GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 63 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 133. Leiden, 28 Juli 1881. Wij hebben de eer Uwe Vegadering mede te deelen dat door ons is nagezien de in onze handen gestelde suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving op de begrooting van het H.G. of Arme Wees- en Kinderhuis over den dienst 1880, en daarop geene bemerkingen hebbende, geven wij U in overweging beide staten goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 131. Leiden, 11 Juli 1881. Wij hebben aan Uwe Vergadering overgelegd een schrijven van het Bestuur van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix, houdende verzoek dat de toelage uit de gemeentekas ten behoeve van het Genoot schap moge worden verhoogd en wel tot f 6000 per jaar, vermeerderd met de kosten voor vuur en licht. De redenen die tot het indienen van dit verzoek hebben geleid zijn in het rapport uitvoerig uiteengezet en het komt ons voor dat de behoefte aan verhooging van het subsidie daarin voldoende is aangetoond. Zonder vermeerdering toch van inkomsten zoude tot eene belangrijke beperking van het onderwijs of wel tot eene over neming van de Burgeravondschool door de gemeente moeten worden overgegaan. Met het Bestuur zijn wij evenwel van oordeel dat zulks niet in het belang van de gemeente kan worden geacht en wij zien er alzoo geen bezwaar in tot eene verhooging van het subsidie te adviseeren, overtuigd dat door het behoud van de instelling op den tegenwoordige» voet de gemeente in alle opzichten wordt gebaat. Wat aangaat de aanvrage om de kosten van vuur en licht geheel voor rekening der gemeente te nemen, kunnen wij mededeelen dat, blijkens het laatst uitgebracht verslag van het Genootschap, de uitgave ter zake van September 1879 tot 31 December 1880 hebben bedragen f 1398.80, ter wijl in den cursus 1878/79 daarvoor is uitgegeven f 612.43 en in den cursus 1877/78 f 627.085. Wanneer men in aanmerking neemt dat vroeger een deel van de kosten van gaslicht werd gevonden uit den post vuur en licht voor de Hoogere Burgerschool, in welken toestand met 1 Augustus 1879 verandering is gebracht door het afzonderlijk meten van het in de beide inrichtingen gebruikt gas, zoo zullen de uitgaven "an één jaar op niet minder dan f 900 kunnen worden geraamd. Het komt ons minder wenschelijk voor de kosten van vuur en licht voor rekening der gemeente te nemen, omdat alsdan niet met juistheid bekend is welk bedrag telken jare ten laste van de gemeentekas komt en tevens eene voortdurende controle noodig is, waarmede uit den aard der zaak administratieve bemoeingen gepaard gaan. Wij geven er daarom de voorkeur aan, eene vaste som jaarlijks ter tege moetkoming in de kosten van vuur en licht beschikbaar te stellen, welke som op grond van de boven medegedeelde berekening zoude moeten wor den bepaald op f 900. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging het tegenwoordige subsidie ten behoeve van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix bedragende f 5000 met f 1900 te verhoogen en alzoo vast te stellen op f 6900 per jaar, in te gaan met het jaar 1882, onder bepaling dat alle kosten van vuur en licht komen ten laste van het Genootschap, in welk geval die som op de begrooting voor genoemd jaar zal worden uitgetrokken Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. N«. 135. Leiden, 23 Juli 1881. Evenzeer als de verordeningen regelende de heffing en invordering van schoolgeld en het getal der Openbare Lagere Scholen, den omvang van het onderwijs enz. heeft de Verordening voor de Kweekschool van onder wijzers en onderwijzeressen, vastgesteld in de raadszitting van 14 October j.l. (Gem. blad n°. 10 van 1880), tot eene uitvoerige correspondentie met den Minister van Binnenlandsche Zaken en met de Gedeputeerde Staten aanleiding gegeven, en daaruit blijkt dat eene geringe wijziging der Vei* ordening zal noodig wezen, ten einde de gemeente in het genot worde gesteld van het rijkssubsidie ad 50 °/0 der kosten, bedoeld bij art. 12 alinea 3 der wet op het Lager Onderwijs, luidende„Indien eene Kweekschool voor onderwijzers door eene gemeente wordt opgericht en onderhouden, kan daarvoor eene bijdrage uit Rijks kas worden verleend, doch tot geen hooger bedrag dan van de helft der kosten zoo van oprichting als van onderhoud en onder voorwaarde dat de Kweekschool in alle opzichten aan de door Ons voor de Rijkskweekscholen gestelde vereischten voldoe." Nadat de gewijzigde Verordening op de Kweekschool door de Schoolcommissie was ontworpen en wel in overeenstemming met de bepalingen van het Kon. Besluit van 28 Mei 1879 (Stbl. n°. 105) betrekkelijk de Rijkskweek scholen, hebben wij een afdruk van het concept aan den Minister van Binnenlandsche Zaken toegezonden met verzoek te willen mededeelen of, wanneer de Kweekschool dienovereenkomstig werd ingericht, gerekend zoude kunnen worden op de bovenbedoelde rijksbijdrage en onder mede- deeling dat blijkens eene voorloopig opgemaakte raming de jaarlijksche kosten der inrichting ongeveer f 13000 zouden bedragen, terwijl het voornemen bestond de verordening met 1 November 1880 in werking te doen treden. Door den Minister werd daarop geantwoord dat Z. E. in het algemeen bereid was dit verzoek in gunstige overweging te nemen, dat evenwel de verordening aan het oordeel van den Inspecteur van het- Lager Onderwijs en den Districts-Schoolopziener moest worden onderwor pen en dat dit eerst zoude kunnen geschieden, wanneer de nieuwe wet, op grond waarvan hulp van het Rijk wordt verlangd, in werking zoude zijn getreden, op grond waarvan Z. E. zich voorbehield zijne beslissing in deze nader te doen kennen. Inmiddels werd de verordening in behandeling genomen en met enkele wijzigingen in de raadszitting van 14 October 1880 vastgesteld. Wij gaven hiervan onverwijld aan den Minister kennis, met verzoek alsnu het bedoeld rijkssubsidie ad 50 °/0 der kosten te willen verleenen, terwijl wij tevens eene gedetailleerde opgave deden van de kosten, die, zooals boven werd medegedeeld, geraamd werden op f 13000 per jaar, gesplitst als volgt: Honorarium Directeurf 700. Lessen in de gewone vakken5250. in de nieuwe talen3300. in het teekenen540. in de Gymnastiek660. Vuur en licht300. Leermiddelen1050. Amanuensis en Concierge250. Gymnastiek (lokaal, vuur en licht) 150. Hulpmiddelen voor het onderwijs in de NatuurkennisMemorie Lessen aan Adspirant-kweekelingen 500. Id. in vrouwelijke Handwerken200. Bibliotheek„100. Ingevolge een nader verzoek zonden wij aan den Minister het programma en den rooster bedoeld in art. 11 der verordening alsmede eene lijst van de personen die aan de Kweekschool onderwijs geven met vermelding aan welke andere inrichtingen zij werkzaam zijn. Onder dagteekening van 15 Februari jl. ontvingen wij daarop een schrijven van den volgenden inhoud „Toen ik bij mijn schrijven van 25 September jl. L» M. afd. J. O. mij in het algemeen bereid verklaarde uw verzoek om een Rijkssubsidie voor de kweekschool in uwe gemeente in gunstige overweging te nemen, ver keerde ik in het denkbeeld, dat die inrichting in allen deele met eene Rijkskweekschool gelijk stond. Uit de sedert bij mij ontvangen stukken, meer bijzonder uit de bijlagen van uw schrijven van 26 Januari jl. N°. 87, blijkt dat dit niet het geval is. „Aan de Rijkskweekscholen wordt gedurende den geheelen dag van 8 of 9 uur des morgens tot des avonds 8 uur onderwijs gegeven, wat de hoofdvakken betreft door docenten die zich uitsluitend daarmede bezig houden, wat de bijvakken aangaat door deskundigen, die ook aan andere Scholen werkzaam zijn. „Aan uwe inrichting bepaalt zich het onderwijs tot de avonduren van 5 tot 8 uren; alleen des Woendags en des Zaterdags beginnen zij des middags ten 1 uur. De docenten zijn allen bij openbare of bijzondere Lagere Scholen, bij het gymnasium of de hoogere burgerschool werkzaam. De Directeur is tevens hoofd der leerschool. Daardoor is het te verklaren, dat de lessen gegeven worden na afloop van het onderwijs aan de scho len waarbij de docenten werkzaam zijn. „Tegen deze regeling kan op zich zelf geen bedenking wezen, maar zij beantwoordt niet aan hetgeen gewoonlijk onder eene kweekschool wordt verstaan. Zij komt althans niet overeen met die der Rijkskweekscholen, evenmin met die der gemeentelijke kweekschool te Amsterdam, welke grootendeels op den voet der Rijkskweekscholen is ingericht. Hetgeen te Leiden bestaat komt overeen met hetgeen elders onder den naam van normaallessen bekend is. „Uit dit een en ander blijkt, dat vermits te Leiden geene kweekschool in den zin van art. 12 der Wet op het Lager Onderwijs aanwezig is, ik ook geen vrijheid heb tot het verleenen ,van het verlangde Rijks subsidie mede te werken." Inmiddels was ook de verordening gezonden aan Gedeputeerde Staten, voor zooveel noodig ter goedkeuring. Gedeputeerde Staten deelden ons mede, dat de verordening den Inspecteur van het Lager Onderwijs in de tweede sectie aanleiding had gegeven tot de bedenking in zijn daarbij overgelegd rapport vervat, met verzoek den Raad in overweging te geven de verordening in den aangegeven zin te wijzigen. Naar het oordeel van den Inspecteur verdient de Kweekschool, wier inrichting sinds de invoe ring der nieuwe wet op het Lager Onderwijs aanmerkelijk gewijzigd en verbeterd is, van rijkswege de krachtigste ondersteuning. „Terwijl", zoo luidt verder het betrekkelijk rapport aan de Gedeputeerde Staten ingediend, „het Rijk de opleiding van onderwijzers bijna overal geheel bekostigt, neemt Leiden de helft dier kosten op zich, door het oprichten van eene Gemeen telijke Kweekschool, die aan de wezenlijke en essentieele vereischten eener kweekschool, zooals die bij Kon. Besluit van 28 Mei 1879 (Stbl. n°. 105) zijn vastgesteld, op hare wijze beantwoordt. Er is, bij verschil, voldoende overeenkomst. Staat ze in sommige opzichten m. i., beneden de Rijks kweekscholen, in andere overtreft ze die. Om haar nog meer te doen be antwoorden aan hetgeen, naar mijne meening, tot de „wezenlijke en essen tieele vereischten" eener goede inrichting behoort zou eene wijziging wen schelijk wezen. Volgens art. 2 der verordening heeft de Kweekschool een vijfjarigen cursus en vijf klassen; daarvan zijn de eerste drie voor kwee- kelingen, de laatste twee voor hen die het eerste onderwijzersexamen reeds gedaan hebben. Den driejarigen cursus voor kweekelingen zou ik tot een vierjarigen, de drie klassen voor hen bestemd tot vier willen uitbreiden. Daardoor werd, naar mijn oordeel, de inrichting van het onderwijs nog beter en werd in dat opzicht ook volkomen gelijkheid met den vierjarigen cursus aan de Rijkskweekschool verkregen. Ik acht mij verplicht U in overweging te geven de aandacht van het Gemeentebestuur te Leiden op dit punt te vestigen. Wordt door dat Bestuur aan mijn voorstel gevolg gegeven, dan vervalt m. i. de eenige geldige reden, die anders wellicht tegen de toepassing van al. 3 van art. 12 der Wet op het Lager Onder wijs zou kunnen worden aangevoerd. De voorwaarde door de Regeering bij de verdediging der bepaling gesteld (Bijblad 1877/78 pag. 1163), wordt dan m. i. voldoende vervuld. De inrichting bevat dan zelfs meer dan de Rijkskweekscholen, eene voorbereidende klasse en twee klassen voor on derwijzers. Toch zou het kunnen zijn, dat juist aan dat meerdere een be zwaar werd ontleend tegen de toepassing van art. 12, al. 3. Mocht dat ook bij U het geval zijn, dan zou aan het bezwaar worden tegemoetgeko men, indien de „Kweekschool", hoewel een geheel, ten opzichte der finan- cieele admistratie in tweeën werd gescheiden. Zoo al niet van het geheel, zou dan toch van de kosten van het middelste gedeelte, de kern der in richting, 50 °/0 door het Rijk behooren te worden vergoed,"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1