aldus schattende handelde men even onlogisch, als of een persoon eigenaar van b. v. tien bunders goed land en van één bunder slecht land vol van distels en onkruid, bij zich zeiven deze redeneering hield: aange zien mijne tien bunders land door elkaar elk zóó of zóóveel waard zijn, is die elfde bunder slecht land ook even zooveel waard. Wat het punt van het financieel voordeel der Gemeente betreft, blijft tot mijn leedwe zen onze geachte Voorzitter met mij van gevoelen verschillen. Ik had ge zegd: een boer moet hart voor zijn land hebben. Men wijst er mij op, dat er een onderhuurder is ik meen de heer of de wed. Koreman en dat die wel het noodige hart voor bet land zal hebben bij gebreke van den eersten huurder. Hoe goed ik over bedoelden onderhuurder of huurster moge denken en over hunne goede behandeling van het genoemde land, men zal mij toch toegeven, dat er een groot verschil is tusschen huur en onderhuur. Ik wil den Raad niet ophouden en vervelen door hier uiteen te zetten het groote verschil dat bestaat tusschen beide soort van huurders, zoowel ten opzichte van hunne rechtsverhouding tegenover den eigenaar als ten op zichte van het hart, dat zij voor het gehuurde land kunnen hebben. Het zij genoeg te herinneren, dat als algemeene regel onderhuur verboden is en dat er bijna geen pacht-contract van landerijen gesloten wordt, waarin dit verbod niet herhaald wordt. Een dergelijke algemeene regel zou toch waarschijnlijk niet aangenomen zijn, indien onderhuur dezelfde waarbor gen opleverde als eerste huur. Ik eindig met te herhalen, dat een land eigenaar, die zijn huurder niet direct ontslaat, wanneer deze op grond van te hooge huur zijn ontslag vraagt, zijn eigen belang niet kent. Wan neer ik b. v. tien bunders land tegen ƒ100 per bunder verhuur, niette genstaande zij werkelijk niet meer dan 70 per bunder kunnen opbrengen, en de huurder vraagt om ontslagen te worden, maar ik dwaas genoeg ben dit te weigeren, dan ontvang ik zeer zeker van dien huurder indien hij althans goed voor zijn geld is gedurende de nog loopende huurjaren telkens ƒ300 meer dan anders, maar ik kan tevens zeker zijn, dat elk jaar mijn land voor heel wat meer dan ƒ300 in innerlijke waarde zal achteruitgaan. De Voorzitter. Nog even wensch ik terug te komen op het argument van den heer Cock, van den huurder die geen hart voor zijn land heeft, omdat het misschien invloed kan hebben op de beslissing van den Raad. Het wordt juist als weiland onderhouden en de firma Van Wijk heeft het niet onderverhuurd als raamland, maar als weiland. De Wed. Koreman heeft het grasgewas gepacht en zij zorgt in haar eigen belang dat het land goed wordt onderhouden. Alle vergelijkingen gaan mank. Ook die van den heer Cock was niet juist gekozen. Er wordt nu nog, ondanks den min gunstigen toestand van het land, door het gebruik dat er sinds jaren van gemaakt is, 800 betaald voor iets meer dan 7 bunders. Maar ik herhaal het nogmaals, wanneer voor een zekeren termijn wordt verhuurd dan moet de huurder ook de kwade en goede kansen loopen en kan degene wien de kwade treffen niet van zijne verplichting ontslagen worden. De concessie welke gedaan is, was alleen om de adressanten de slechte kans eener publieke verpachting te besparen. Nu gaat het niet aan om de nadeelen van de actueel lagere pacht voor rekening der gemeente te nemen. De heer Van Iterson. U hebt beweerd m. de V. dat het land wan neer het weder verhuurd moest worden, minder zou opbrengen. Is daar van de reden de vermindering der waarde van het land in 't algemeen of is 't daaraan te wijten dat door het gebruik dat van dit land gemaakt is, het is achteruitgegaan Wanneer het laatste de oorzaak zijn moet dan zullen wij de vermindering van huur ons over 2 jaar even goed moeten getroosten als nu, en dan geloof ik ook, dat het beter is'de vrije beschik king over het land ten spoedigste terug te erlangen. Ik zou daaromtrent gaarne nog eenige inlichting onvangen. De Voorzitter. Ik wil den heer Van Iterson die inlichting gaarne geven, Bij de laatste verpachtingen hebben de perceelen, wier pachtsommen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 4