24
ll/j jaar plaats gehad, zonder dat het bewijs geleverd is dat de opgave
van de lichtsterkte door Uwe Commissie openbaar gemaakt onjuist zijn,
de aanzienlijke kosten van meer dan 10.000, waarop bij de begrooting
door Burg. en Weth. is gewezen, zullen ook bij behoud van meerdere
lichtsterkte dan vroeger is gegeven, beduidend minder worden en dit be
lang mag, dunkt mij, ook niet worden voorbijgezien.
De meening dat op afstand de lichtsterkte beduidend afneemt, vroeger
vrij algemeen aangenomen, is in lateren tijd betwijfeld en tegengesproken.
Uit een rapport aan uwe commissie ingediend, leerde zij namelijk dat
toen de chartered-compagny, na een onderzoek van twee jaren, op advies
van Mr. Evans besloot om op 9 Eng. Mijlen afstand het reuzenwerk
„Becton Works" te stichten, al zeer spoedig bleek dat de lichtsterkte op
9 Mijlen afstand behouden bleef; de commissie is bereid om dat verslag
onder geheimhouding voor de leden ter lezing te leggen, maar de be
scheidenheid verbiedt het openbaar te maken. Uit al hetgeen ons geble
ken is, kan worden opgemaakt dat als men ruime buizen heeft dat dan
de lichtsterkte aan de fabriek even goed kan worden opgenomen als
elders. Wat de bewering aangaat dat er op de fabriek nog meer licht
sterkte gevorderd wordt dan op afstand, is gebleken onjuist te zijn.
Wat nu eindelijk betreft, of het niet wenschelijk zijn zou om op het
besluit van 16 Oct. 1879 terug te komen, zoo meen ik, na al het aange
voerde, daartoe het recht te hebben.
De heer Van der Lxth. Naar aanleiding van hetgeen door den vorigen
spr. gezegd is over een stuk, dat de Commissie bereid is onder geheim
houding aan de vergadering mede te deelen, acht ik het aan groot be
zwaar onderhevig thans deze discussiën voort te zetten. Daarom neem
ik de vrijheid als motie van orde voor te stellen deze beraadslagingen te
schorsen totdat wij van dat stuk kennis zullen hebben bekomen.
De heer Cock. Het geldt hier de belangen van de burgerij, en nu meen
ik dat de openbare zaak ook in het openbaar moet behandeld worden.
Het betreft hier eene zaak die steeds in het openbaar is besproken en ik
vrees dat geheime behandeling een nadeeligen indruk bij de burgerij zou
teweegbrengen. Het bevreemdt mij zelfs dat een man als de vorige spr.,
een der warmste voorstanders van de beginselen van het jaar 1848 en
dus van algeheele publiciteit, dit voorstel heeft gedaan. Het is mij onver
schillig wat er in dat stuk voorkomt, wanneer ik daarvan bij de openbare
beraadslagingen geen gebruik mag maken.
Het voorstel van den heer Van der Lith wordt voldoende ondersteund
en maakt alzoo het eerst een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Tot toelichting van hetgeen de heer De Fremery
heeft gezegd kan ik mededeelen dat het bedoelde stuk gericht is aan
de Commissarissen van de Gasfabriek, die niet verplicht zijn om alle
stukken tot hunne correspondentie behoorende, aan deze vergadering
mede te deelen.
De heer Van der Lith. Ik meen aan den heer De Fremery te moeten
vragen, of wanneer de Raad mocht vermeenen dat het meergemelde stuk
moet worden gepubliceerd, de commissie zich daartegen zal verzetten. Ik
begrijp niet waarom een stuk, dat tot toelichting strekken kan, geheim
zou moeten blijven. Wat de opmerking van den heer Cock betreft, wij
hebben dikwerf in geheime zittingen groote en algemeene belangen der
burgerij besproken. Dat is dus volstrekt niet vreemd; ik ben zoozeer als
iemand een groot voorstander van openbaarheid, maar als ik in eene ge
heime zitting mededeeling kan krijgen van een stuk, dat mij inlichten
kan, dan ben ik voor mijn geweten niet verantwoord, als ik van die ge
legenheid geen gebruik mocht maken. Eerst dan, als ik van het stuk ken
nis zal hebben bekomen, kan ik beoordeelen of het, al dan niet, voor
publiciteit geschikt is. Maar, vóórdat ik mijne stem over het voorstel van
den heer De Goeje uitbreng, wensch ik op alle mogelijke wijze inlich
ting te bekomen.
De heer Van Iterson. Ik zal gaarne van het stuk, waarvan de heer
De Fremery gesproken heeft, kennis bekomen. Ook ik wensch zooveel
mogelijk licht te verkrijgen. Maar als ik het stuk lees dan moet ik ook
het recht hebben er gebruik van te maken. Is het nobel, edel, fair, zich
van een wapen te bedienen, dat voor een ander niet beschikbaar is, en
waartegen men geen ander wapen kan overstellen.
De heer De Fremery. De bescheidenheid verbiedt de Commissie om
aan den wensch van heer Van Iterson te voldoen. Het is toch meerma
len gebeurd dat men stukken aan den raad onder geheimhouding heeft
medegedeeld. Waarom zou dat thans ook niet kunnen geschieden? Ik her
haal de openbaarmaking van dat stuk zou in het belang van de Commissie
zijn, maar juist daarom verbiedt de bescheidenheid tot de openbaarma
king mede te werken.
De heer Cock. Ik verlang geene geheime stukken te kennen. Het ware
veel beter geweest er geen gewag van te maken en vooral er zich niet
op te beroepen, wanneer zij zóó geheim zijn, dat zelfs wij leden van den
Raad er bij onze beraadslagingen geen openlijk gebruik van mogen maken.
De heer Juta. Afgescheiden van de vraag of die brief in quaestie al
dan niet publiek gemaakt moet worden, weten wij nu toch dat er een
stuk bestaat, welks inhoud van invloed kan zijn op de beslissing omtrent
het voorstel van den heer De Goeje. Van dat stuk hebben wij geen ken
nis genomen.
Indien wij dus nog in deze Vergadering overgaan tot eene stemming
over dat voorstel, dan kunnen wij niet zeggen met volkomen kennis van
zaken een besluit te hebben genomen.
Het komt mij dus noodzakelijk voor, de beslissing tot een volgende
vergadering uit te stellen, en daarom ondersteun ik de motie van den
heer Van der Lith.
De heer Verster. Ik ben het volkomen eens met den heer Van Iter
son. Evenmin als hij, wensch ik in het bezit te worden gesteld van een
geheim wapen, dat door mij in het openbaar niet mag worden gebezigd.
De kennisneming van het bedoelde geheime stuk zoude wellicht van in
vloed kqnnen zijn op de door mij hier in het openbaar nit te brengen
stem, waarvoor ik aan de burgerij verantwoordelijk ben. De beoordeeling
dier stem kan niet geschieden, wanneer de inhoud der stukken geheim
wordt gehouden. Op dien grond verlang ik openbaarmaking en zal tegen
de motie stemmen.
De heer Van der Lith. Ik moet toch doen opmerken dat de Raad
dikwerf van geheime stukken heeft kennis genomen, b. v. wanneer het
rechtskundige adviezen bij het ontstaan van geschillen betreft.
De heer Verster. Hetgeen de heer Van der Lith zegt, is volkomen
juist met dien verstande, dat de Raad dan nog altijd de bevoegdheid
heeft om ten aanzien van de al of niet openbaarmaking der stukken te
beslissen. Uit het herhaaldelijk hoofdschudden van den geachten Voor
zitter der Commissie voor de gasfabriek meen ik evenwel te moeten op
maken dat op openbaarmaking van het besproken stuk niet te rekenen
valt en daarin juist ligt mijn bezwaar.
De heer Van Iterson. Dit is volkomen juist. De kennisneming van
een geheim stuk, dat wij, zoo daartoe termen kunnen bestaan, niet mogen
bestrijden of tegenspreken, zou ons geheel van den weg kunnen afleiden.
En daarom wensch ik van dat geheime stuk geen kennis te dragen als
de Raad niet de vrije beschikking houdt over de vraag of het al dan niet
zal worden gepubliceerd.
De Voorzitter. Het zij mij geoorloofd te doen opmerken dat ik het
bezwaar van den Heer Verster niet begrijp. Niemand toch kan de leden
van den Raad verplichten om van het stuk kennis te nemen. Die
het niet verlangt in te zien, onthoude zich daarvan. Ik blijf bij mijn
gevoelen, zoo aanstonds medegedeeld, dat de Commissie bevoegd moet
zijn om te beoordeelen of de door haar gevoerde correspondentie voor
mededeeling en openbaarmaking geschikt is. Zijn er nu leden die er geen
kennis van willen nemen, dan doen zij het eenvoudig niet.
De heer De Fremery. Wij achten de openbaarmaking van het bedoelde
stuk wel in het belang van de Commissie, maar niet in het belang van
de betrokken personen. Ik heb intusschen met mijne medeleden over deze
quaestie nog eens geraadpleegd, en kan nu mededeelen dat, zoo de meer
derheid van den Raad in eene besloten zitting, na kennis bekomen te
hebben van het stuk, tot de openbaarmaking daarvan mocht besluiten, uwe
Commissie daarin zal berusten. Dan zal de verantwoordelijkheid van die
openbaarmaking niet meer rusten op de Commissie, maar op den Raad
van Leiden. De Commissie heeft er dus niet tegen dat de Raad in eene
beslotene vergadering beslisse of het meergemelde stuk openbaar zal wor
den gemaakt.
De heer Van der Lith. Ik dank de Commissie voor de gedane ver
klaring en handhaaf nu in dubbele mate mijne motie van orde.
In omvraag gebracht, wordt die motie met 14 tegen 6 stemmen aan
genomen.
Tegen de heeren: Du Rieu, Verster, Le Poole, Van Heukelom, Goud
smit en Cock.
Daarna wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.