37
De heer Van der Lith. Ik wensch even een vraag tot u te richten,
vinden in den tegenwoordigen toestand, in het bestuur en in den gang
van zaken in de laatste jaren. Vind ik dien waarborg bij de Gasfabriek?
Was de Gasfabriek eene op zich zelve staande particuliere zaak, dan zou
het op 't oogenblik naar ik vermoed, niet best met haar uitzien, in weer
wil van al het kapitaal dat zij in de laatste jaren verslonden heeft en
ik weet niet of zij de twee ton dan wel gemakkelijk krijgen zou, hoe veel
overvloed van geld er tegenwoordig ook is. Telkens als kapitaal naar de
Gasfabriek gaat wordt er wel gewaagd van goede rente, maar heeft men
zich wel eens afgevraagd of dat kapitaal, kapitaal blijft, of onze Gasfabriek
eene goede geldbelegging is. Men stelle zich maar eens voor in zijn privé
geldschieter van de Gasfabriek te zijn, zonder de gemeente Leiden als
borg te hebben, zou men dan gerust zijn dat zijn kapitaal goed geplaatst
en secuur belegd is? En als dan het bestuur op zekeren dag kwam ver
tellen dat het dadelijk weer twee ton noodig heeft, zou men die dan
maar dadelijk en grif geven even als dit nu van den Raad verlangd wordt
Ik wensch ten slotte nog op iets te wijzen en wel in hoe hooge mate
de resultaten, of het voor- en nadeelig werken van eene fabriek afhangt
van hen die aan het hoofd staan. Elke fabriekstad levert daarvan voor
beelden op en ook hier zou ik op sprekende voorbeelden kunnen wijzen.
De eene fabrikant heeft goede zaken gemaakt en de andere in hetzelfde
artikel en die onder even gunstige omstandigheden begonnen is heeft
slechte zaken gemaakt. De een heeft tonnen verdiend, de andere verloren
en is gefailleerd. Zoo groot kan het verschil zijn. En waarin ligt de oor
zaak? Hoofdzakelijk hierin, dat de een kunde en doorzicht heeft goed
fabrikant en goed administrateur is en de ander hoe braaf en
respectabel als mensch en burger, hoe ijverig en werkzaam, dit niet is.
De oorzaak is gelegen in de wijze waarop de fabriek gedreven
en bestuurd wordt, dus bij. hen die aan het hoofd staan. Zoo
hangt ook bij onze Gasfabriek alles haast af van het bestuur; en in den
regel is een Gemeentebestuur slecht fabrikant. Het Leidsche Gemeente
bestuur maakt m. i. op dien regel geen uitzondering. Men wil te veel
van onze Gasfabriek trekken. Dat is een groote fout. Elke fabrikant die
door verkeerde boekhouding zijne winst opdrijft moet achteruit gaan en
eindelijk door vermindering van het kapitaal in moeielijkheid geraken;
zoo ook onze gasfabriek. En menige zaak, die op deze wijze te niet is
gegaan, zou het wel staande hebben kunnen houden; als zij een geld
schieter had, zooals onze gasfabriek heeft, die maar steeds bereid is
nieuw kapitaaal te fourneeren. Bij onze Gasfabriek doet zich iets voor dat
naar mijn oordeel zeer verkeerd is en waarvan zich vooral sedert 1876 de
nadeelige gevolgen doen ondervinden. De Gasfabriek wordt beschouwd en
beheerd, half als Gemeenteinrichting, half als industrieele zaak. Zij ver
keert daardoor in een tweeslachtigen, onzuiveren, troebelen toestand, die
zeer nadeelig werkt. Door dien troebelen toestand is het mogelijk jaarlijks
groote z. g. overschotten uit de fabriek te trekken. Natuurlijk put dit de
zaak zeer uit, zoodat zij telkens versterkt moet worden. Aan dien on
zuiveren toestand moet een einde komen, die toestand is veel slimmer
dan een momentaneel gebrek aan goede werktuigen. Blijft die toestand
voortduren dan zal de fabriek ook steeds zijn een bodemlooze put voor
kapitaal van de Gemeente. Maar om aan dien toestand een einde te ma
ken, daartoe is een doortastende maatregel noodig, en ik vrees dat de
groote behoefte aan ruime overschotten, waaraan de Gemeentekas nu ge
wend is, een groote hinderpaal zal zijn, want komt er een einde aan dien
toestand dan is het ook gedaan met de ruime overschotten.
Deed ik geheel mijn zin dan stelde ik dadelijk voor om het gansche beheer
van de Gasfabriek, geheel af te scheiden van de Gemeenteadministratie. De
Gemeente mag eigenares blijven. liet Gemeentebestuur stelle als directeur
aan een knap man, op ruime bezoldiging of met aandeel in de winst, be-
noeme Commissarissen mits enkel voor de controle en onthoude zich verder
van elke bemoeiing. Dit is m. i. het eenige radicale middel om duurzaam
een beteren toestand te krijgen.
Maar ik vrees dat de Raad daar nu nog niet aan zal willen. Daarom heb
ik mij bepaald met een maatregel van overgang tot een beteren toestand
voor te stellen, namelijk een onderzoek, maar dat onderzoek moet van zeer
wijde strekking zijn en opgedragen aan knappe en onafhankelijke mannen.
Hebben die en ook de commissie van financien hunne rapporten uitgebracht
dan kan de Raad zooveel mogelijk en zoo goed mogelijk ingelicht en voor
gelicht in deze gewichtige zaak een goed besluit nemen, waartoe hij m. i.
op dit oogenblik niet in staat is.
Mijnheer de Voorzitter, ik oordeel niet, ik beslis niet. Ik vraag alleen on
derzoek. Er bestaat twijfel over het bestuur der fabriek. Die twijfel moet
opgeheven worden. Ik moet verantwoord zijn als ik over tonnen kapitaal van
de Gemeente beschik. Niet dat ik zooveel aan commissoraal maken hecht.
Integendeel, commissien van onderzoek zijn in den regel vergoelijkend en
vol égards, wanneer zij tegenover hoogst achtenswaardige mannen staan en
zeggen openlijk niet alles. Dit behoeft ook niet, als hun onderzoek maar tot
verandering en verbetering leidt, wanneer die noodig zijn of ook wanneer
daaruit blijkt dat de toestand werkelijk goed is, kortom wanneer de be
staande twijfel is opgeheven dan is het hoofddoel bereikt. Liever had ik,
zooals ik reeds zeide over een onderzoek heen gesprongen en had ik dadelijk
een meer doortastenden maatregel voorgesteld, maar om kans van slagen te
hebben, heb ik alleen maar eene enquete voorgesteld, daar kan dunkt
m ij niemand tegen z ij nen als die enquete maar wordt opgedragen
aan knappe en in alle opzichten onafhankelijke en onpartijdige mannen dan
verwacht ik daarvan althans wel zooveel dat de bestaande twijfel wordt
opgeheven.
Ja, al kwam ik er niets anders door te weten dan alleen dit: of de
twee ton die blijkens de duidelijke woorden van B. en W. en van HH.
Comm. gevraagd worden bepaald, „tot uitbreiding der Gasfabriek"
ook werkelijk daarvoor bestemd en noodig zijn, dan wel of zij eigenlijk,
zoo niet geheel dan toch voor een groot deel, moeten dienen tot verbe
tering of herstel van eén onvoldoenden of gebrekkigen toe
stand, alsmede wat de oorzaak van dien toestand is, dan zou ik voor mij
al genoeg weten.
(De heer De Goeje komt ter Vergadering).
M. d. V.Ik meen verstaan te hebben dat u alleen aan de orde hebt
gesteld het voorstel van den heer Scheltema.
De Voorzitter. Pardon: het voorstel van Burg. en Weth. en dat van
den heer Scheltema zijn door mij gelijktijdig aan de orde gesteld.
De heer Van der Lith. Ik heb dat wel gehoord, maar ik meende niet
goed verstaan te hebben, daar u dan toch tegenover de Commissie van
Financiën de beleefdheid in 't oog had dienen te houden om ook haar
advies in beraadslaging te brengen.
De Voorzitter. Dat behoef ik niet uitdrukkelijk te zeggen. Dat spreekt
van zelf.
De heer Van der Lith. In dat geval verzoek ik u het woord.
De Voorzitter. Ik heb strak reeds mijn voornemen aangekondigd om
't eerst het woord te voeren, maar heb op verzoek van den heer Schel
tema omdat ik meende dat hij daartoe het recht had hem het
woord afgestaan. Ik zal u dus na mij het woord verleenen.
De Voorzitter. Ik herinner mij niet, M. H. ooft in deze Vergadering
met zoo weinig opgewektheid het 'Woord gevoerd te hebben als thans het
geval is. Wij zullen te beslissen hebben over het voorstel, oorspronkelijk
door de Commissarissen, der Gasfabriek ingediend, tot uitbreiding dier
inrichting, waarmede B. en W. zich hebben vereenigddoch door het
advies van de Commissie van Financiën en het voorstel van den heer Schel
tema is deze zaak eene andere phase ingetredenen vereenigt de Raad
'zich met een van beide dan brengt hij daarmede tevens een votum van
wantrouwen uit, zoowel tegen zijne Commissarissen als tegen den Direc
teur der Gasfabriek.
Over het voorstel van den heer Scheltema in het algemeen slechts een
kort woord. Dat ik er mij niet mede kan vereenigen, zal ik wel niet be
hoeven te zeggen; en ik kan het niet korter en bondiger bestrijden, dan
met de woorden van een onzer geachte medeleden, uitgesproken in de
zitting van 16 October 1879, bij de behandeling vaB het voorstel der
Comm. v. Fin. om een onderzoek te doen instellen naar de ware reden
van den actueel hoogen prijs van de cokes en naar die van het onvol
doende gaslicht. Die geachte spreker zeide toen het volgende: „Ook kan
ik mij niet vereenigen met ,het voorstel der Comm. v. Fin. Ik vind het
weinig flatteus voor de Directie der Gasfabriek om te besluiten tot het
instellen van een onderzoek door deskundigen. Wanneer men de reden
van het onvoldoende gaslicht en van den hoogen cokesprijs wilde weten,
dan zou het m. i. voor de hand liggen die aan de Directie der Gasfa
briek te vragen; maar door de zaak commissoriaal te maken, komt men
niet tot een practisch resultaat en wordt zij slechts op de lange baan
geschoven. Men weet wat dat commissoriaal maken in collegiën beteekent."
De spreker, M. H., aan wien ik dit kort en bondig betoog heb ontleend,
is de heer Scheltema.
Om meer dan eene reden heeft mij dit advies der Com. v. Fin. ver
wonderd, en ik geloof niet te ver te gaan, wanneer ik beweer dat zij
met het uitbrengen daarvan hare bevoegdheid overschreed en'zich bege
ven heeft op het terrein dat door u, M. H., aan de Commissarissen dei-
Gasfabriek is aangewezen. Op dezen rust dé taak u omtrent de behoefte
der fabriek voor te lichten: op de Comm. van Fin. die om u aangaande
de geldelijke gevolgen van dë voorstellen der eersten van raad te dienen.
Aan die verplichting heeft zij reeds voldaan bij haar advies van 7 Junijl.
(Ing. St. n°. 93) en het is mij niet duidelijk, ook niet na kennis geno
men te hebben van haar advies van den 11 den Juni d. a. v. (Ing. St. n°. 102)
in welke omstandigheden zij aanleiding gevonden heeft een tweede advies
uit te brengen, en vooral niet een advies dat eerder een technisch, dan
een financiëel advies verdient genoemd te worden.
Hierin alleen zoude ik echter nog geen aanleiding hebben gevonden om
van een votum van wantrouwen te sprekendoch na de woorden, door den
Voorzitter en een der leden van de Comm. v. Fin. betreffende den Direc
teur in de raadszitting van 9 Juni jl. gesproken, kan, dunkt mij, de be
doeling der Comm. niet twijfelachtig zijnte minder nu hét voorstel eene
uitbreiding betreft, welker omvang, in verband met de behoeften, dadelijke
en in de toekomst, gemakkelijk ook door leeken in het vak van gasfabri-
katie kan worden beoordeeld; terwijl de wijze om daaraan tegemoet te
komen zoo duidelijk en uitvoerig uiteengezet is, en, naar het mij voor
komt, zoozeer behoort tot die onderdeelen van de zaak, welke geacht kun
nen worden binnen het bereik van ons begrip te liggen, dat ik niet kan
inzien dat daarvoor eene speciale commissie in het leven zou moeten wor
den geroepen. Immers het geldt hier niet het nemen van nieuwe proeven,
maar het verder in toepassing brengen van het systeem van generator
vuren, waarmede eene uitmuntend geslaagde proef genomen is; meer dan
V4 van de geheele aangevraagde som is daarvoor benoodigd.
Ter beantwoording van de vraag wat de voorkeur verdient, de aanbouw
van één grooten gashouder, of van een kleineren die ons binnen korten
tijd zal noodzaken een tweeden aan te schaffen, (hetwelk uit den aard der
zaak tot grootere uitgaven zal leiden) hebben wij toch waarlijk ookgeene
speciale gasdeskundigen, buiten Leiden wonende, noodig. En hoe nu die
laatste gasdeskundigen, bij de beantwoording dezer vragen, beter dan onze
kundige Directeur, beter dan de Commissarissen der Gasfabriek, beter dan
iemand uwer, M. H., bevoegd zouden zijn om de toekomst der electrische
verlichting van straten en groote gebouwen te voorspellen, is mij ten
eenenmale een raadsel.
De kosten voor den aanbouw van den gashouder zijn geraamd op
f 110,000; die voor de reeds genoemde generatorvuren op f 50,000, te
zamen dus reeds f 160,000. Van de overige f 35,000, door de Comm.
der Gasfabriek aangevraagd, worden f 10,500 geraamd voor verhooging
en gedeeltelijke herziening van het stokerij-gebouw en f 12,000 voor
verwijding van bestaande kanalisatie en uitbreiding in straten, waar geen
gegoten buizen aanwezig zijn of in het geheel gastoevoer ontbreekt. Het
mag wel overbodig geacht worden daarover nog iets in 't midden te bren
gen, na de duidelijke en uitvoerige toelichting van het voorstel; en zeker
zal de Comm. van Fin. zoomin deze uitgaven als de andere niet genoemde
en betrekkelijk geringe sommen op het oog gehad hebben, toen zij meende