43 den ontworpen en ingediend. In de Mem. v. Toelichting wordt geleidelijk en helder uit elkander gezet, al wat benoodigd is om in de wassende behoefte naar eisch te blijven voorzien; het voorstel is dunkt mij zoo volledig mogelijk en eischt, wil men schade voorkomen, geheele uitvoering. Vooral ook met het oog op de zich uitbreidende nijverheid. Is het nu niet goed bij tijds in de behoeften der fabriek te voorzien die zooveel aan de nijverheid te danken heeft. Zonder haar zoude het gas nog even duur zijn als vroeger. Alleen door het groote verbruik is het mogelijk geweest sedert 1871 het debiet te verdubbelen. Wanneer de fabriek alleen gas aan de gemeente en aan particulieren leverde, ben ik overtuigd dat de prijs van het gas nog 10 a 12 cents zou bedragen. Alleen het groote ver bruik door de nijverheid heeft ons in staat gesteld de prijs tot 8 cents te verminderen. In het belang der fabriek moet men er ernstig naar streven de uitbreiding te bevorderen, waardoor het uitzicht geopend wordt om te zijner tijd nog eenmaal met een nieuw voorstel te komen om den prijs tot 7 cents te ver lagen, ook bij levering van goed gas. Ben ik ln gebreke gebleven den heer Van der Lith in alle deelen te beantwoorden, dan zal ik gaarne op zijne aan wijzing nog aanvullen wat tot recht verstand van ons voorstel, dienstig kan zijn. De heer Wilhei.my Damsté. Een enkel woord vooraf om niet weer sproken te laten de interpretatie van U mijnheer de Voorzitter, van de werkzaamheid der Commissie van Financiën. Wanneer in deze de Com missie van Financiën niets anders te doen had dan de ftnancieele gevolgen te berekenen eener uitgaaf van twee ton, dan zou een schooljongen van twaalf jaar dit beter, althans vlugger, kunnen doen dan wij, want het finan- cieele gevolg is, dat er jaarlijks meer rente verschuldigd zal zijn en de belastingschuldigen die te betalen zullen hebben. Stem ik derhalve in met hetgeen de heer Van der Lith omtrent de interpretatie van de werk zaamheid der Financieele Commissie verzekerd heeft ik stel er tevens prijs op mede te deelen waarom ik mede het voorstel gedaan heb tot het instellen van een nieuw onderzoek. Mijn oog viel op eene uitgaaf van f 51175 in 1873, volgens de be grooting van 1881, besteed aan de Gasfabriek. Ik herinner mij nog levendig dat een deel van dit kapitaal besteed werd tot verlegging van den Singel. Toen heeft men aan den Raad 50 a f 55.000 gevraagd ter voor ziening in de behoefte aan uitbreiding. Ik* had nog niet de eer raadslid te zijn, maar zou zeker gezegd hebben, dat, indien het geld noodig ware, het kapitaal er behoorde te zijn. Maar ik stel de vraag of, indien des tijds aan andere deskundigen advies ware gevraagd, deze niet gezegd zouden hebben geef wel het geld maar verleg den Singel niet, plemp liever een paar meter aan, en sla een brug over den singel: bouw aan den overkant een gashouder, daar is de grond beter en hebt gij ruimte, ook voor het vervolg. Wij weten immers hoe de aannemer destijds getobt heeft om in dien drassigen bodem een gashouder te maken. Met het oog hierop vind ik geen vrijheid 2 ton toe te staan zonder nader advies van deskundigen. Ik vind daarin niets compromittants voor Commissarissen of den Directeur der Gasfabriek. Indien zij aan het onder- derzoek deze heteekenis gaven, zoude het mij leed doen. Ik heb veel respect voor de werkzaamheid van Commissarissen en heb een hoog idéé van de bekwaamheid van den tegenwoordigen directeur, maar het spreekt van zelf, dat men bij het doen eener groote operatie aan het fabrieksgebouw, het advies van elders vraagt, tenzij men zichzelf voor onfeilbaar houdt. Dat is het geval indien de Raad de 2 ton toestaat. Daarbij komt de geforceerde gang van zaken. Dat bevalt mij niet. Ik heb den Directeur zelf gesproken en bij het bezoek der Comm. v. Fin. te kennen gegeven, dat het mij leed deed, dat, werd het voorstel aangenomen, de Nederland- sche industrie werd uitgesloten van de concurrentie naar de levering van de gaskuip, omdat de tijd te kort is. Zijn onze industrieelen onbekwaam om dergelijke gaskuip te leveren? Ik wil geen protectie, doch de gele genheid tot mededinging aan ieder openen. Ik begrijp mij niet waarom Commissarissen een onderzoek verwerpen dat binnen een paar maanden kan afgeloopen zijn. Dan toch verkrijgt men een beter overzicht van de zaak. De tijd van het jaar is toch te ver verstreken voor het ondernemen eener belangrijke uitbreiding. Bouwen in den winter is altijd ten nadeele van het werk. Ik ben er dus voor om de conclusie van het rapport der Commissie van Financiën aan te nemen en een onderzoek in te stellen waarin m. i. niets compromittants gelegen is. Misschien zullen de deskundigen drie ton noodig oordeelen. Gaarne zal ik ook die som verleenen. Het zou mij ech ter spijten indien Commissarissen of de Directeur in ons advies gebrek aan vertrouwen zagen. In verband met het gebeurde in 1873 acht ik dat nader onderzoek noodig. De heer De Clercq. Als lid der Commissie van Financiën wensch ik een enkel woord te zeggen. Indien het alleen betrof de berisping door U M. d. V. toegediend aan de Financieele Commissie, dan legde ik mij gaarne neder bij hetgeen door haren Voorzitter is opgemerkt, die partij genomen heeft tegen uwe gezegden. U heeft evenwel ook een lid genoemd en dat ben ik. U heeft gezegd dat hij niet spreken mocht van geschokt vertrouwen. Mijnheer de Voorzitter, ik geloof, dat, als wij hier als raadsleden zitten, ieder weten moet wat hij zeggen kan of mag. Het kan gebeuren dat men iets zegt waarover men later berouw gevoelt en dan is dat een aansporing om in het vervolg voorzichtiger te zijn. Ik heb echter hoegenaamd geen berouw over hetgeen ik gezegd heb, omdat ik daarmede niets kwaads heb bedoeld. Ik heb niemand willen laedeeren, noch de Commissarissen voor wien ik de meeste achting koester al ware 't alleen voor hunne grijze haren en de lang durige goede diensten aan de gemeente bewezen. Ik heb ook niet willen laedeeren den Directeur. Ik vertrouw dat hij is een eerlijk, oprecht man die verstand heeft van zijn zaak. Maar hij heeft m. i. het bewijs geleverd, dat hij aan beleid te kort komt. En nu geldt het hier niet een eenvoudige herstelling maar een uitbreiding der fabriek, die een som van 2 ton vorderen zal. Die 2 ton moeten goed be steed worden. Bestaat daarvoor geen volledige zekerheid, dan mogen wij die som niet voteeren. Eaten wij daarom de voorlichting inroepen van deskundigen en zien of onze Directeur werkelijk de beste voorstellen in de gegeven omstandigheden doet. Ik vind dat hoogst eenvoudig en'natuurlijk en ineen andere betrekking is mij dit insgelijks voorgekomen. Men trachte dit onderzoek te doen met de grootste omzichtigheid. Als lid van den Raad rust op mij dezelfde verantwoordelijkheid als op U en de Commissarissen, niet in diezelfde mate maar toch gelijke, verant woordelijkheid. En wat verlangt nu de Commissie van Financien? Benoe ming van deskundigen tot onderzoek van de zaak, in overleg met den Direc teur. Omdat er nu toch gesproken en gefluisterd is uit de geheime vergadering wensch ik thans te zeggen, dat mijn eerste impressie, bij de ontvangst der stukken, is geweest; moet de zaak zóó worden behandeld? Reeds tijdens het bezoek aan de Gasfabriek heb ik de vrijheid genomen aan Heeren Com missarissen te kennen gegeven, dat zij n. m. i. verkeerd deden thans dit voorstel in te dienen. Kan daarmede niet gewacht worden, en men zich thans alleen tot het strikt noodige bepalen, hebben wij toen gevraagd? Van daar ons voorstel om een onderzoek in te stellen. Nu gaan daartegen aan de zijde van Commissarissen bezwaren uit die geen onderzoek toelaten. Waarom niet, als de zaak deugdelijk en goed is, gelijk wij vertrouwen. Immers, dan krijgt de man de kroon op het hoofd en alsdan worden wij overtuigd, dat wij in hem bezitten een bekwaam man aan wien men gaarne het vertrouwen in zijn beleid zal teruggeven, indien dit geschokt mocht zijn. Men schijnt echter een onderzoek te schromen. Die schroom maakt mij huiverig. Heb ik in eene vorige vergadering gezegd tegen het voorstel van Commissarissen te zullen stemmen, zeker zal ik dit ook heden doen. De heer De Fremery. Mag ik nog even het woord, M. de V.en wel om den indruk weg te nemen van de bewering van den heer De Clercq, dat wij onderzoek zouden schromen. Ik geef u de plechtige verzekering dat Commis sarissen niets liever willen dan onderzoek der zaak, maar daarvoor is tijd benoodigd en die ontbreekt geheel door de proefstoking waarhij moest uitge wezen worden of generatorvuren al of niet de voorkeur verdienen. Zij zijn geheel overtuigd dat hun plan in onderdeelen wellicht verbeterd zou kunnen worden, maar afgewezen: neen! Daar zijn zij zeker van, verbetering hier en daar ook onder den aan- of opbouw kan elk plan vorderen, dat is dus hier ook mogelijk. Maar groote veranderingen die tevens ook verbeteringen zou den zijn, neen, zij verwachten ze niet, omdat wij volkomen vertrouwen stel len in onzen Directeur, en zoo de gaskundigen weten, op goeden grond rust dat oordeel. Maar wat Commissarissen tegen het voorgesteld onderzoek heb ben is de duur er van. Want de zaak is dringend. In de Gasfabriek kan men slechts werken gedu rende 4 a 5 zomermaanden. Dan is het seizoen van werken voorbij. Dan moet men verder alle aandacht schenken aan de distillage. Er zijn nu 5 ovens die wij hebben laten liggen in de hoop dat de Raad tijdig een besluit zou willen nemen om in plaats van de roostervuren generatorvuren aan te leggen die ontzaglijk veel voordeel schenken. Gaat de tijd voorbij, en is er niets gedaan aan de fabriek, wat moeten wij dan doen Vinden onze voorstellen gcéne goedkeuring, zullen wij dan oude roostervuren weer gaan opbouwen om ze na korten tijd weer te gaan afbreken als men geconstateerd zal heb ben dat de fabriek zonder generatorvuren niet goed werken kan. Ik meen dat dit bezwaar moet wegen. Onze hooggeachte Voorzitter zal nog andere bezwaren mededeelen. Gaarne had ik ook heden niet het woord gevoerd, alleen plichtgevoel bracht er mij toe. De heer Le Poole. Ik wensch m. d. V! mijne stem te motiveeren waarom ik zal stemmen tegen het voorstel van B. en W. en daarentegen voor het voorstel van den heer Scheltema, en, mocht dit worden afge stemd, voor dat van de Commissie van Financiën. De Commissie van Financiën zegt in haar rapport dat zij er prijs op stelt het gevoelen van eenige deskundige personen te kennen, huiten Leiden woonachtig, om aan den Gemeenteraad advies uit te brengen over het gedane voorstelvoornamelijk hoe op „de meest doelmatige en minst kostbare wijze" daaraan zou kunnen worden tegemoet gekomen. U mijnheer de Voorzitter en andere leden hebben ons met het verledene zoo lang bezig gehouden. Ik neem er ook de vrijheid toe, en moet beginnen met het punt door den heer Damsté aan de orde gebracht: de zeer ge wijzigde opinie omtrent de uitbreiding, van het terrein der Gasfabriek. In de Vergadering van 7 October 4872 werd het laatst besloten tot eene aanmerkelijke uitbreiding, maar niet dan nadat een lid, die daarin zeer wijs zag maar sedert is ontslapen gewichtige bedenkingen in het midden had gebracht tegen de aanplemping van het terrein. Hij wenschte naar den overkant van den Singel te gaan, wat nu door de Commissie van de Gasfabriek wordt voorgesteld. En wat zeide toen de heer De Fre mery, President Commissaris in 1872 in genoemde Vergadering: „lang reeds vóór dat ik de eer had lid der Commisssie te zijn, is reeds de vraag ter sprake gebracht of het raadzaam ware aan de overzijde der Singelgracht grond aan te vragen tot uitbreiding van het terrein der Gasfabriek, maar daartegen waren zooveel bezwaren, dat Commissarissen van dat denkbeeld moesten afzien, omdat aldaar een wachterswoning zou moeten worden aangebouwd, en de gelegenheid worden daargesteld om den gashouder te verwarmen. Die moeilijkheden moesten worden voorge komen; vooral ook bij vriezend weder zou het toezicht uiterst moeilijk zijn. Het voorstel nu gedaan tot uitbreiding der Gasfabriek is daarentegen zeer eenvoudig, en als men nagaat hoe moeilijk het is aan de zijde der Binnenvestgracht grond machtig te worden, dan is de nu bedoelde demping al heel goedkoop, en het terrein voor een aantal jaren voldoende en geschikt om er twee groote gashouders te kunnen plaatsen." Zooals ik zeide, niettegenstaande die gedachtenwisseling over de uitbrei ding der fabriek aan den overkant heeft de Vergadering besloten tot aan plemping van den Singel. Er is toen 3000 cA. grond aangewonnen. 1000 cA. zijn daarvan voor een gashouder gebruikt. Over zijn er dus nog 2000 cA. Nu komt bij mij de vraag op: waarom nu naar de overzijde te gaan, terwijl het door de Commissie toen zoo bestreden is en wij nu nog 2000 cA. aan grond over hebben Nu zal men wel zeggenja, maar die gashouder was 22/24 meter in doorsnede en deze zal 35 diameter hebben. Toch is het nu nog openstaand terrein ruim voldoende om dien nieuwen gashouder te zetten. Daarom wensch ik alvorens tot de voorgestelde uitbreiding van het terrein

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 9