GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
81
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 174=. Leiden, 14 September 1881.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe vergadering mede te
deelen dat zij op de in hare handen ten fine van bericht en raad ge
stelde suppletoire begrooting van het Heilige Geest of Arme Wees- en
Kinderhuis voor 1881, strekkende om het saldo van de rekening over
1880 te mogen beleggen, geene bedenkingen heeft en daarom vrijheid
vindt U voor te stellen die goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N®. 175. Leiden, 15 September 1881.
Onder overlegging van bijgaande stukken hebben wij de eer Uwe ver
gadering mede te deelen dat ook bij ons geen bezwaar bestaat tegen de
inwilliging van het verzoek van J. A. Van Driel om ontslag uit zijne be
trekking van onderwijzer 2® klasse aan de jongensschool der 2® klasse.
Wij geven U derhalve in overweging hem dat ontslag eervol te ver-
leenen, ingevolge zijn verzoek ingaande 1 November a. s.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 9 September 1881.
Edel Achtb. Heeren!
De ondergeteekende, 2® onderwijzer aan de school voor jongens 2® klasse,
heeft hierbij de eer UEdel Achtb. ontslag te verzoeken uit die betrekking,
zoo mogelijk tegen 1 Nov.
Met hoogachting heeft hij de eer te zijn.
UEd. Achtb. Dienstw. Dienr.
J. A. Van Driel.
Den Edel Achtb. Raad der Gemeente Leiden.
Leiden, 10 September 1881.
De ondergeteekende, hoofd der Openbare school voor voortgezet onder
wijs 2® klasse voor jongens, heeft de eer UEd. Achtbaren te berichten,
dat er geen bezwaar bestaat tegen de inwilliging van het verzoek om
ontslag, gedaan door den onderwijzer 2® klasse, J. A. Van Driel. Hij
neemt dus de vrijheid UEd. Achtbaren te adviseeren, dat het gevraagd
ontslag aan genoemden onderwijzer hem tegen 1 November a. s. eervol
wordt verleend.
Het hoofd der school.
Den Edel Achtbare Heeren Burgemeester J. D. Van Wijk.
en Wethouders van Leiden.
N°. 176. Leiden, 8 September 1881.
Ten einde uitvoering te geven aan het Raadsbesluit van 25 Augustus
j. 1. tot splitsing van de betrekking van leeraar in de wis-, natuur- en
scheikunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes en vermits de
heer P. J. Dekkers, die voor de betrekking van leeraar in de natuur- en
scheikunde was voorgedragen, verzocht heeft daarvoor niet in aanmerking
te komen, hebben wij de Commissie van toezicht op de scholen voor
Middelbaar onderwijs uitgenoodigd, aangaande de vervulling van bovenge
noemde betrekking een voorstel te willen doen. Ten gevolge van deze
uitnoodiging heeft de Commissie, bij hare in de Leeskamer ter inzage
van de leden nedergelegde missive van 6 September j. 1., in overweging
gegeven voorloopig eene oproeping van sollicitanten achterwege te laten
en inmiddels tijdelijk in de betrekking te voorzien.
Ons met het gevoelen van de Commissie vereenigende, geven wij Uwe
vergadering mitsdien in overweging ons college te machtigen om tijdelijk
in de vaceerende betrekking te voorzien en te dien einde over de op de
begrooting ter zake uitgetrokken gelden te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 177. Leiden, 12 September 1881.
Wij hebben de eer aan Uwe vergadering ter vaststelling over te leggen
het door ons college opgemaakt eerste suppletoir kohier der plaatselijke
directe belasting dienst 1881, bedragende f 1250.24.
Bij de Wet van 28 Juni 1881 (Stbl. n°. 102) zijn de artt. 264, 265
en 266 der Gemeentewet herzien, ten gevolge waarvan is vervallen de
ter visielegging der voorloopig vastgestelde kohieren gedurende ten minste
veertien dagen en de bevoegdheid van de aangeslagenen om tegen hunnen
voorloopigen aanslag bezwaren bij den Raad in te brengen, terwijl thans binnen
veertien dagen na de goedkeuring door de Gedeputeerde staten de kohieren
in afschrift gedurende vijf maanden op de secretarie voor een ieder ter
lezing worden nedergelegd en de aangeslagenen binnen drie maanden na
de uitreiking van het aanslagbiljet tegen hunnen aanslag bij den Raad be
zwaren kunnen inbrengen.
De wijziging der aangehaalde artikelen der Gemeentewet zal eenige
veranderingen in de verordeningen op de heffing en invordering der
plaatselijke directe belasting noodig maken, waaromtrent een voorstel aan
Uwe vergadering wordt ingediend.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 178. Leiden, 1 September 1881.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering mede te
deelen dat zij zich nog heeft te verklaren omtrent het in de maand Februari
jl., in hare handen gesteld adres van Gebrs. Van Wijk C°., verzoe
kende ontheven te worden van de huur van het Raamland onder de ge
meente Zoeterwoude met Kerstmis a. s., ofschoon de door die firma aange
gane huur eindigt met Kerstmis 1883.
De Commissie van Fabricage en Burg. en Weth. hebben geen termen
kunnen vinden om een gunstige beschikking op dit verzoek aan den Raad
voor te stellen.
De Commissie van Financiën is een andere meening toegedaan. Zij is
van oordeel dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan 't verzoek
der adressanten gevolg te geven, nu de behoefte der fabrikanten om hunne
wollen dekens in de open lucht te drogen heeft opgehouden.
Maar bovendien eischt het belang der gemeente, als eigenaresse van
't land, dat dit hoe eerder zoo beter onttrokken worde aan den kunstma-
tigen schadelijken toestand, waarin het land vele jaren geleden gebracht is
geworden ten gerieve der wolindustrie, en terug worde gebracht in zijn
natuurlijken toestand, derwijze dat elk landgebruiker het gaarne huren wil.
Wordt de tegenwoordige huur bestendigd dan zal het land gedurende
die beide huurjaren nog meer teruggaan in waarde, terwijl de kosten noo
dig om 't land in goeden staat te brengen, later toch zullen moeten
worden besteed.
De Commissie neemt uit dien hoofde de vrijheid aan den Raad voor te
stellen: 1°. De tegenwoordige huurders met het einde des jaars van hunne
huur te ontslaan, onder voorwaarde dat de opstallen vóór den 4sten No
vember e. k. zullen zijn weggeruimd en Burg. en Weth. desverkiezende
van dien datum af de vrije beschikking over het land zullen hebhen, ten
einde daarop de noodige werkzaamheden te kunnen doen verrichten.
2°. Burg. en Weth. uit te noodigen vóór 1 November a. s. een voorstel
aan den Raad te doen, omtrent het in goeden staat doen brengen van
het bedoelde Raamland.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N®. 179. Leiden, 15 September 1881.
Zooals bij de aanbieding van het eerste suppletoir kohier der plaatse
lijke directe belasting dienst 1881 werd medegedeeld, zullen de verorde
ningen op de heffing en invordering der plaatselijke directe belasting eenige
wijziging moeten ondergaan tengevolge van de wet van 28 Juni j. 1.
(Stbl. n°. 102) tot herziening van de artikelen 264, 265 en 266 der
Gemeentewet. Daarbij is o. m. bepaald dat binnen veertien dagen na de
goedkeuring door Gedeputeerde Staten de kohieren in afschrift gedurende
v ij f maanden op de secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing
worden nedergelegddat het aanslagbiljet wordt uitgereikt binnen twee
maanden na de goedkeuring van het kohier en dat binnen drie maanden
na die uitreiking de aangeslagene tegen zijnen aanslag bij den Raad be
zwaren kan inbrengen, terwijl binnen dertig dagen na de mededeeling
van de beslissing van den Gemeenteraad de belanghebbende bij Gedepu
teerde Staten in beroep kan komen.
Met het oog op deze in vergelijking met de tot dusverre geldende be
palingen ruim gestelde termijnen voor het komen in beroep, kan zonder
bezwaar vervallen het in art. 16 van het raadsbesluit op de heffing voor
geschreven verhoor en de oproeping van belanghebbenden in geval de aan
gifte te laag of onvoldoende wordt geacht of geene beschrijvingsbiljetten
zijn ingeleverd, waardoor mede het opmaken van het kohier belangrijk
zoude worden bespoedigd. De woorden „na te zijn gehoord of opgeroepen"
in genoemd artikel voorkomende, zullen alzoo moeten worden weggelaten.
Art. 15 van hetzelfde besluit bepaalt dat de ingekomen aangiften door
Burg. en Weth. worden geopend en beoordeeld, om daaruit het voorloo
pig kohier, bedoeld bij art. 264 der gemeentewet op te maken en vast
te stellen. Vermits in het gewijzigd artikel 264 van geen voorloopig kohier
sprake is, maar daarin alleen bepaald wordt dat de kohieren der hoofde
lijke omslagen en andere directe plaatselijke belastingen door Burg. en
Weth. worden opgemaakt en vastgesteld door den Raad, zullen uit art.
15 de woorden „voorloopig" en „vast te stellen" moeten vervallen.
Art. 2 der verordening op de invordering luidt als volgt„De ontvanger
zendt dadelijk en kosteloos na die goedkeuring een gedagteekend aanslag
biljet. Dat biljet moet inhouden den naam van den belastingschuldige,
het bedrag waarvoor hij is aangeslagen, de termijnen van betaling, de
plaats, dagen en uren op welke de ontvanger tot ontvangst der belasting
zitting houdt, alsmede de uitnoodiging tot betaling vóór of op den ver
valdag, op straffe van vervolging."
Ten aanzien van het aanslagbiljet bepaalt het gewijzigd artikel 265 der
gemeentewet, dat het wordt uitgereikt binnen twee maanden na de goed
keuring van het kohier, dat het hehelst een uittreksel uit het kohier, voor
zooveel dit den aangeslagene betreft en dat het vermeldt den dag der
uitreiking.
Het aangehaald artikel der verordening op de invordering zal alzoo in
overeenstemming moeten worden gebracht met het gewijzigd wetsartikel,
door daarin de woorden van de wet over te nemen.
De aan het slot voorkomende woorden „op straffe van vervolging" kun
nen, onzes inziens, gevoegelijk vervallen. Door de groote meerderheid der
belastingschuldigen wordt de belasting geregeld voldaan en nu moet onge
twijfeld een minder aangename indruk worden teweeggebracht, wanneer
men bij de uitnoodiging tot betaling met de bij de Wet bepaalde straffen
wordt bedreigd, ook wanneer men zelfs in de verte niet het voornemen
heeft om in de betaling van het verschuldigde eenigermate nalatig te blijven.
Eindelijk schijnt het noodig bij deze gelegenheid tevens de redactie van
art. 6 litt. e, zooals dit is vastgesteld bij raadsbesluit van 16 December 1878
(Gem. blad n°. 1 van 1879) te wijzigen. Thans luidt de aangehaalde alinea als
volgt„De kosten van studie en voor het aanleeren van eenigen tak van koop
handel, kunst- of handwerk, door bloed- of aanverwanten in de rechte lijn aan
minderjarigen verstrekt, worden niet als inkomen aangemerkt." Het is ons
gebleken dat deze redactie enkele malen tot misverstand heeft aanleiding
gegeven, daar ouders van hun voor de belasting op te geven inkomen
meenden te kunnen aftrekken hetgeen door hen ten voorschreven einde
aan hunne minderjarige kinderen werd verstrekt, terwijl de bepaling alleen
bedoelt minderjarigen van belasting vrij te stellen voor zooveel betreft de
gelden die hun in de rechte lijn worden verstrekt tot bestrijding van de
kosten van studie enz. Deze bedoeling zal duidelijker worden uitgedrukt
wanneer de alinea als volgt wordt geredigeerd
„Minderjarigen zijn niet belastingschuldig voor hetgeen hun door bloed
of aanverwanten in de rechte lijn wordt; verstrekt tot bestrijding der kos-