64
Onverwijld na ontvangst van deze stukken traden wij in nader overleg
met den Directeur der Kweekschool en de plaatselijke Schoolcommissie,
overtuigd dat de afwijzende beschikking van den Minister van Binnen-
landsche Zaken gegrond was op eene minder juiste opvatting aangaande den
aard en de inrichting der Kweekschool en dat door het verstrekken van
nadere inlichtingen de bestaande bezwaren zouden kunnen worden opge
heven. Door de Schoolcommissie werden na overleg met den Directeur
de twee volgende rapporten uitgebracht.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.
„Onder terugzending van den brief van Zijne Excellentie den Minister
vau Binnenlandsche Zaken, n®. 447, afdeeling O., hebben wij de eer de
volgende bedenkingen aan uw oordeel te onderwerpen. Zijne Exellentie
schrijft: Aan uwe inrichting bepaalt zich het onderwijs tot de avond
uren van 58 uren.
De bedoeling schijnt te wezen, dat de uren onvoldoende of minder ge
schikt zijn. Ter juiste beoordeeling mag in aanmerking komen, dat de
drie afdeelingen van aspirantkweekelingen even als aan de Rijkskweek
scholen gedurende den ganschen dag onderwijs ontvangen; dat de Rijks-
kweekelingen ook een gedeelte van den dag aan practische oefeningen
wijden. Wij voegen er bij dat eigenlijk op geen enkelen avond van 58
uren en slechts tweemaal 's weeks drie uren les gegeven wordt, zooals
uit de volgende opgaaf blijkt:
Maandag
van
5
tot 10
uren
Dinsdag
6
9
Woensdag
n
1
10
Donderdag
n
5
n
10
Vrijdag
j>
6
9
Zaterdag
n
4
9
1)
Verder schrijft Zijne Excellentie:
De docenten zijn allen bij openbare of bijzondere scholen, bij het Gym
nasium of de Hoogere Burgerschool, werkzaam. Dewijl hier de docenten
in de hoofdvakken bedoeld worden, zoo ware het wenschelijk geweest,
dat de Minister duidelijk had aangegeven, welk bezwaar er in gelegen
is, dat hoofden van scholen eenige uren aan de vorming van onderwijzers
wijden. Dat mannen, die in eene aanzienlijke gemeente aan het hoofd
van Openbare Scholen staan, die uit een zeer groot aantal sollicitanten
na een vergelijkend examen als de meest bekwame zijn aangewezen, die
door dagelijksche ervaring met de behoeften der lagere school en vooral
met de behoeften van aankomende onderwijzers vertrouwd zijn, minder
geschikt zouden wezen om in het een of ander vak onderwijs te geven,
dan de leeraar, die uitsluitend les aan de Kweekschool geeft, is eene be
wering die wij niet gaarne zouden toegeven. Dat zij den noodigen tijd
niet zouden hebben of de noodige frischheid missen, wordt door de erva
ring niet bevestigd.
Wij kunnen niet gissen waarin het paedagogisch bezwaar gelegen is,
hetgeen wij te meer betreuren, omdat in het aanstellen van een afzon
derlijk personeel voor de Kweekschool een financieel bezwaar ligt, van
dien aard dat alin. 3 van art. 12 eene doode letter dreigt te worden,
wanneer niet van de in de gemeente aanwezige krachten gebruik gemaakt
kan worden. De Minister beroept zich op Amsterdam. Maar daarbij moet
in acht genomen worden, dat er slechts één Amsterdam is en de Kweek
school aldaar reeds bestond toen er aan alin. 3 van art. 12 nog niet
gedacht werd.
Een derde bezwaar wordt aldus geformuleerdDe Directeur is tevens
hoofd der leerschool."
Het feit is volkomen waar, maar wat is tegen deze regeling in te
brengen, wanneer de Directeur op beide inrichtingen door een voldoend
personeel bijgestaan wordt?
Aangenomen, dat van hem meer zorg voor de leerschool geëischt wordt
dan van zijn collega aan de Rijkskweekschool, daar staat tegenover, dat
deze op tachtig, hij op slechts zeer enkele jongelieden, van buiten komende
en in het genot van eene Rijksbeurs gesteld, heeft toe te zien. Dat dit
toezicht ernstig opgevat,, en zich uitstrekkende ook tot de lichamelijke en
zedelijke belangen van zooveel kweekelingen geene lichte taak is, ligt voor
de hand. Bovendien is het uit een paedagogisch oogpunt wenschelijk, dat
de Directeur de leerschool geheel naar zijne overtuiging kan inrichten
en besturen. Dit kan hij alleen, wanneer hij haar hoofd is.
Kweek- en leerschool moeten innig verbonden wezen; zij moeten eene
onverbreekbare eenheid vormen, de theorie der eene spiegelt zich af in
de practijk der andere. Bestaat er tusschen beide deelen harmonie, dan
steunen zij elkanderontbreekt deze, dan breekt de eene af wat de andere
opbouwt De toepassing van dit beginsel mag niet afhankelijk gesteld
worden van de toevallige misschien zeldzame overeenstemming van twee
hoofden. Wat de ondervinding in dezen geleerd heeft, noopt tot voor
zichtigheid en pleit althans aan de Gemeentelijke Kweekschool, voor de
vereeniging.
Eindelijk oppert Z. E. als vierde bezwaar.
„Tegen deze regeling kan op zichzelf geen bedenking wezen, maar zij
beantwoordt niet aan hetgeen gewoonlijk onder eene Kweekschool wordt
verstaan. Hetgeen te Leiden bestaat komt overeen met hetgeen elders
onder den naam van normaallessen bekend is."
Wat elders onder den naam van normaalschool, normaalklasse, nor
maalinrichting of normaallessen bestaat, biedt zooveel verscheidenheid aan,
dat het hoogst moeilijk, zoo niet onmogelijk is zich een juist begrip van
deze inrichtingen te vormen. Eene zaak staat echter vast, eene raad
pleging van de twee bijgevoegde staten A en B, die een opgave behelzen
van de uren aan de twee nieuw opgerichte normaallessen te Schiedam
en te Voorschoten bewijst het dat normaallessen niet voldoen aan
art. 29 van het Koninklijk Besluit van den 28 Mei 1879 (Staatsbl. n°. 105).
Aan dergelijke inrichtingen is de omvang van het onderwijs kleiner dan
bij bedoeld artikel voorgeschreven is. Dit is niet het geval met de Leid-
sche Kweekschool. Art. 1 der Verordening van den 14d«a October 1880
(Gem.bl. van Leiden n°. 10) is met het voorschrift van art. 29 in vol
komen overeenstemming. Op welken grond kan dan beweerd worden dat
deze school niet is wat de naam Kweekschool aanduidt?
Het komt ons voor dat de geschiedenis van art. 12 der Wet van
17 Augustus 1878 (Staatsbl. n°. 127) hier licht geeft. In het oorspron
kelijk ontwerp stond, dat de Gemeente-Kweekschool in alles moest vol
doen aan de eischen voor Rijkskweekscholen gesteld. De Minister stelde
daarop voor, in plaats van „in alles" te lezen „in allen opzichte" en
verklaarde (Bijblad pag. 1163):
„Aan gemeente-instellingen kan subsidie worden verleend, onder voor
waarde 1° dat dit subsidie niet hooger zij dan de helft der kosten, en
2° dat de Kweekschool in allen opzichte aan de door den Koning voor
de Rijkskweekscholen gestelde vereischten, voldoe: dat wil nu niet zeg
gen, dat de Kweekschool in alle punten moet overeenstemmen met het
bepaalde bij den algemeenen maatregel van inwendig bestuur, maar dat
zij moet voldoen aan de wezenlijke en essentiëele vereischten eener Kweek
school, bij den bedoelden maatregel gesteld. Dus moet er, om het sub
sidie mogelijk te maken, niet tot in de minste onderdeelen overeenstem
ming zijn, maar wel in het wezen der zaak. Daarom is het onnoodig
de verwijzing naar den algemeenen maatregel van inwendig bestuur hier
te herhalen, omdat men dan in dezelfde dwaling zou vervallen, alsof
volstrekte eenvormigheid werd gewild."
Hoewel deze verklaring des Ministers aan duidelijkheid niets te wen-
schen overlaat, heeft zij het vervallen in de dwaling, waarvoor Z. E.
vreesde, niet kunnen verhoeden. Het is zeer te betreuren dat de Minister
daarbij niet in hoofdtrekken heeft aangegeven wat men als de wezenlijke
en essentieele vereischten heeft te beschouwen. Wij willen van onze zijde
eene poging wagen om die vraag te beantwoorden.
Het doel der kweekschool is onderwijzers op breeden grondslag te on
derwijzen en te ontwikkelen, hen practisch te bekwamen, hun liefde voor
hun werk in te boezemen. Om deze taak in haar geheelen omvang te
volbrengen heeft zij te zorgen, dat 1°. onderwijs gegeven worde in alle
vakken die de wet tot het Lager Onderwijs heeft gebracht2°. aan
ieder vak een toereikend aantal uren worde gewijd, zoodat het onder
wijs in omvang en diepte voldoende zij3°. de lessen volgens de beste
methode gegeven worden, zoodat zij de gewenschte vruchten opleveren
4®. aan de practische vorming zooveel zorg worde gewijd, dat de kwee-
keling bij het verlaten der kweekschool niet alleen geschikt, maar met
lust en liefde voor zijn vak bezield zij.
Neemt men aan, dat de Rijkskweekschool dit vierledig doel heeft en
dat hare middelen haar in staat stellen om dit doel te bereiken, dan
voldoet elke andere inrichting, hoe ook tot dusverre genoemd, die in
deze opzichten met haar overeenstemt aan de essentieele vereischten,
die aan eene dergelijke vorming van Onderwijzers gesteld worden. Zoo
zeer als eenheid hier noodig is, zoo verwerpelijk is eenvormigheid.
De Commissie wenscht nu na te gaan in hoeverre de Leidsche school
aan de essentieele vereischten voldoet.
1°. Aan het voorschrift van art. 29 van het Koninklijk Besluit van 28
Mei 1879 (Staatsbl. n°. 103) voldoet zij ten volle, zoowel met be
trekking tot de kweekschool voor onderwijzers als tot die voor on
derwijzeressen, gelijk uit art. 1 der Verordening blijkt.
2°. Ten aanzien van het aantal der te geven lessen heeft de gemeente
school dit boven de rijksschool voor dat zij het onderwijs opvat, waar
de lagere school in den regel hare taak eindigt, dit is op den leef
tijd van 12 jaren. Op dezen leeftijd gaat de meervermogende leerling
de Hoogere Burgerschool of het Gymnasium bezoeken en treedt de
on- of minvermogende het practisch leven in. De Rijkskweekschool
ondervindt, nu zij geen kweekelingen beneden de 14 jaren opneemt,
al de nadeelen van dien toestand; het beste admissie-examen kan
niet voorkomen, dat kweekelingen van zeer uiteenloopende ontwik
keling en zeer verschillende voorbereiding in ééne klasse vereenigd
moeten worden. De gemeenteschool voorkomt deze nadeelen, door het
genoten onderwijs geleidelijk voort te zetten en luit te breiden.
Het gemeentebestuur, dat over talrijke hulpmiddelen beschikt, kan
zonder buitengewone uitgaven dit doel bereiken, door eene school voor
voortgezet onderwijs daarvoor open te stellen. Vakonderwijs hebben deze
jongelieden van 12 tot 15 jaren nog volstrekt niet noodig. Zij kunnen
dus met leerlingen, die wel eene andere bestemming, maar vooralsnog
dezelfde behoefte hebben, samen leeren. Zoo is de zaak hier geregeld. De
aspirant-kweekelingen genieten op de scholen der 2e klasse een voor
hen uiterst doelmatig onderwijs. De lessen in muziek en schrijven, niet
in het gewone schoolprogramma opgenomen, worden hun bovendien ver
strekt. Wanneer zij gedurende deze 3 jaren geregeld 38 a 40 lessen per
week ontvangen, dan hebben zij eer te veel dan te weinig. Het is waar,
dat deze 3 klassen niet uitsluitend voor aspirant-kweekelingen ingericht
zijn. Maar dit is geenszins een nadeel, integendeel naar onze innige
overtuiging een groot voordeel. De 3® klasse van onze aspirant-kweeke
lingen staat gelijk met de eerste klasse der Rijkskweekschooldat gene
van geene minder goede conditie is dan deze, is boven aangetoond.
De 1® klasse der eigenlijke kweekelingen komt overeen met het
2® Studiejaar der Rijkskweekschool. De laatsten ontvangen oogenschijnlijk
veel meer lessen, dan de eersten, maar dezen kunnen na al het genoten
onderwijs met minder volstaan en zich ook op de practijk gaan toeleg
gen. Voegt men bij hunne 27 wetenschappelijke en theoretische lessen
nog ongeveer 10 practische, dan nadert men een matig maximum. Acht
men deze kweekelingen voor practische oefeningen wat te jong, dan
kunnen wij het gewicht der opmerking niet ontkennen, en zouden in
overweging geven de practische oefeningen eerst in het volgende jaar
te beginnen en de wetenschappelijke lessen met eenige te vermeerderen.
Een belangrijk deel der lessen zou dan overdag gegeven moeten worden,
hetgeen geen bezwaar zal hebben voor die docenten, welke niet van 9
tot 12 en van 2 tot 4 uren aan eene school verbonden zijn.
Vergelijkt men het aantal lessen der beide volgende klassen aan de
beide instellingen (Zie Bijlage C. en D), dan blijkt dat de Rijkskweeke-
lingen er belangrijk meer ontvangen. Toch is het verschil zoo groot niet
als het schijnt Zooals uit den staat blijkt worden aan de Rijkskweek
school vakken gedoceerd, die niet meer zijn voorgeschreven, met deze heeft
onze school geen rekening te houden. Ten andere moet van de weten
schappelijke lessen ongeveer een vierde afgetrokken worden, omdat steeds
eene halve klasse practisch werkzaam is, aan deze helft wordt in de
volgende week het onderwijs gegeven dat de andere helft, die zich dan
met de practijk bezig houdt, de vorige week genoten heeft. Neemt men