49 Zitting van Donderdag 7 Juli 1881, geopend 's namiddags te 2 uren. Voorzitterde heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1°. Voorstel tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek en daarop betrekkelijk voorstel van den heer J. Scheltema. (86, 87, 93, 95, 96, 102, 113, 30, 45, 92 en 101) 2°. Voorstel tot afstand van grond aan D. A. Schretlen Co. (85 en 109) 3°. Idem als voren aan de Leidsche Bouwvereeniging en aan C. A. Simonis. (94 en 97) 4°. Idem tot onderhandsche verpachting van de tienden onder Leider dorp. (98) 5°. Suppletoire staten van begrooting en staten van af-en overschrij ving, dienst 1881, van het R. K. Armbestuur en het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis. (99) 6°. Voorstel tot het verleenen van afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1880. (103) 7°. Verzoeken van J. F. Van Velzen, J. M. P. De Graaf, W. Zwart, J. Van Gaaien, D. Laken en N. H. Doove, om stoepen te leggen. (105, 112 en 120). 8°. Idem van P. Verpoorten, om een keldergat te maken. (106) 9°. Idem van P. Arnoldus, om een plankijs te leggen. (116) 10". Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1881, voor de vernieuwing van de bevolkingsregisters. (110 en 118) 11°. Verzoek van F. M. G. Harting, om ontslag als derde onderwijzer aan de school n°. 2 der vierde klasse. (114) 12°. Idem als voren van G. J. Mullers Jr., als tweede leeraar in de gym nastiek. (119) 13°. Idem van W. H. Van Zanten Jr. en Wed. G. Van 't Riet, tot dem ping van een gedeelte der Singelsloot. (121) 14°. Rekening van de dienstdoende Schutterij over 1880. (100) Tegenwoordig 20 leden, als de heeren Verster, Scheltema, Du Rieu, Donner, De Goeje, Van Heukelom, De Clercq, Driessen, Van Wensen, De Fremery, Hartevelt, Librecht Lezwijn, Goudsmit, Bredius, Juta, Wilhelmy Damsté, Dercksen, Le Poole, Van Iterson en De Laat de Kanter. De heeren Cock en Van der Lith hebben kennis gegeven tengevolge van ongesteldheid verhinderd te zijn de Vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 30 Juni jl. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter legt over: 1°. Het rapport van den deskundige betreffende de lichtsterkte van het gas over de maand Juni 1881. Zal worden opgenomen onder de ingekomen stukken. 2°. Verzoek van L. C. De Lange, om afschrijving van plaats, dir. be lasting 1880. 3°. Verzoek van Th. Strengers, tot het doen rooien van boomen aan den Stationsweg. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 4°. Adres van eenige bewoners van den omtrek der Ruine, over het gebruik van dat plein als exercitieveld. Dit adres luidt als volgt: Aan den Raad der gemeente Leiden, geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekendenallen bewoners van den omtrek der Ruïne: dat zij met leedwezen constateeren dat het Ruïne-plein nog steeds als exercitie-veld wordt gebruikt, niettegenstaande voor dat doel eene andere plaats is aangewezen dat daardoor eiken morgen gedurende 2 a 3 uur verbazende stofwolken opstijgen, die zich in winkels, kamers en fabrieken verspreiden, tot groot nadeel der respectieve eigenaars en bewoners en tot schade der gezond heid, vooral bij de tegenwoordige warmte. dat zij mitsdien de vrijheid nemen zich beleefd tot U te wenden, met drin. gend verzoek dat aan den onhoudbaren toestand een einde worde gemaakt Leiden, 6 Juli 1881. 't Welk doende: Dr. Jac. Van Kaathoven. A. W. Sijthoff. Gebrs. Mastenbroek. A. J. Wijtenburg. G. H. Wijtenburg. C. B. Cuijpers. C. H. Schild. Weebers, Med. Doet. K. J. Affourtit. B. K. Driesens. J. Gestman. L. Segaar. A. Stijger, P. Van Maastricht. A. Trel. A. Dolkemade Jz, J. Gertenaar. J. J. Van Well. J. A. Hueber. J. Richter. J. W. Boehmer. P. Molenaar. A. E. Koster. J. Springer. J. Deeleman. H. J. Vallentgoed. Schaft. C. P. Van Cleef. J. Riebeek. P. Gooier. H. G. Bruinink. C. J. Noest. B. H. Taylor. C. Sepp. A. Jongmans. H. A. Bökkerink. N. J. Stallinga. H. T. Van Noort. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. ZlTTINQVEBSLAG 1881. De Voorzitter. Gelijk aan de leden van den Raad allen bekend is heeft de Tweede Kamer, naar aanleiding van het request door dezen Raad ingediend, als hare meening te kennen gegeven dat de Ruïne in billijk heid aan de gemeente Leiden behoort te worden teruggegeven. Ik heb nu de eer den Raad voor te stellen om Burg. en Weth. te machtigen, naar aanleiding van dat votum van de Tweede Kamer een verzoek te richten tot den Minister van Binnenlandsche Zaken om weder in het bezit van de Ruïne gesteld te worden. Dienovereenkomstig wordt bij acclamatie besloten. Aan de orde is: I. Voorstel tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek en daarop betrekkelijk voorstel van den heer J. Scheltema. (Zie Ing. St. n°. 86, 87, 93, 95, 96, 102, 113, 30, 45, 92 en 101). De Voorzitter. Aan de orde is de voortzetting van het debat over het voorstel van Burg. en Weth. het voorstel van den heer Scheltema en het voorstel van den heer Van der Lith dat aan de leden bekend is. Verlangt iemand het woord? De heer Verster. Mijnheer de Voorzitter! Ik zoude wel wenschen dat op heden geene eindbeslissing werd genomen en de zaak werd verdaagd. Er zoude dan alsnog een onderzoek kunnen worden ingesteld, omtrent het bedrag der uitgaven die zullen worden vereischt om de Gasfabriek te houden op het productievermogen dat zij tegenwoordig bezit, ten einde daardoor te voorkomen, dat wij met den aanstaanden winter niet, gelijk ons is voor gespiegeld, in moeielijkheden komen. Mij dunkt zoodanig onderzoek kan zoo lang niet duren. Ik stel derhalve eene motie van orde in dien geest voor. Ik doe dit te eerder, omdat wij tengevolge van ongesteldheid, de afwezigheid betreuren van twee geachte leden dezer Vergadering; in de eerste plaats van den Voorzitter der Commissie van Financiën, en van den heer Cock. Eerstgenoemde heeft op het einde van de laatste zitting ge zegd, dat hij nog het een en ander wenschte aan te voeren. Ik voor mij, en ik geloof verschillende leden met mij, zouden zeer gaarne weten wat dat geachte lid nog wenschte mede te deelen, evenzeer als de heer Van Iterson die ook afwezig is. Mijne motie strekt om, met het oog op de groote kosten van de voorgestelde vernieuwingsplannen, een middenweg te be wandelen en ik zou gaarne zien dat de vergadering zich met die motie konde vereenigen. De Voorzitter. De heer Verster stelt voor eene motie van orde om de beraadslagingen over dit onderwerp te verdagen. Verlangt iemand over die motie het woord? De heer Donner. Mijnheer de Voorzitter! ik zal de motie ondersteunen. Na al hetgeen ik over deze zaak gehoord en gelezen heb, en waaruit mij de zoo strijdige gevoelens van de leden van den Raad, de Comm. van Financiën en het Bestuur, op wier oordeel en gevoelen in het belang der stad ik gelijk gewicht leg, gebleken zijn, kan ik moeilijk tot het be sluit komen om mij te scharen aan de zijde van het voorstel van Burg. en Weth. Het meest genegen zou ik zijn mijne stem uit te brengeu voor het voorstel van den heer Scheltema of, indien dat ver worpen mocht worden, voor het voorstel van de Commissie van Financiën. Het liefst zou ik evenwel op dit oogenblik geene keuze willen uitbren gen en ondersteun daarom, op de gronden zooeven door den heer Verster zelf aangegeven, zijn tusschenvoorstel. De heer De Clercq. Ook ik wensch de motie te ondersteunen, mijn heer de Voorzitter! op grond dat wij onzen geachten Voorzitter van de Commissie van Financiën missen, die bepaald nog wenschte te antwoorden op verschillende punten. En ofschoon ik nu wel weet wat zijn geest is, acht ik het beter, dat hij zelf later in de gelegenheid worde gesteld zijn meening uit te spreken. Ten einde nu aan den eenen kant het onderzoek, door velen gewenscht, niet te bemoeielijken of onmogelijk te maken en en aan den anderen kant de gemeente voor mogelijke schade hoewel ik persoonlijk die niet kan inzien te vrijwaren, omdat niet ter goeder tijd de generatorvuren of andere ovens tot de ruwe gasfabricage noodig, zullen kunnen worden daargesteld, daarom kan ik mij wel vereenigen als ik althans den heer Verster goed begrepen heb met diens motie: dat de Raad Commissarissen uitnoodige voorstellen te doen omtrent het geen in de eerste plaats noodig is om de fabriek dezen winter behoorlijk te doen werken. De heer Van Iterson komt ter vergadering. De heer Driessen. Een enkel woord slechts, mijnheer de Voorzitter! om te motiveeren waarom ik tegen de motie van den heer Verster ben. Ik ben daartegen omdat ik het meer dan tijd acht, dat ten aanzien van de Gasfabriek ernstige maatregelen worden genomen. Wij hebben nu reeds twee voorstellen om die maatregelelen te verschuiven. Nu komt er weer een derde bij. Ik moet mij daartegen verklaren. De Voorzitter. Ik moet de aanneming der motie van den heer Ver ster ten sterkste ontraden. Ik moet zeggen dat mij tot mijn leedwezen is gebleken, dat men van verschillende zijden de juistheid van de cijfers schijnt te betwijfelen, die ik in de laatste vergadering heb genoemd. Ik kan natuurlijk niemand geloof geven. Die geen vertrouwen stelt in die cijfers en daarnaar zijn stem richt, zal natuurlijk ook de verantwoorde lijkheid van de gevolgen van zijn votum op zich nemen. Ik heb in de vorige vergadering aangetoond, dat wij kunnen maken 12800 M3 gas en slechts kunnen bergen 7000 M3 gas, terwijl wij noodig hebben de middelen om te produceeren 14500 M3 gas als het verbruik tusschen nu en de aanstaande wintermaanden niet toeneemt, iets wat niet waarschijnlijk is. De grootste toeneming heeft plaats van af September tot het midden van den winter. Van de f 195.000 nu gevraagd, zijn 110.000 aangewezen voor het maken van een nieuwen gashouder. Wij kunnen, gelijk ik zeide, nu on geveer 7000 M3 gas bergen. Het zal voor ieder duidelijk zijn, dat met zoodanige bergruimte en een verbruik van 15000 M3 de mogelijkheid om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1