46
hoeft gezorgd te worden en wij vooreerst met minder kunnen volstaandoch dan
moet nu toch dadelijk gezorgd worden voor eene bergruimte gerekend naar een
gasconsumtie van 14 a 15000 K. meter. Nu hebben wij een ruimte voor ber
ging van hoogstens 7000 M3.voor een verbruik van 15,000 M3. moet de
bergruimte in dezelfde verhouding van 7 tot 10 gebracht worden en wij zullen
dus minstens een gashouder noodig hebben die 3500 M3. kan bergendoch
dan zal men over twee jaren weder het voorstel moeten doen tot het bou
wen van een nieuwe gaskuip. Hier rescontreer ik eene opmerking van den
heer Le Poole, die zeide dat men thans bij een bouw van een gashouder van
110,000, beweerde dat dit goedkooper zou uitkomen, terwijl er vroeger een
gebouwd was voor ƒ50,000. Ergo zal het thans veel duurder bouwen zijn.
Wanneer wij nu weder voor ƒ50,000 gaan bouwen, dan zal men daarvoor
een gashouder maken met een bergruimte voor slechts 2500 K. m. gas; wij
zouden dus dadelijk moeten beginnen, met er twee te bouwen, die ons ƒ100,000
kosten, terwijl wij om voor de derde maal bergruimte voor 2500 M3. gas te
krijgen een derde gashouder zoude moeten maken, zoodat wij ten slotte,
voor dezelfde bergruimte van 7500 M3. drie maal ƒ50,000 of ƒ150,000
zouden uitgeven tegen de ƒ110,000 welke nu worden gevraagd; ergo een
verlies van ƒ40,000.
Het heeft mij genoegen gedaan, nu ik bemerk, dat daaromtrent twijfel
mogelijk is, dat de heer Van der Lith mij gevraagd heeft wat ik bedoelde
met den leeftijd van den heer Rijke. Ik heb gezegd ik hoop dat de
heer Van der Lith hier niet zal denken aan ironie met grooten ernst en
herhaal het, dat geen van de hier aanwezige heeren meer de bekwaamheden
van den heer Rijke kan respecteeren dan ik; maar wat ik van den leeftijd
zeide, sloeg alleen op zijn oogen, omdat het bij de waarnemingen op den pho
tometer toch zeker in de eerste plaats aankomt op een scherp gezicht. Voor
de photometrische proeven vind ik dien leeftijd om met die waarnemingen te
beginnen te hoog.
De heer De Clercq heeft gesproken van een berisping. Ik zal mij wel wach
ten de raadsleden te berispen, tenzij zij buiten de orde gaan of uitdrukkingen
•bezigden die hier niet gehoord mogen worden. Ik heb dan ook niet gesproken
van uitdrukkingen die men niet had mogen gebruiken, maar gezegd, dat men
ze niet mocht gebruiken zonder ze deugdelijk te bewijzen.
Legt men iemand iets ten laste, dan moet men dit kunnen bewijzen. Dat
het zijne bedoeling niet was iemand te laederen, had de heer De Clercq niet
behoeven te verzekerenzijne persoonlijkheid waarborgt, dat dat zijne bedoe
ling niet kon zijn.
Nu een enkel woord in antwoord op den heer V. Iterson, die gezegd heeft,
dat ik den heer Rijke had aangevallen om den heer V. d. Horst te verdedigen.
Ik mag het niemand kwalijk nemen wanneer hij mijne lange redevoering
niet van het begin tot het einde met aandacht gevolgd heeft. Ik zal dus de
laatste zijn den heer V. Iterson kwalijk te nemen dat hij mij iets toeschrijft
dat noch in mijne bedoeling, noch in mijne woorden gelegen heeft, maar dat
ik moet toeschrijven aan de omstandigheid dat hij mijn betoog niet heeft
gevolgd. Heeft hij den moed het stuk later te lezen, dan zal hij dit ongetwij
feld moeten erkennen.
Alles wat ik zeide voor zoover het door den heer V. Iterson als een
aanval op den heer Rijke wordt gequalificeerd is alleen geweest tot toe
lichting van de stelling dat zijne rapporten geen antwoord geven op de vraag:
welke is de lichtsterkte en is die voldoende? De heer V. Iterson heeft ons
voorgelezen een gedeelte van den brief van een der tegenwoordige „gas-refe-
rees" en heeft gevraagd naar de namen van de „gas-referees" wier rapport
ik had aangehaald. Ik weet waarlijk de namen niet uit mijn hoofd, maar zij
zijn te vinden in een van de 4 dikke deelen welke op mijne tafel liggen en
welke ik ter beschikking stel van den heer V. Iterson. Nu heeft het mij ge
troffen, dat in den brief voorkomt, dat onlangs 3 of 4 testingrooms opgericht
zijn op een afstand van 1000 tot 2600 meter. Volgt daaruit niet, dat de
quaestie der groote distantie op zijde is gesteld, anders zouden gasfabri-
kanten zich niet naar dien grooten afstand laten verwijzen als ik ten minste
den heer Van Iterson goed heb begrepen, hetgeen ik nu begin te betwij
felen, daar hij te kennen geeft dat dit niet het geval isik zal gaarne
beter ingelicht worden.
De heer Van Iterson. Dat is eene vergissing. Die afstand van
1000 m. is bepaald bij de gasakte van 1860, geamplieerd bij de gas-
akte van 1868. Later zijn die gasakten gedeeltelijk ingetrokken en heeft
het Parlement zich niet meer ingelaten met het vaststellen van den af
stand en de wijze van onderzoek.
Dat is opgedragen aan afzonderlijke Commissarissen, de gasreferees,
die den afstand bepalen zooals zij willen. De fabrikanten kunnen dus in
spraak maken op te grooten afstand.
De Voorzitter. Ik dank den heer Van Iterson, onder opmerking dat
zijne mededeelingen niet schaden aan mijn betoog dat de questie der
1000 yards op zijde is gesteld; wanneer toch de „testing-rooms" op
zulke uiteenloopende afstanden worden geplaatst, is dit een bewijs dat men
aan die 1000 yards niet meer hecht.
De heer Van Iterson. Als ik u nogmaals mag interrumpeeren, doe ik
dit om op te merken dat de vier testing-stations, waarvan ik sprak, alle
voor eene en dezelfde maatschappij zijn ingesteld.
De Voorzitter. Nog heeft de heer Van Iterson gevraagd welke wet
de heer Rijke niet opgevolgd heeft.
Toen den heer Rijke is gevraagd zich met het onderzoek te belasten,
en hij die op zich nam, is er zeker geene bepaalde wet genoemd welke
hij zou hebben te volgen, maar in den brief van Commissarissen aan den
heer Rijke, van 25 October 1878 (Bijl. I Ingek. st n°. 30 1881) staat,
dat hij werd verzocht, het onderzoek in te stellen volgens de meest in
zwang zijnde methode, vergeleken bij den gebruikelijken Engelschen maat
staf; daarin ligt natuurlijk opgesloten dat het onderzoek op dezelfde
wijze als te Londen moest plaats hebbendit spreekt dunkt mij van zelf;
hoe was anders eene vergelijking met Londen mogelijk, zooals hier werd
gewenscht.
Nog heeft de heer Van Iterson gesproken over hetgene ik heb gezegj
pver de verwisseling van „necessity" in „difficulty" en dat ik gesproken ha<j
over een zaak, die in besloten vergadering was behandeld. Ik zóu kunnen vol
staan met te zeggen, dat er toen geen geheimhouding is opgelegd. Maar
daarop behoef ik mij niet te beroepen, immers na de openbare vergadering
van 9 Juni, waarin wij wel hetzelfde behandeld is als in de beslotene van 2
Juni, geloof ik niet dat er eenige reden bestaat geheim te houden wat in die
besloten zitting is voorgevallen. Immers dan zou er eene halve publiciteit
ontstaan, die o. a. door den heer Cock, zoozeer is afgekeurd.
Wat nu betreft, dat ik niet aardig tegenover mijne medeleden zou hebben
gehandeld met dit punt aan te roeren, daar ieder onzer er nu op aangezien
kan worden, merk ik op, dat ik met nadruk heb gezegd, dat ik 't zoo verschoon
baar en verklaarbaar vond dat iemand zich vergist, omdat dit zoo uitermate
menschelijk is, en ik er dan ook geen oogenblik aan had gedacht ons geacht
medelid van opzet te verdenken, zoodat in mijn woorden zeker niets te vinden
is wat gelijkt op eene beschuldiging van mijne medeleden. „Wij struikelen allen
in vele" en te dikwijls om zonder bewijs boos opzet aan te nemen; maar
dit mag dan ook evenmin geschieden ten aanzien van den Directeur van de
Gasfabriek omdat deze zich vergist heeft.
De Voorzitter der Commissie van Financiën heeft nu alleen dat eene punt
aangevoerd om zijn minder vertrouwen in den Directeur te motiveeren. Als
dat werkelijk voldoende was om iemand te wantrouwen, dan zou het er in de
maatschappij al bijzonder ongelukkig uitzien en deze wel uitsluitend bestaan
uit personen die elkander om het hardst wantrouwen. Dergelijke vergissingen
toch begaan allenen hier was, zooals ik meen, duidelijk aangetoond te
hebben, allerminst aan opzet te denken, want de Directeur had die vergissing
niet noodig. Ze kwam hem voor zijn betoog in het geheel niet te pas.
Door den heer De Clercq is gezegd dat wij een onderzoek schromen. Men
maakt zich op die wijze wel wat al te gemakkelijk af van de quaestie van
wantrouwen. Wij schromen geen onderzoek, maar wij verzetten er ons tegen
omdat het voorgesteld wordt als motie van wantrouwen. Als wij onderzoek
geschroomd hadden, zouden dan de Commissarisen zeiven aan de Commissie
van Financiën hebben gezegdkomt aan de fabriek en ziet zelf hoe de toestand
is En als deze toen gezegd hadneem nog eens een advies van een paar des
kundigen, dan zou dit, al ware het alleen uit beleefdheid voor de Commissie
ongetwijfeld zijn geschied. Maar men heeft toen niets gezegd en eerst na de
gesloten zitting en na die van 9 Juni heeft men verklaard, dat juist op grond
van hetgene men toen had vernomen, het vertrouwen in het beheer der Gas
fabriek geschokt was en daarna komt men met een voorstel om door deskun
dige een onderzoek te laten instellen 1 Wij zien daarin, en ik geloof wel dat
eene andere opvatting niet mogelijk is, eene motie van wantrouwen. Wij
schromen geen onderzoek, maar strijden tegen die motie van wantrouwen.
Nu de spoed die gemaakt moet worden. Ik heb in de vorige vergadering
gezegd, toen de motie van den heer Cock tot uitstel in discussie was, dat
daardoor kostbare tijd verloren zou gaan en het gevolg zou wezen dat wij
dezen winter in 't donker zouden zitten. Ik heb er bijgevoegd, dat als de Com
missie van Financiën een tweede rapport uitbracht, ik mij niet kon ver
binden over acht dagen weder eene vergadering bijeen te roepen, daar
dit afhankelijk zou worden van den inhoud van het rapport.
De inhoud van dat rapport is oorzaak geweest dat wij ons verplicht
hebben gerekend de zaak nauwkeurig te onderzoeken, om ons in staat te
stellen aan de vergadering de noodige inlichtingen te verstrekken. Nu
herhaaldelijk onze verzekering dat wij voor den aanstaanden winter niet
genoeg gas kunnen produceeren betwijfeld wordt, wensch ik het volgende
mede te deelen omtrent den actueelen toestand aan de fabriek. De Raad
kan dan zelf oordeelen.
Ik herinner nog vooraf dat de zomermaanden gebruikt moeten worden
om te bouwen en te herstellen; dan toch zijn er slechts weinig vuren
noodig; maar, hoe verder men in 't jaar komt, hoe meer vuren er ge
bruikt moeten worden en hoe minder gelegenheid er bestaat aan de vuren
werkzaamheden te verrichten.
De toestand is aldus:
Er zijn aanwezig:
1°. volkomen gereed tot het in werking stellen 6 stuks roostervuren,
welke zonder herstelling stellig tien maanden dienst kunnen doen,
te zamen 54 retorten.
2°. in werking de twee generatorvuren, sints 21 Juni A°. P*., te
zamen 16 retorten.
Deze retorten zijn natuurlijk niet krachtig genoeg, om zonder
gevaar de geheele wintercampagne mede te maken, zoodat het zeer
gewaagd is hierop te rekenen.
3°. is nog in werking een roostervuur N". 9 ad 9 retorten dat
echter, zal het niet geheel gesloopt worden, vóór den winter van
nieuwe retorten moet voorzien worden.
4°. niet in werking twee roostervuren N°. 7 en 8 ieder van 9 retorten,
waarvan de retorten alle vernieuwd moeten worden, terwijl de
bovengewelven zijn doorgezakt en de pijlers gedeeltelijk zijn hol
gebrand; zullen deze twee vuren dezen winter dienst doen, zoo
moet het bovengedeelte gesloopt, het eene is dit reeds gedeeltelijk,
en opnieuw opgebouwd worden.
5°. gesloopt nagenoeg tot op de fundeering de vuren N°. 3, 4, 5 en 6.
Positief kan dus dezen winter geproduceerd worden met de
Zes vuren ad al. 1 6000 M3
Onzeker met de 2 generatorvuren 3800
Met het vuur N°. 9. 1050 j na retortvernieuwing indien daaraan de
Met vuren N®. 7 en 8. 2000 besproken vernieuwing geschiedt.
Totaal 12850 M3.
Nu is volgens de cijfers der meteropneming over de 5 eerste maanden
van dit jaar, dus tot 1 Juni het particulier verbruik 7.85°/0 gestegen,
zegge 8%, dus moet ongerekend de zeer waarschijnlijke stijging gedurende
de volgende maanden, het gasverbruik minstens 8°/0 hooger genomen
worden dan 't vorige jaar.
Toen was noodig volgens den dagstaat der exploitatie:
op 1 September 1880 I 2 generatorvuren 1
5670 M3. waartoe in werking 2 roostervuren j re or en
5670 M3. vermeerderd met 8°/0 geeft 6123 M3., waartoe dus de zes
vuren sub I in werking moeten zijn.