31 de weg ontoegankelijk worden gemaakt voor elk rijtuig dat door paard of ander trekdier wordt voortbewogen. Dit nu is, naar mijne meening feeds voldoende, om de concessie niet te verleenen. Ik kan niet mede werken om een weg, die met groote geldelijke offers in den toestand is gebracht waarin hij zich nu bevindt, geheel aan zijne oorspronkelijke be stemming te onttrekken. Het verkeer met Noordwijk, langs de trekvaart, wordt geheel onmogelijk gemaakt, en dit is thans de eenige weg die kan worden gevolgd zonder den stoomtram te ontmoeten. Daarenboven heb ik nog bezwaar tegen de erfpacht die de stad verlangt voor den in ge bruik uit te geven grond. Uit het laatste request van den concessionaris blijkt, dat hij die som veel te hoog vindt. Ik vind die daarentegen veel te laag, Al vraagt hij slechts 4 m. van den geheelen berm, dan ligt het voor de hand, dat de inkomsten van het grasgewas en den houthak voor Leiden geheel zullen verloren gaan, en daarvoor zou de gemeente slechts 31 cent per centiare ontvangen. Men verlieze daarbij niet uit het oog, dat de pacht der tollen, die jaarlijks ruim f 800 opbrengt, aanmerkelijk zal verminderen, wanneer geen rijtui gen meer langs dien weg kunnen rijden, zullen de pachters hunne pacht niet kunnen betalen en daarenboven schadevergoeding voor hun verlies vragen. Mag Leiden zich aan dit alles blootstellen en zich zoovele opoffe ringen getroosten voor een stoomtram die het zoogenaamde Leidsche jaag pad voor een groot gedeelte onberijdbaar voor voertuigen zal maken Daartoe kan ik althans mijne stem niet geven en zal tegen het voorstel stemmen. De heer De Goeje. Ik wil niet het gewicht ontkennen van hetgeen de vorige geachte spreker heeft aangevoerd betreffende de concessie in haar geheel. De' vraag is echterof, wanneer de concessie wèl gegeven wordt niet te hooge voorwaarden zijn bedongen, als men daarmede vergelijkt dat aan den weg naar Katwijk rentegarantie is verleend en verder het gebeurde met de aanvrage voor een stoomtram naar Alphen. Slechts ééne stem is toen opgegaan om vergoeding te vragen voor het gebruik van de bermen. Anders is zonder voorwaarden die concessie verleend. En nu vraagt men d'/j cents per centiare en wil men dus de jaarlijksche inkomsten van deze onderneming met 910 bezwaren. Dergelijke bepaling zal nu wel niet, geloof ik, het plan der ondernemers geheel onmogelijk maken, maar toch hen in groote moeielijkheden brengen. Ik meen dus dat Leiden tegenover deze concessie-aanvraag een onvriendelijke houding aanneemt, niet overeenkomende met de houding van de gemeente tegenover de con cessionarissen Voor de lijnen naar Katwijk en naar Alphen. Ik zou daarom wenschen voor te stellen de erfpacht te verminderen van 3i/i cents tot 2 cents, waardoor de jaarlijksche uitkeering van 910 zal verminderen tot 560, meen ik. Ik heb vernomen ik kan er niet geheel voor instaan dat de opbrengst van den grond, waarvan de koop wordt aangevraagd maar de erfpacht verleend, niet meer dan f 200 jaarlijks bedraagt. Wanneer men nu voor wat aan rente f 200 opbrengt 910 vordert, heeft het den schijn, alsof men de onderneming wil tegenwerken. Daartegen wordt misschien aangevoerd dat de prijs der perceelen nu wel laag .is, maar mettertijd kan stijgen. Dat bezwaar kan echter voor komen worden als het voorstel van de Commissie van Financiën wordt aangenomen om den termijn op 30 jaar te bepalen. Als dan mocht blij ken dat de prijs der landerijen zoo gestegen is, dat ze werkelijk meer dan 2 cents per centiare moeten opbrengen, zou tot verhooging kunnen worden overgegaan. Ik doe dus het voorstel het voorgestelde cijfer van 3'/i cents Per centiare voor de erfpacht tot 2 cents per centiare te ver minderen. De Voorzitter. Wordt dit voorstel ondersteund? Zoo niet, dan kan het geen onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer Van der Lith. Ik heb enkel het woord gevraagd, M. de V., om, ook namens mijn medelid van de Commissie van Financiën, den heer De Clercq voor te stellen de erfpacht niet langer te verleenen dan voor 30 jaar. Ik meen dat het niet aangaat onze nakomelingschap langer te binden dan dien termijn. Als de stoomtram blijkt ook dan nog aan de behoefte te voldoen, zullen, zonder twijfel, zij die dan de zaken in handen hebben, de erfpacht verlengen. Maar ik meen, dat wij niet het recht hebben ons voor de verre toekomst te verbinden ten aanzien van grond aan de te vormen maatschappij af te staan. Vandaar dat wij voorstellen de erfpacht niet langer dan 30 jaar te verleenen. Natuurlijk zal het later vrij staan, dien termijn te verlengen. Ik stel dus voor in het voorstel van B. W. achter de woorden: „Wij geven U dus in overweging aan den adressant in erfpacht te laten volgen: „voor dertig jaren uit te geven," enz., terwijl dan natuurlijk vervallen de woorden: „voor den tijd gedurende welken de stoomtram wordt geëxploiteerd." De Voorzitter. Het amendement van den heer Van der Lith wordt door de heeren De Clercq en Donner ondersteund en kan dus een punt van beraadslaging uitmaken, tegelijk met het voorstel van B. en W. De heer Juta. Indien het voorstel van Burg. en Weth. mocht worden aangenomen en dus in principe besloten tot den aanleg van dezen stoom tram, ben ik voor het amendement van de Commissie van Financiën, nu door den heer Van der Lith voorgesteld. Maar de bezwaren door den heer Verster aangevoerd, bepaaldelijk wat de route betreft die de stoom tram te doorloopen heeft heb ik nog niet hooren weerleggen. Als die bezwaren niet worden wederlegd en ik dus moet aannemen dat ze niet voor wederlegging vatbaar zijn zal ik, ofschoon in principe voor den aanleg van stoomtrams, in het gegeven geval daartegen stemmen. De heer Cock. Ik wensch een woord in het midden te brengen ik zal trachten zeer kort te zijn ter aanprijzing van de gedachte van de minderheid der Commissie van Financiën, den heer Damsté, om met de zaak te wachten. Behalve den zeer voldoenden grond daarvoor door den heer Damsté, in het rapport der Commissie aangevoerd, heb ik nog een paar andere misschien niet zoo afdoende gronden, maar waarvan er toch één niet van gewicht ontbloot is, die ik voor beter geef. Het komt mij voor dat het voorstel niet genoeg in détails is gedefinieerd, zoodat wij daarover niet voldoende kunnen oordeelen. Een paar voor beelden slechts. In de stukken B. en W. refereeren zich ten deze aan de Commissie van Fabricage wordt even ter loops gesproken van overtochten over die en die bruggen. Dit is een zeer oppervlakkige aan wijzing, waaruit niet op te maken is, of men daardoor moet verstaan, dat de stoomtram over de bestaande brug zelve dan wel daarnaast over eene nieuw te bouwen brug zal loopen. In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat er onder genoemde bruggen twee voorkomen, die aan Rijnland, en één, die aan de Hollandsche Spoorweg-Maatschappij toebehooren, over welke wij dus niets te zeggen hebbenik geef echter toe, dat de inrich ting van deze laatste brug iets nauwkeuriger is omschreven. Intusschen blijven er minstens drie groote bruggen over, die ons onbetwistbaar aan gaan. Van deze blijkt niet, zoo als ik opmerkte, of zij zelve door den stoomtram zullen worden ingenomen, dan wel of er naast nieuwe brug gen zullen worden gebouwdof in het laatste geval van de bestaande bruggen-hoofden gebruik zal worden gemaaktof in dat geval voor dat gebruik recognitie zal worden betaald en of er door de ondernemers zeker heid zal gesteld worden voor een voldoende medeonderhoud dier hoofden en hun herstel in hun ouden staat in geval van het te niet gaan der onderneming, alle voorwaarden, die onder anderen onlangs door Rijnland zijn bedongen van de maatschappij, die den stoomtram naar Hillegom heeft aangelegd. Dit zijn kleinigheden misschien, maar die toch op zichzelf reeds grond geven de zaak nader te onderzoeken alvorens de decisie van den Raad in te roepen, 't Is algemeen gebruikelijk dat, als een stoomtram van be staande bruggenhoofden gebruik maakt, de ondernemer, zoo hij al geen recognitie betaalt, althans eene zekere som stort tot waarborg van het behoorlijk onderhoud dier hoofden. Niet alleen Rijnland maar ook de Haarlemmermeer-polder bedong dit onlangs in dergelijke gevallen. Nu mijn tweede grond voor uitstel. Het jaagpad is, om nu niet te ge wagen van de moeielijkheden waarop de heer Verster heeft gewezen, door Haarlem en Leiden bij contract 200 jaar geleden ongeveer, aangelegd. Ik heb het contract nog onlangs in handen gehad, maar hedenochtend heeft mij tot mijn leedwezen de tijd ontbroken om het nog eens nauw- keuiig in te zien. Dit staat echter vast, dat het hoofdobject van het con tract was een jaagpad, dat men zich onderling verbond aan te leggen en in dien toestand te blijven onderhouden; de rijweg was maar bijzaak. Nu verbeelde men zich niet, dat een stoomtram minder hinderlijk is voor eeir jaagpaard en dus voor het jaagpad dan voor een paard gespannen voor een rijtuig. Bijgevolg zal men door deze aanvrage toe te staan aan den bestaanden weg niet alleen ontnemen het karakter van rijweg maar ook dat van trekpad dat daaraan 200 jaar geleden bij contract met Haarlem is toegekend. Ik meen dus dat ook Haarlem over deze zaak zal moeten worden geraadpleegd. Hoewel ik de zaak, zooals ik zeide, niet nauwkeurig genoeg heb kunnen onderzoeken, dunkt het mij toch, dat men nog al lichtvaardig over dit punt is heengegleden. Men maakt in de stukken wèl gewag van de rechten van erfpachten, maar misschien heeft Haarlem nog geheel andere rechten. Ik weet wel, dat ongeveer een jaar of tien geleden de gemeenschap met Haarlem gescheiden is, wat den privaat-rechtelijken eigendom van den weg betreft, en dat het zelfs moeite heeft gekost de overschrijving te verkrijgen. Ik heb dit laatste contract ook al niet voor mij liggen, maar ik zou meenen dat B. en W. zich op de daaruit voort- gevloeide scheiding alleen kunnen beroepen ten aanzien van de ber men, die niet voor den publieken dienst bestemd waren, 't Is bovendien best mogelijk, dat Haarlem zou blijken nog andere, gewichtiger rechten tegenover ons te hebben. In elk geval is het de moeite waard de zaak te onderzoeken alvorens eene beslissing te nemen welke misschien de rechten van Haarlem zou kunnen aantasten. Zeker zou, ook al had Haarlem hoegenaamd geen rechten te doen gel den, de gebruikelijke courtoisie medebrengen, dat, alvorens door ons be slist werd, Haarlem in de zaak gekend was. Maar het zou mij volstrekt niet verwonderen, zoo uit een nader in te stellen onderzoek bleek, dat Haarlem's toestemming en medewerking in deze zaak ook rechtens onont beerlijk was. De stoomtram toch loopt niet enkel over de bermen, maar hier en daar dwars over den weg. Daardoor wordt van het publiekrechtelijk karakter van den weg gebruik gemaakt en kon men dus wel eens ge bonden zijn de toestemming van Haarlem te vragen. Eindelijk deel ik volkomen het gevoelen van de minderheid der Com missie, dat wij de resultaten eens moeten afwachten van dergelijke onder nemingen in andere gemeenten. We breken toch altijd iets af, dat nog zoo gemakkelijk niet te herstellen is. Waarlijk, er heerscht in Nederland op dit oogenblik een koorts om stoomtrams aan te leggen, eene ziekte, die doet denken aan de ongeveer terzelfder tijd uitgebroken panorama- bouw-koorts. Het schijnt, dat de concessionarissen of eerste oprichters aan die zaken meer geld verdienen dan zij, die ze later exploiteeren. Doch wat hiervan ook zij, laat ons eerst eerts zien, of het met de tramway- koorts even zoo afloopt als met de panorama-koorts. Kon men den pols van de lijders aan deze laatste ziekte eens voelen, men zou, geloof ik, gewaar worden, dat die pols al heel flauw klopt, in dien zin dat de koorts weggaat met den dood van den patient. Men dient dus af te wachten en niet overijld te handelen. Ik wenschte derhalve gaarne dat de heer Damsté van zijn idee een voorstel maakte en anders ben ik er toe bereid dan behoefde de principieele kwestie niet besproken te worden. Dat de gronden voor uitstel wellicht tot afstel zullen leiden, ontken ik niet, maar voorloopig wensch ik alleen uitstel in 't belang van nader onderzoek. De heer WilhelmY Damsté. Mijnheer de Voorzitter! Ik beschouw den weg langs welken de tram zal loopen zeer ongeschikt om door tram wagens bereden te worden. Zien wij wat er gebeurt op den weg van Kat wijk en Sassenheim, dan word ik in die meening versterkt. De weg naar Noordwijk is altijd gevaarlijk voor gewone rijtuigen wijl zij langs een vaarwater loopt. Nu vrees ik dat bij het verleenen van de concessie de boeren van dien kant niet meer per rijtuig in de stad zullen komen en mocht de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 6