62
die geëxamineerd zijn maar nog geen betrekking hebben, of moeten zij
nog een examen afleggen; zijn zij nog in den actieven zin kweekeling?
De Voorzitter. Wanneer de bedoeling van de vraag van den heer
Donner is of de voorgedragenen benoembaar zijn, dan kan ik hem een toe
stemmend antwoord geven. Zij hebben eene akte als onderwijzer maar
zijn nog niet als zoodanig aangesteld; zij zijn nu nog als kweekelingen
werkzaam.
De heer Donner. Ik dank U mijnheer de Voorzitter, dan ben ik voldaan.
Tot de benoeming overgegaan zijnde, wordt benoemd de heer J. G.
Marks, tijdelijk belast met de werkzaamheden van derden onderwijzer aan
een der scholen 3de klasse, met 12 stemmen. Er waren 3 biljetten in
blanco gelaten.
III. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving
op de begrooting van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis.
(Zie Ing. St. n°. 433).
Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
IV. Rekening van de ontvangsten en uitgaven der gemeente over 1880.
(Zie Ing. St. n°. 139 en 159).
Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. Burg. en Weth. houden
zich, overeenkomstig de bepalingen der Gemeentewet, buiten stemming.
V. Voordracht tot het instellen van beroep in cassatie in zake het
geschil met de gemeente Alkemade.
(Zie Ing. St. n°. 153).
De Voorzitter. Indien een der heeren over deze voordracht het woord
wenscht te voeren, dan ben ik bereid de vergadering te veranderen in
eene zitting met gesloten deuren.
Niemand verlangt het woord.
Met algemeene stemmen wordt de voordracht aangenomen.
VI. Voorstel tot wijziging der verordening bepalende het getal der scho
len voor het Openbaar Lager Onderwijs enz.
(Zie Ing. St. N°. 132 en 161).
De heer Donner. Ten vorigen jare heb ik mij verklaard tegen eene
aanvrage om subsidie van de Leidsche vereeniging ter bevordering van
het geregeld schoolbezoek in verband met hetgeen door haar gedaan wordt
voor de herhalingschool. Tot mijn genoegen heb ik gezien dat de Regee
ring van hetzelfde gevoelen is als ik, dat eene herhalingschool van de ge
meente moet uitgaan, en nu heb ik tevens gezien dat dit ook geschieden
zalmaar ik kan mij toch niet vereenigen met hetgeen op pag. 62 der
gedrukte stukken te vinden is„De handhaving van deze school wordt
daar gezegd is daarom van groot belang voor de gemeente en het is
wenschelijk dat niet slechts het subsidie, aan de vereeniging verleend, bij
voortduring zal worden gegeven, maar dat Uwe vergadering bereid zal
gevonden worden, de vereeniging bij te staan voor het geval later de
oprichting van een tweede Zondagsherhalingschool noodig mocht blijken."
Het belang der gemeente bij de toekenning van subsidie voor eene Zon
dagsschool acht ik evenzeer afwezig als bij de nu reeds toegezegde onder
steuning eener tweede Zondagsherhalingschool. Ik wilde hiertegen nu reeds
protesteeren, omdat ik van oordeel ben, dat aan zulk een school als nu reeds
bestaat geen subsidie moet verleend worden, terwijl ik op dezelfde gron
den, niet overeenkomstig de wet acht dat de gemeente hare ondersteuning
aan eene tweede school toezegt.
De Voorzitter. De bedenkingen van den heer Donner tegen het toe
staan van het subsidie is eene quaestie die bij de behandeling der be
grooting opnieuw ter sprake kan worden gebracht. Nu is alleen de wensch
daartoe te kennen gegeven, zonder dat daaromtrent thans eenige beslis
sing genomen wordt.
Eene artikelsgewijze behandeling der verordening wordt niet verlangd.
Met algemeene stemmen wordt het voorstel tot wijziging aangenomen.
De heer Scheltema komt ter vergadering.
VII. Voorstel tot wijziging der verordening voor de kweekschool voor
onderwijzers.
(Zie Ing. St. N". 135 en 161).
Wordt met algemeene stemmen, zonder artikelsgewijze behandeling,
aangenomen.
VIII. Voorstel tot wijziging van de Verordening regelende het getal
enz. der leeraressen en leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
(Zie Ing. St. n°. 136 en 161).
De heer Donner. Ik zal mij tegen dit voorstel verklaren omdat ik niet kan
inzien dat het onderwijs in de natuur- en scheikunde voor meisjes zóó
omvangrijk en belangrijk behoeft te wezen dat daarvoor een afzonderlijke
leeraar noodig zal zijn op eene jaarwedde van f 900 of 1000. De erva
ring van vijf weken is voor mij onvoldoende en daarom ben ik van oor
deel dat een en dezelfde persoon zeer goed in de vakken der wis-, natuur-
en scheikunde onderricht geven kan. Het betreft hier geen burgerschool
voor jongens, waar dit onderwijs op uitgebreider schaal behoort verstrekt
te worden, maar slechts een meisjesschool waar de hoofdbeginselen vol
doende zijn. Betrof het taal of geschiedenis, dan zou ik tegen combinatie
zijn, maar thans, nu dit niet het geval is, zal ik mij tegen de aanstel
ling van een afzonderlijken leeraar verklaren.
De heer Driessen. Ik zal mij op dezelfde gronden als door den heer
Donner zijn aangevoerd, tegen het voorstel tot uitbreiding verklaren. Het
was juist uit vrees voor te groote uitbreiding van deze drie leervakken,
dat de vroegere Commissie slechts één leeraar heeft voorgesteld. Ook ik
zal derhalve tegen het voorstel stemmen.
De heer De Goeje. Het is niet te ontkennen dat de tijd van onder
vinding wel wat kort is geweest, maar daarentegen weet ik bij ondervin
ding dat eene combinatie der vakken wis-, natuur- en scheikunde moeielijk
is. Wel heeft indertijd de heer Jennes het onderwijs in die vakken
uitnemend weten te combineeren, maar gewoonlijk is hij, die geschikt is
voor 't eene vak, dit niet eveneens voor het andere en dit geval schijnt
zich thans voor te doen. Ik ben ook tegen te groote opvoering van het
onderwijs in natuur- en scheikunde, maar daartegenover moet ik stellen,
dat slechts degene die waarlijk zeer bekwaam in deze vakken is, in
staat is het onderwijs zoo eenvoudig en duidelijk te geven als noodig is.
Terwijl ik dus in 't algemeen van de wenschelijkheid der splitsing over
tuigd ben, neem ik de practische noodzakelijkheid voor de benoeming
van een afzonderlijken leeraar gerust op gezag der Commissie en van den
Inspecteur aan, en zal mij dus voor het voorstel van Burg. en Weth.
verklaren.
De Voorzitter. Ik wensch alleen naar aanleiding van het aangevoerde
door den heer Donner, er hem op attent te maken dat eene uitbreiding
dier leervakken de bedoeling van het voorstel niet is. Het is alleen de
bedoeling de heer De Goeje heeft er reeds op gewezen om te zor
gen dat geene te zware taak aan één persoon worde opgedragen. Dat
combinatie van de drie vakken niet zou leiden tot te groote vermeerde
ring van arbeid voor één persoon, kan ik niet toegeven. Uitbreiding van
het onderwijs wordt echter bij dit voorstel niet beoogd.
Het voorstel in stemming gebracht, wordt aangenomen met 11 tegen
5 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Verster, Donner, Driessen, Dercksen en
Scheltema.
IX. Voorstel tot uitbreiding van het onderwijs aan de gemeente-instel
ling voor de opleiding van O.-I. ambtenaren en tot wijziging der betrek
kelijke verordeningen.
(Zie Ing. St. n°. 137 en 161).
De heer Wilhelmy Damsté. Ik wensch slechts vóór de opening der
beraadslaging een enkel woord in 't midden te brengen over het rapport
der Comm. v. Fin. Ik betuig allereerst mijn leedwezen dat aan desamen-
stelling daarvan niet is deelgenomen door onzen hooggewaardeerden voor
zitter der Commissie en ik merk daarbij tevens al dadelijk op, dat het
rapport gelijk het is afgedrukt, niet geheel juist is, althans in zoover dat
het slechts uitdrukt mijn gevoelen en niet van de Commissie in haar ge
heel. Zie hier tot toelichting den loop der zaak. De bundel stukken tot
dat onderwerp betrekkelijk, werd in mijne handen gesteld en ik heb die
daarop verzonden aan den heer De Clercq. Deze zette er onder dat hij zich
incompetent achtte in deze advies uit te brengen. Ik heb toen getracht
den heer De Clercq te spreken, maar deze was wegens familieomstandig
heden buiten de stad. Daarna is door mij eene vergadering uitgeschreven
en ben ik Vrijdag jl. hier gekomen in de hoop den heer De Clercq aan
te treffen. Deze verscheen echter niet en toen is den heer Kist door mij
verzocht een concept-rapport op te maken. Dit stuk heeft mijne goedkeu
ring weggedragen en ik verzond het aan den heer De Clercq. Ik heb deze
verder niet gezien en daarop werd het rapport gedrukt. Ik acht mij ver
plicht deze korte opheldering te geven, omdat daaruit volgt dat de heer
De Clercq niet verantwoordelijk kan zijn voor den inhoud van het rapport.
Ik heb zóó gedacht. De heer Van der Lith is, als Secretaris van Curatoren,
er vóór, de heer De Clercq houdt zich buiten stemming; ik ben er vóór,
dus de Commissie is er voor.
De heer Juta. Hoewel ik in het jaar 1877 gestemd heb vóór de op
richting der Indische school, zal ik tot mijn leedwezen genoodzaakt zijn
tegen het thans in behandeling zijnde voorstel te stemmen. De omstan
digheden waaronder wij nu over het voortbestaan der school moeten
beslissen, zijn zoodanig veranderd, dat ik niet kan medewerken tot het
toestaan van eene aanzienlijke jaarlijks terugkeerende uitgaven van min
stens 9000 gulden. Ik acht het aantal personen die van het onderwijs
dier school gebruik maken te gering, dan dat wij tot zulk eene uitgave
gerechtigd zouden zijn. De school is begonnen met 4 ik zal maar zeg
gen leerlingen; het volgend jaar is dat getal geklommen tot 12; het
derde jaar tot 19, en het vierde jaar is het stationnair gebleven op 19.
Ik wil niet betwisten dat het mogelijk is dat later het getal leerlingen
iets zal vermeerderen, maar de bepaald gunstige verwachting van toene
ming van het aantal leerlingen bestaat bij mij niet, althans niet in die
mate dat ik mij daardoor tot zoo groote jaarlijksche uitgaven zou gerech
tigd achten. Ik deel dus ook niet het gevoelen dat de finaneiëele voor-
deelen metter tijd belangrijk vermeerderen zullen. Integendeel, ik vrees
dat de uitgaven veeleer zullen toenemen. Het is toch bekend dat de sala
rissen van de lectoren te Delft hooger zijn dan hier, zoodat het te voor
zien is, dat, bij eventueele vacaturen aldaar, B. en W. er gereedelijk toe
zullen overgaan voor te stellen de traktementen te verhoogen, indien lec
toren der Leidsche Inrichting naar Delft worden beroepen. De uitgaven
zullen m. i. bovendien vermeerderen door eventueele traktementsverhoo-
ging van het onderwijzend personeel, in overeenstemming met de vast
gestelde verhoogingen van de leeraren van 't Gymnasium en der Hoogere
Burgerschool, terwijl het te voorzien is, dat er weinig meer aan college
gelden zal worden ontvangen. Om deze redenen acht ik mij niet gerech
tigd f 9000 te voteeren, die door de belastingschuldigen jaarlijks zullen
moeten worden opgebracht, tot opleiding van 19 laat het in 't ver
volg misschien zijn van 25 personen. Daaraan kan ik mijne stem
niet geven.
De heer Dercksen. Mijnheer de Voorzitter. Toen in 1877 de eerste
f 5000 voor de thans besproken instelling werd gevraagd, heb ik ge
tracht mijne medeleden van het toestaan dier gelden terug te houden.
Ik heb toen in het breede mijne bezwaren tegen die aanvrage medegedeeld,
ja zelfs wellicht gevoeligheden gekwetst, zoodat ik thans naar het toen
gesprokene mag verwijzen, zonder verplicht te zijn in herhalingen te ver
vallen; want ook nu ben ik van oordeel dat het instandhouden er van
niet op onzen weg ligt, evenmin als de oprichting in 1877 wenschelijk