51 moeten berekenen. En wanneer ik uwe zienswijze daaromtrent respecteer, dan mag ik met vrijmoedigheid ook mijne meening daartegenover stellen en zeggen, dat ik geloof dat door u en aan den Directeur der Instelling en aan Commissarissen der Gasfabriek geen dienst-is bewezen door die opinie in 't openbaar uit té spreken. Ik althans wil wel bekennen, dat, al stem ik voor het voorstel van den heer Scheltema of voor dat van de Com missie van Financiën, ik in de verste verte niet geacht wil worden daar door een votum van wantrouwen uit te brengen, noch ten aanzien van Commissarissen der Gasfabriek, evenmin als ten aanzien van den Direc teur van die inrichting. Aan het slot der laatste rede, door U in de vorige vergadering ge houden, is door U, M. d. V. nog iets gezegd wat nog meer klem scheen te moeten hebben, namelijk dat de leden van den Raad het maar moesten weten of zij tegen den aanstaanden winter wilden staan voor het feit, dat C. C. der Gasfabriek zouden moeten zeggenwij kunnen geen gas leveren. Ik kan niet beoordeelen met welke bedoeling dit door U is gezegd. Men zou er evenwel allicht toe kunnen komen om er een pressie op de uit te brengen stemmen in te zoeken. Ik voor mij heb er dit niet in gezocht, want dan zou het den schijn hebben van intimidatiestelsel, dat op mij geen vat heeft, maar wel vat schijnt gehad te hebben op den heer Du Rieu, die terstond op grond van het door U gesprokene, verklaarde zijne stem te zullen geven aan het voorstel van Burg. en Weth. Ik ga met den heer Du Rieu op dien weg niet mede, maar verklaar integendeel ronduit, dat al ware ik gesteld voor het feit dat de Gasfa briek op een gegeven moment niet in staat zou zijn het noodige gas te leveren, ik onder de gegeven omstandigheden volstrekt geen bezwaar zou zien, met het volste vertrouwen te stemmen of voor het voorstel van den heer Scheltema of voor dat van de Commissie van Financiën. Met de meeste kalmte zal ik de toekomst afwachten en, als het zoover komt, geloof ik dat eveneens als voor elk ander, ook voor de Gasfabriek zal gelden a l'impossible nul n'est tenu. Is er geen gas, dan kan men het ook niet geven. Point d'argent, point de Suisses! Maar zoover zal het niet komen. Ik geloof daarenboven dat er geen bilateraal contract bestaat, of eene over eenkomst is gesloten tusschen de inwoners van Leiden en de Gasfabriek, die de laatste zou kunnen verplichten gas te leveren. De Gasfabriek is primitief een instelling geweest ten behoeve der straatverlichting en later is er een grootere uitbreiding aan gegeven en het gas ook aan de ingezetenen verstrekt. Nu moge er bepaald zijn dat de Gasfabriek zorgt voor licht, maar dan toch nooit verder dan voor zooveel dè mogelijkheid daartoe bestaat. Men zoude kunnen beginnen met voorloopig geen nieuwe aansluitingen aan te nemen. Moet intusschen de verantwoordelijkheid, dat op een gegeven tijdstip geen voldoend gas kan worden geleverd, op iemand rusten, dan komt zij geheel voor rekening van Commissarissen der Gasfabriek, die ons te laat voorstellen tot eene zoo ingrijpende verbetering hebben gedaan. Het gaat toch niet aan om op 25 Mei een aanvrage om 2 ton aan den Raad voor te leggen en op 9 Juni daaraanvolgende te zeggen: wanneer die gel den niet worden toegestaan dan kunnen wij geen gas leveren. Daarenboven worden de voorstellen die tot instellen van een onderzoek worden gedaan in plaats van ze met beide handen aan te grijpen, bestreden en als on aannemelijk voorgesteld. Men schroomt dus onderzoek en dat wordt juist door mij verlangd. Wat ik wel weten wil is dit: is de Gasfabriek op dit oogenblik waard dat men er 2 ton voor beschikbaar stelle? Die vraag wensch ik uitgemaakt te zien. Als, na behoorlijk onderzoek, die vraag toestemmend wordt beantwoord, zal ik de eerste zijn de vereischte gelden toe te staan. De heer De Clercq. Als het mij vergund is, M. d. VI wensch ik met een enkel woord mede te deelen dat de Commissie van Financiën, of schoon zij op dit oogenblik haar Voorzitter mist, toch bepaald handhaaft het voorstel door haar gedaan, daar zij nog overtuigd is, dat zij dat voorstel mag en kan doen als Commissie van Financiën. U, mijnheer de Voorzitter! hebt gezegd dat haar rapport was een technisch rapport. Ik meen werkelijk dit te mogen bestrijden. De Com missie van Financiën heeft zich volstrekt niet begeven op den weg der techniek. Zij weet zeer goed dat zij dan haar bevoegdheid zou te buiten zijn gegaan. Zij heeft niets anders gedaan dan aan den Raad te adviseeren dat, alvorens zulk eene belangrijke som toe te staan en ingrijpende ver anderingen daar te stellen een nader onderzoek zou worden bevolen. De Commissie van Financiën blijft dus op dit punt volkomen in haar geheel en ik ben het met den heer Verster eens, dat wantrouwen bij de Commissie van Financiën niet bestond. Het bestaat ook nu niet. Als er een votum van wantrouwen aan haar voorstel gehecht wordt, kunnen wij dat niet verhinderen, maar wij hebben dat er evenmin aan gehecht als in gelegd. En wat nu de verantwoordelijkheid aangaat als dezen winter gas ontbreekt, ik ben geen technicus, M. d. V, maar ik houd mij ten volle overtuigd, dat met goeden wil evenzeer als in vorige winters dezen winter gas zal kunnen worden gegeven aan hen die dit verlan gen. Het nader onderzoek tenzij men het verschuive kan, wordt het spoedig ingesteld, gemakkelijk in vier weken afloopen, zoodat er nog tijd overblijft de generatorvuren te bouwen die in de eerste plaats noo- dig zijn als men het stelsel huldigt van Commissarissen. Dan zal er productie van ruw gas in overvloed zijn. En of de groote gazometer nu een maand vroeger of later komt, daarvan zal de zaak toch niet afhangen. Ik bemoei mij niet met technische zaken, M. d. VI Ik ben ef echter eenigszins ingesleept door Prof. Rijke, die mij uitgenoodigd heeft op zijn laboratorium te willen komen. Ik heb gemeend dat verzoek niet te mo gen weigeren. De heer Rijke weet dat ik geen deskundige ben. Hij is dan ook begonnen te zeggen: ik begrijp dat gij geen lust er in hebt, maar het zou mij zeer aangenaam zijn als gij kwaamt. Ik heb toen een uur of langer bij den heer Rijke doorgebracht. Hij heeft mij alles ge toond, mij laten zien de wijze waarop hij gewoon was waar te nemen. Ik heb gezien dat alles er voortreffelijk uitzag en dat de waarnemingen, naar het begrip dat ik van de zaken heb, met de meeste juistheid wor den genomen. Iets waarop hij vooral prijs stelde. Hij heeft mij laten zien, het licht, het verschijnen en verdwijnen van de bekende vlek en heeft zijn oog gecontróleerd met het mijne en is geëindigd met deze vraag, komt het u voor dat mijne oogen, ofschoon van een man van 70 jaar, te oud zijn voor die waarnemingen? Ik heb daarop geantwoord: neen, wij zien hetzelfde. Hij heeft mij toen gevraagd, doe mij het genoegen en zeg dit morgen in den Raad. Ik heb gezegd: waartoe zou dit dienen, ik ben niet de man om gewicht te kunnen bijzetten aan uwe waarnemingen. Maar de heer Rijke drong er op aan. Het is aan dat verlangen dat ik nu voldoe. De Voorzitter. De heer Verster heeft in de eerste plaats gesproken van het votum van wantrouwen dat ik gezien zou hebben in het advies van de Commissie van Financiën. De verklaring van den heer Verster, dat hij er geen votum van wantrouwen in ziet, is mij natuurlijk vol doende voor de overtuiging dat dit bij hem inderdaad het geval is. Wan neer de heer Verster de namen om wil keeren, kan hij overigens hetgeen hij tegen mij gesproken heeft, beschouwen als mijn antwoord daarop aan hem. Ik heb, geloof ik, evenveel recht op mijne opinie als de heer Verster op de zijne en hij heeft mijne meening dat de Commissie van Financiën een votum van wantrouwen heeft voorgesteld geen oogenblik aan het wankelen gebracht. Ik wacht nog steeds op eenig antwoord van de Com missie van Financiën op mijne vragenals dit geene motie van wan trouwen is, wat is het dan Waarom is dit voorstel dan niet dadelijk bij het eerste advies gevoegd? en waartoe dan uw geheele tweede advies Ik moet nogmaals verwijzen naar hetgeen ik dienaangaande in de vorige vergadering heb gezegd. Toen heeft ook de heer Van der Lith, de geachte Voorzitter van de Commissie van Financiën, deze mijne meening tegenge sproken en toen heb ik daarop het volgende geantwoord „De heer Van der Lith ontkent dit met een beroep op het feit, dat hij in de zitting van 9 Juni, toen dit punt aan de orde was, zelfs den naam van den Directeur niet heeft genoemd. Dat de heer V. d. Lith den Directeur niet bepaald genoemd heeft, is een feit: doch uit zijne redevoering der ge noemde zitting (blz. 33) haal ik het volgende aan „Wij, of liever zal ik zeggen ik kan niet ontkennen dat wat in de geheime discussie in de vorige zitting is medegedeeld en wat in deze zitting is herhaald mijn vertrouwen heeft geschokt enz. Terwijl ik uit de redevoering van de heer De Clercq deze woorden aanhaal „Ik wensch te zeggen dat, wat de Voorzitter der Com missie van Financiën heeft verklaard en als zijn persoonlijk gevoelen heeft uitgesproken, door mij wordt gedeeld. In de geheime zitting tijdens de vorige vergadering heb ik ook het gevoelen uitgesproken dat, na wat wij van het geachte lid, den heer Van Iterson, hebben vernomen, het wel niet anders kon of het vertrouwen in den Directeur der Gasfabriek zou bij vele leden een gevoeligen schok hebben ontvangen. „Nu moge het aan mijne opvatting liggen, maar met het oog op de aan gehaalde woorden kan ik in het advies niet anders zien, dan een votum van wantrouwen; terwijl toch de heer De Clercq gesproken heeft, zooals hij zelf zegt, in navolging van den Voorzitter der Comm. v. Fin. en deze hem niet heeft weersproken, moet ik het er derhalve voor houden, dat zoowel de Voorzitter als het lid der Comm. van Fin., in het wantrouwen opgewekt in de geheime en de daarop gevolgde openbare zitting, alleen aanleiding vonden tot hun tweede advies en het voorstel om een onderzoek door deskundigen te doen instellen. Ware dit niet het geval, dan houde de Comm. van Fin. het mij ten goede, dat ik niet begrijp waarom het advies tot benoeming van de deskundigen niet gedaan is in haar eerste rapport, en welke aanleiding zij dan nog voor een tweede rapport meende te hebben." Ik geloof met deze herinnering te kunnen volstaan om mijne meening dat het voorstel is een votum van wantrouwen, te rechtvaardigen. De heer Verster heeft de meening geuit dat ik, met te zeggen dat aan staanden winter geen gas genoeg geproduceerd zou kunnen worden, bedoeld heb zekere pressie uit te oefenen, zekere intimidatie. Zeker een zonderlinge onderstelling van den heer Verster. Ik geloof toch in de allereerste plaats, dat het de plicht is van het Dagelijksch Bestuur om de leden van den Raad te wijzen op de mogelijke, en zeker op de waarschijnlijke gevolgen van niet-aanneming van zijne voorstellen. Wanneer zij dat niet zouden mogen doen zonder dat daarin lag opgesloten eene intimidatie, dan zou het zeker voor ons niet mogelijk zijn in dat opzicht onze taak te vervullen. De heer Verster heeft gezegd dat wij met de gas verbruikers geen bilate raal contract hebben aangegaan. Dit is een quaestie die door juristerj zou moeten worden uitgemaakt maar ik herinnerde er straks reeds aan dat door den heer De Goeje is opgemerkt dat de gasverbruikers zich zeker niet weinig bedrogen zullen zien als zij in plaats van hunne lampen aan te kunnen steken, afgescheept worden met het argument: wij hebben ons niet verbonden U gas te leveren, zorgt voor uw eigen licht. Maar zeer zeker zullen daarmede de financiëele nadeelen voor de gemeente niet wor den weggenomen; want, aannemende dat de heer Verster gelijk heeft en de gasverbruikers op die wijze kunnen worden afgescheept, dan zal dit zeer in het nadeel der gemeente zijn, ten eerste omdat de inkomsten dan zullen verminderen en ten tweede om het groote nadeel dat aan de inrich ting zal worden toegebracht. Men moet toch niet vergeten, dat het zeer gemakkelijk is om een aantal klanten, zal ik ze nu maar noemen, te ver liezen, maar dat het lang zoo gemakkelijk niet is ze later terug te krij gen, wanneer wij hen eens genoodzaakt hebben op andere wijze in de verlichting hunner lokalen te voorzien. Wanneer men, gelijk de heer Verster aangeeft, nu zou wenschen geen nieuwe gasverbruikers aan te nemen dan zal daartoe vooraf een speciaal besluit van den Raad noodig zijn. Ik geloof niet dat Commissarissen van de Gasfabriek op dit oogen blik verantwoord zouden zijn als zij nieuwe gasverbruikers terugwezen, met de verklaring, wij zijn niet zeker U gas te kunnen leveren, gij krijgt het niet. Opnieuw heeft de heer Verster zijne uit te brengen stem tegen ons ge motiveerd met de klacht dat het voorstel van Commissarissen op 25 Mei jl. is ingekomen en reeds 9 Juni op de agenda ter behandeling stond. Mag ik observeeren dltt wij heden den 7den ju]£ hebben. Op dit oogen blik is dus dat argument niet zeer krachtig meer. Wij zijn n u geroepen - want op 9 Juni is er geen besluit genomen over de zaak te oordeelen dat argument van 9 Juni heeft dus dunkt mij afgedaan. De tijd verloopen tusschen de eerste indiening van het voorstel en nu, is groot genoeg om dat argument alle waarde te doen verliezen. De heer De Clercq is teruggekoinen op het beweren dat de Commissie van Financiën zou hebben uitgebracht een technisch rapport. Ik' heb ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 3