32
(Zie Ing. St. n°. 86, 87 en 93.)
tram ophouden te rijden wat ik ducht wegens niet levensvatbaarheid
der onderneming dan vrees ik dat zij gewend zijn elders te gaan.
Mijn hoofdbezwaar is echter dat men thans medewerking voor den
aanleg zou gaan verleenen, nu de resultaten met andere soortgelijke onr
dernemingen slechts in geringe mate bekend zijn. Wanneer ik niet vol
gens verlangen van den heer Cock een amendement stel, dan is dit om
dat ik het voldoende acht tegen de voordracht van Burg. en Weth. te
stemmen.
Wellicht denk ik over 5 jaren anders als wij de ondervinding zullen
hebben dat de stoomtrammen goede rekening maken en minder hinder
aan de rijtuigen veroorzaken.
De vraag of de betaling eener jaarlijksche erfpacht van 3i/1 cent per
centiare niet te weinig is, zal ik voor het oogenblik daarlaten, hoewel ik
ook uit dien hoofde, en dus uit een fmantieel oogpunt, tegen het voorstel
van Burg. en Weth. ben.
De heer Du Rieu. Ik zal mij ook tegen het toestaan der concessie
aanvrage verklaren uithoofde van het groote gevaar voor de passanten
met rijtuigen. Ik wil er echter dit bijvoegen, dat ik gaarne zoude zien
het maken van eene voorwaarde volgens welke de tramonderneming ook
had te zorgen voor een stationsterrein, want thans is men geplaatst voor
het bezwaar, dat de tram HaarlemLeiden op den weg blijft staan bij
aankomst, het lossen en opladeh van goederen. Er kunnen daardoor geen
rijtuigen passeeren; de menschen weten niet hoe zich te bergen.
Ik zou de aanschaffing van een stationsterrein dus wenschelijk vinden
opdat de rijtuigen niet op den. weg bleven staan.
De heer Dercksen. Mag ik vragen of de vergadering zich thans met
het amendement of het voorstel van B. en W. bezighoudt. Ik meen met
het amendement.
De Voorzitter. Ik heb zooeven gezegd, dat over het amendement en
het voorstel beiden, kan beraadslaagd worden.
De heer Dercksen. Mag ik dan alleen hier nog bijvoegen, dat ik mij
gerechtigd acht vóór het amendement en toch tegen het geheele voor
stel te stemmen.
De Voorzitter. Ik wensch thans enkele bedenkingen te beantwoorden.
De heer Verster wees op de gevaren voor rijtuigen. Zeer veel onder
vinding, niettegenstaande de tramkoorts zooals de heer Cock de toeneming
van het tramverkeer noemde bestaat omtrent dit punt niet, maar toch
meen ik genoeg om te kunnen zeggen, dat het gevaar niet buitengewoon
groot is. 't Is waar, de heer Verster heeft er terecht op gewezen, dat
voor een groot deel op de reis tusschen Leiden en Noordwijk de rijtui
gen die den stoomtram passeeren zullen, terecht komen tusschen den stoom
tram en de vaart, maar wanneer het nu. blijkt dat de paarden zich
spoedig aan den stroomtram gewennen en er geen grooten schrik voor
hebben, dan zie ik niet dadelijk in dat het er heel veel toe doet of aan
de eene zijde van de rijtuigen eene vaart is of een berm of sloot. Wan
neer de paarden rustig voorbijgaan, is dat dunkt mij vrijwel hetzelfde.
Wat betreft de opbrengst van de bermen, het adres, zooeven voorgele
zen, gaat van een zeer onjuisten maatstaf uit. Wanneer werkelijk gevraagd
werd eene erfpachtsom van 350 per hectare dan zou die eisch nogal
hoog zijn. Ik kan dat niet ontkennen. Maar dat is eene onjuiste bereke-
ning; de erfpacht wordt alleen geheven van het terrein dat ten gebruike
wordt afgestaan aan de Maatschappij; maar de gronden die doorsneden
worden, verliezen daardoor grootendeels hnnne waarde. Men moet vragen
hoeveel hectaren onbruikbaar gemaakt worden of in waarde verminderen
en als men dan de berekening maakt, zal men zien dat men tot een heel
ander en zelfs een laag bedrag per hectare komt.
Een ander punt, door den heer Cock genoemd, is de bemoeiing van
de gemeente Haarlem in de zaak. Tot eenige jaren geleden warén al
die eigendommen in gemeenschappelijk bezit van Haarlem en Leiden. Bij
een raadsbesluit, waarvan ik mij den datum op het oogenblik niet her
inner, is besloten die eigendommen te scheiden efl alleen in gemeenschap
te behouden den weg, het jaagpad, de vaart natuurlijk, en wat onmid
dellijk daarop betrekking had. Die scheiding heeft plaats gehad. Derhalve
zijn al die bermen, vroeger in gemeenschappelijk bezit van Haarlem en
Leiden, gesplitst, in dier voege dat tusschen Leiden en Halfweg alles in
privaat eigendom aan de gemeente Leiden behoort.
De stoomtram nu zal niet uitsluitend loopen over den berm, maar
hier en daar over den weg en daarop is gelet door in het voorstel de
bepaling op te nemen om de vereischte vergunning te verleenen tot het
leggen van de rails, behoudens voor zooveel noodig de goedkeuring
van het gemeentebestuur van Haarlem. Dat betreft dus het deel van den
weg dat in gemeenschappelijk beheer is gebleven en voor het leggen van
rails zal moeten worden gebruikt.
Wat aangaat de tollen, waarover de heer Verster sprak en die, naar
hij vreesde, niets meer zouden opbrengen, moet ik in de eerste plaats op
merken dat de opbrengst niet zoo bijzonder groot is, maar in de tweede
plaats er de aandacht op vestigen, dat de heer Verster reeds dadelijk
aanneemt dat er geen rijtuigen meer zullen' rijden. Dat zal de ondervin
ding nog moeten leeren. Ik geloof niet dat het verschil zeer groot zal zijn.
Ik houd 't er voor dat de boeren altijd zeer gesteld zullen blijven op
hun eigen rijtuigje, en dat dus de invloed van een tram op de tollen
niet van overwegend belang zal zijn.
De heer Damsté vreest dat de boeren de stad niet meer zouden be
zoeken. Ik geloof niet dat de boeren voor goed afstand zouden doen van
de gelegenheid zich in de eene of andere stad van het noodige te voor
zien. En in alle geval zouden zij dan toch naar eene andere stad moeten
gaan en zijn bezwaar zou daarenboven alleen betrekking kunnen hebben
op de boeren tusschen Leiden en Noordwijk. Ik geloof dat de boeren
die hier toch niet uitsluitend voor hun genoegen komen, wel genoodzaakt
zullen zijn om onze stad voortdurend met hunne tegenwoordigheid te
vereeren.
Nu een enkel woord in antwoord op den heer Cock met betrekking
tot de bruggen. Ik geloof, dat de heer Cock niet juist begrepen heeft het
geen in het voorstel der Commissie van Fabricage dat door B, en W.
is overgenomen te lezen staat, want volgens dat voorstel wordt van
geen enkele brug gebruik gemaakt. Er wordt n. 1. in bepaald dat de on
dernemer naast de bestaande bruggen afzonderlijke overgangen moet
maken. Hij moet leggen afzonderlijke bruggen 1°. over de Haarlemmer-
trekvaart naast de bestaande spoorwegbrug; 2°. een overtocht aan de
kwaakbrug, de kanaalbrug en de brug aan den Rijnsburgervliet enz. enz.
Nergens staat over de bruggen. De bedoeling is dus duidelijk geweest
dat voor alle overtochten gemaakt moeten worden afzonderlijke bruggen.
Daardoor vervalt het bezwaar van zelf.
De heer Du Rieu wenschte bij de voorwaarden op te nemen eene bepa
ling dat de concessionarissen een stationsterrein moeten hebben, 't Zal
misschien in de practijk blijken zeer wenschelijk te zijn, maar de stoom
tram, waarvan nu de rede is, zal hoogstwaarschijnlijk afrijden van het
terrein der Hollandsche IJzeren-Spoorweg-Maatschappij of beter gezegd van
het Centraal Station. Immers volgens de ingediende plannen zal de lijn
aanvangen te loopen van het station langs de spoorbaan en eerst bij de
Marebrug over de Haarlemsche trekvaart gaan. Ik geloof dat wij dus in
dit geval de conditie niet behoeven te maken.,, Intusschen is het een wenk
waarop bij voorkomende gelegenheden gelet zal worden en waarvan de
uitvoerbaarheid een punt van onderzoek zal kunnen uitmaken.
Eindelijk een woord over de uitgifte in erfpacht voor den tijd van 30
jaren. Ik geloof dat de aanneming van het amendement, zooals 't is voor
gesteld, niet raadzaam is. De heer Van der Lith gaf te kennen dat
't steunde op den wensch om onze nakomelingschap niet te binden, maar,
dit aannemende, gaat hij uit van de onderstelling dat de onderneming
stellig 30 jaren in leven zal blijven. De mogelijkheid is niet te ontkennen,
dat die onderstelling (ik geloof en hoop 't niet) door de ondervinding wordt
gelogenstraft. Wordt het amendement aangenomen dan blijft de ondernemer
in dit geval zitten met een erfpacht welke hij niet kan voldoen en zal het
terrein bezwaard zijn met een erfpacht, die vermoedelijk niet te innen zal
zijn en den afstand aan anderen en de terugbekoming van den vrijen eigen
dom over den grond bemoeielijken zal. Wil men de nakomelingschap niet
binden, dan verdient het overweging het amendement te wijzigen in dier
voege dat het voorstel van B. en W. worde aangevuld met de woorden
denktijd van 30. jaren niet te boven gaande. Ik geloof dat dan wordt tege
moetgekomen aan hetgeen de heer Van der Lith bedoelt. Bij aanneming
van het amendement, zooals het nu wordt voorgesteld, zou het zeer wel
mogelijk zijn dat men in slechter conditie komt dan bij het voorstel
van B. en W.
De heer Van oer Litii. Ik zie het groote bezwaar van de oorspron
kelijke redactie van mijn amendement niet in. Mocht de stoomtram bin
nen 30 jaren vervallen, dan zal degeen die de onderneming exploiteert
zich haasten den Raad te verzoeken van de erfpacht ontslagen te worden.
Dat neemt echter niet weg dat uwe redactie, M. de V., de voorkeur ver
dient en daarom neem ik haar gaarne over.
De heer Donner. In al de discussien heb ik veel tegen, weinig voor
de zaak hooren aanvoeren, vooral wat betreft het gevaarvolle juist van
die lijn. Het gevaarvolle is dan ook niet te ontkennen. Ook zonder
stoomtram is de weg, omdat hij langs het water gaat, niet zonder ge
vaar. Ieder, die bij mistig weder of op eenen duisteren avond langs dezen
weg gereden heeft, weet dat hij er wel wat bange oogenblikken op door
gestaan heeft. En dit gevaar zal gewis verhoogd worden, wanneer men
aan de eene zijde het water en de andere de stoomtram lieeft. De we
derlegging van onzen geachten Voorzitter was dan ook op dit punt zwak.
Ik zal daarom, hoewel ik op zichzelve niet tegen een stoomtram ben,
om het gevaarlijke juist langs dezen wég, tegen het voorstel van Burg.
en Weth. stemmen.
Er is nog eene andere reden, die ik reeds vroeger, toen het gold de con
cessie voor den stoomtram naar Katwijk, heb aangegeven en welke ik
nu niet mag verzwijgen, omdat de ervaring bevestigd heeft wat ik toen
gezegd heb, nl. dat, naar mate de trammen in en bij de stad, toenemen,
de rust op den rustdag bijna geheel verloren gaat. Bij een groot deel
van het publiek, en daar onder velen uit de mindere standen wordt, dooi
de gelegenheden die de trammen aanbieden, de uithuizigheid bevorderd
en aan hun beurs nadeel toegebracht. Reeds is het te zien, als op den
Zondag een groot gedeelte der Leidenaars in Katwijk zijn en dat vele be
woners van Katwijk herwaarts komen. Naar .veler uiterlijk te oordeelen
zou men geneigd zijn te zeggen, gij kunt uw geld beter gebruiken en
zoudt beter doen door in uwe woning te blijven.
De schipperij wordt op den rustdag zoo weinig mogelijk vrijheid gege
ven door onze stad te varen, ik misprijs dit niet, integendeel ik dank
er het D. B. voor, ook omdat nu de brugwachters meerder rust genieten,
maar toch weet ik het niet te rijmen met de vrijheid die de tram heeft
om den ganschen Zondag door onze stad te rijden.
Staan wij de lijn naar Noordwijk toe, dan zal de dag des Heeren nog
meer ontheiligd worden; hiertoe wil ik niet medewerken, en zal alzoo
ook om die reden tegen het voorstel van Burg. en Weth. stemmen.
De heer Cock. Ik zal voor het amendement stemmen omdat dit het
voorstel van Burg. en Weth. minder verderfelijk maakt, maar tegen het
voorstel zelf.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Van der Lith strekkende om aan den
adressant, den tijd van 30 jaren niet te boven gaande, in erfpacht uit te
geven de omschreven uitgestrektheid gronds, wordt met 20 stemmen tegen 1,
die van den heer Van Iterson, aangenomen.
Het voorstel van B. en W., aldus gewijzigd, in stemming gebracht,
wordt met 11 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen de heeren: Bredius, Wilhelmy Damsté, Le Poole, Verster, Schel-
tema, Du Rieu, Cock, Donner, Van Heukelom, Dercksen en Juta.
Voor de heeren: De Goeje, De Clercq, Driessen, Van der Lith, Van
Iterson, Van Wensen, De Fremery, Hartevelt, Goudsmit en de Voorzitter.
X. Idem betrekkelijk de aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieu
wingsfonds der Stedelijke Gasfabriek.