De heer Van Iterson was inmiddels ter vergadering verschenen.
V. Verzoek van P. J. 't Hoofd, om een stoep te leggen.
(Zie Ing. St. N°. 62).
Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
VI. Voordracht tot verkoop van inschrijving op het Grootboek.
(Zie Ing. St. N°. 67).
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
VII. Voordracht tot het verleenen van eene gratificatie aan eenige voor
malige brugwachters.
(Zie Ing. St. n°. 65).
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
VII. Voordracht betrekkelijk het brengen van eenige veranderingen in
de schoollokalen aan het Plantsoen en in de Brandewijnsteeg.
(Zie Ing. St. N°. 66).
De heer Van der Lith. Ik wensch alleen met een enkel woord te
vragen hoe Burg. en Weth. denken over het advies der Commissie
van financiën om niet tot de uitvoering over te gaan, alvorens de ze
kerheid is verkregen dat ook van de onderwerpelijke uitgaven, die niet
op de begrooting voorkomen, het bij art. 45 der wet op het lager on
derwijs bedoeld subsidie van 30 percent zal worden uitgekeerd.
Het is vooral te doen om de meening van Burg. en Weth. hieromtrent
te vernemen.
De Voorzitter. De meening van Burg. en Weth. is deze dat die uit
gaven zeer zeker vallen onder de uitgaven waarvoor door het Rijk 30
percent wordt vergoed. Art. 44 der onderwijswet verstaat onder de kos
ten van het onderwijs, welke gedeeltelijk door den Staat worden gedra
gen, ook die voor het stichten en instandhouden of voor het huren der
schoollokalen en onderwijzerswoningen. Dit voorstel strekt om volgens de
voorschriften der nieuwe wet, welke verbieden de schoollokalen ook te
gebruiken voor het bergen der overkleederen, het bestaande schoolge
bouw in overeenstemming met die voorstellen in te richten. Bij besluit
van 12 Aug. 1880 wordt de wijze van berekening der 30 pCt. geregeld
en worden voorschriften gegeven die wij moeten volgen voor de verre
kening met het Rijk. Ik kan mij echter niet voorstellen dat er verschil
van gevoelen omtrent dit punt kan bestaanmaar mocht dit het geval
zijn, dan kan ik toch niet inzien hoe wij ons van de verplichting ontsla
gen zouden kunnen rekenen om de schoollokalen in te richten naar de
voorschriften der wet. Wil de Raad deze zaak uitstellen totdat het ge
voelen der Regeering is gevraagd, ik zal er mij niet tegen verklaren, maar
de noodzakelijkheid er van zie ik niet in. De werken zullen toch moeten
gemaakt worden, welke ook de uitslag van een voorafgaand onderzoek
hieromtrent zij.
De heer Van der Lith. Daar het toch niet in de bedoeling zal liggen
om reeds vóór de groote vacantie de veranderingen te maken, zou ik er
zeer op gesteld zijn de meening der Regeering in te winnen. Ik ben het
volkomen eens dat het Rijk tot de uitkeering der 30 percent verplicht
is, maar wanneer de regeering eene wetsuitlegging op haar eigen houtje
heeft, dan is daar natuurlijk niets aan te doen. Ik wil echter gaarne
aan de prudentie van Burg. en Weth. overlaten om te beoordeelen of de
tijd nog voldoende is om de meening der regeering te vragen.
De Voorzitter. Ik heb daartegen volstrekt geen bezwaar, maar hoe
ook de opinie van de Regeering zij, toch zullen wij de verandering moe
ten uitvoeren. Er zal echter nog eenige tijd verlooperi vóór wij aan de
uitvoering kunnen beginnen, daar de teekeningen, naar aanleiding van de
laatste voorschriften van den Minister van Binnenlandsche Zaken, meer
algemeen verkrijgbaar gesteld moeten worden. Vroeger werden die teeke
ningen eenvoudig op de Stadstimmerwerf gedeponeerd en konden de ge
gadigden ze daar overnemen; maar daarin is nu verandering gekomen en
dus zal er natuurlijk nog eenige tijd verloopen voordat de teekeningen ge-
lithographeerd zijn.
Daarenboven wordt voor de wijziging der begrooting welke zal moeten
plaats hebben, de goedkeuring van de Gedep. Staten gevorderd, en deze zullen
Burg. en Weth. zeker dadelijk doen blijken wanneer zij meenen dat de
Staat niet verplicht is 30°/# van deze uitgaaf te vergoeden.
De heer De Goeje. Mag ik vragen of er reeds aan de Regeering ver
gunning is verzocht om de scholen met een aantal kinderen boven de
400 te mogen behouden?
De Voorzitter. Die dispensatie is nog niet aangevraagd omdat de
fatale termijn daarvoor nog niet is aangebroken.
De heer De Goeje. Ik acht het wel niet waarschijnlijk, maar het is
toch altijd mogelijk dat die dispensatie niet zal verkregen worden. Zou
het niet beter zijn daaromtrent zekerheid te hebben, alvorens men tot
het maken dezer veranderingen overgaat?
De Voorzitter. Ik moet den heer De Goeje er op wijzen dat, wat
ook het antwoord der Regeering zal zijn, toch altijd lokalen voor het ber
gen der overkleederen noodig zullen zijn en dit maakt in deze de hoofd
uitgaaf uit. Toen het advies van de Plaatselijke Schoolcommissie over dit
voorstel is gevraagd, heeft zij nog eenige noodige en doelmatige veran
deringen voorgesteld, waarvan er niet één kan worden gemist. Die
veranderingen hebben Burg. en Weth. nu in deze voordracht opgenomen;
de kosten daarvan bedragen slechts 1/s van de geheele benoodigde som.
De heer De Goeje. Ik heb het nu niet bepaald voor mijn geest, maar
ik geloof dat men bij het opmaken der plannen van het beginsel is uit
gegaan, dat, wat de ruimte betreft, de grootst mogelijke zuinigheid moest
betracht worden, opdat het aantal plaatsen weinig zou verminderen. Mis
schien zou het invloed op de plannen gehad hebben, indien dit onnoodig
was geweest.
De Voorzitter. Ik geloof niet dat er loksden beschikbaar zullen ko
men wanneer later niet meer dan 400 kinderen op deze school worden
toegelaten. Het aantal klassen zal daardoor niet verminderen: er zullen
alleen minder kinderen in iedere klasse zitten; maar de termijn tot
aanvrage om dispensatie van het voorschrift van art. 24 der wet begint
eerst in 1886 en dus hebben wij nog een geruimen tijd ter onzer be
schikking.
In stemming gebracht, wordt de voordracht met algemeene stemjnen
aangenomen.
IX. Voordracht tot uitbreiding van het hulppersoneel aan de school
n°. 3 der derde klasse.
(Zie Ing. St. n°. 60).
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
X. Rekening van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude- Mannen-
en Vrouwenhuis over 1880.-
(Zie Ing. St. n°. 58).
Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
XI. Voorstel van den heer dr. M. J. de Goeje omtrent het onderzoek
naar de lichtsterkte van het gas.
(Zie verslag der vorige zitting.)
De heer Du Rieu. Ik wil nu nog wel eens mededeelen, dat ik met het
denkbeeld tot het houden van een onderzoek niet was ingenomen, omdat
ik de klachten zoo al niet ongegrond dan toch zeker overdreven achtte,
maar, nu eenmaal daartoe besloten werd en daartoe is overgegaan, zie
ik er groot gevaar in dat op te heffen. Het staat te vreezen dat, zoodra
het Station van controle zal opgeheven zijn, op nieuw klachten zich
zullen doen hooren en daarom blijf ik het behoud van het onderzoek wen-
schelijk achten.
Ik geloof dat wij gebaat zuilen zijn door de contróle te behouden.
De heer Van Iterson. Ik zou den heer de Goeje gaarne verzoeken
dat hij eenige nadere inlichtingen gaf omtrent de eigenlijke bedoeling en
de eventueele gevolgen van het door hem gedane voorstel.
In Oct. '79 werd tot een onderzoek naar de lichtsterkte van het gas
besloten om zich te overtuigen of de dikwijls herhaalde klachten al dan
niet gegrond waren. Als gevolg van dat onderzoek besloot de Raad in
Mei '80 dat voortaan de lichtkracht zou moeten beantwoorden aan 16
Eng. Standaardkaarsen op 1100 meter afstand. Om de naleving van dit
besluit te kunnen controleeren moest natuurlijk het onderzoek worden
voortgezet.
Bedoelt nu de heer de Goeje dat met het onderzoek ook het Raadsbe
sluit omtrent de lichtkracht van het gas zal vervallen en, zoo neen, hoe
moet dan de uitvoering van dat besluit worden gecontroleerd? Niemand
zal toch ontkennen dat contróle noodig is.
De heer De Goeje. Gaarne wil ik de vragen van den heer Van Iterson
beantwoorden. Mijne bedoeling is: een einde te maken aan het ingesteld
onderzoek. Het is mij voorgekomen, dat wij uit het onderzoek, dat heeft
plaats gevonden, gerust de conclusie kunnen trekken, dat hetgeen de Raad
heeft verlangd, bereikt is. Als men tot het instellen van een onderzoek
besloten heeft, moet men toch eenmaal zeggen, dat de tijd gekomen is
om het onderzoek te staken. En wat het gevolg van de aanneming van
mijn voorstel betreft, dit zal zijn, dat Commissarissen der gasfabriek zul
len voortgaan die te beheeren met inachtneming van de wenschen van
den Raad.
Het komt mij voor, dat men de verhouding van den Gemeenteraad tot
de Commissarissen der Gasfabriek niet altijd juist in het oog houdt, en
spreekt alsof de Gemeenteraad tegenover de Commissarissen staat, verge
tende dat zij leden zijn van den Gemeenteraad, die aan hen heeft opgedragen
op het beheer en de werking der Gasfabriek toe te zien. De Commissie
heeft hare plaats goed begrepen, daar, toen er sprake was van het in
stellen van een onderzoek, zij zich onmiddellijk bereid verklaarde daartoe
mede te werken en het besluit van den Raad op loyale wijze heeft uit
gevoerd. Nu weten de Commissarissen wat de Raad verlangt en kan aan
hen verder veilig worden overgelaten voortaan te zorgen, dat aan de
wenschen van den Gemeenteraad worde voldaan.
De heer Yan Iterson. Ik vrees dat, als wij zoo voortgaan, ik veel van
het geduld van den Raad zal moeten vergen.
Voor de 2de maal het woord voerende, ben ik verplicht eenvoudig te
herhalen, wat ik daareven gezegd heb. De heer De Goeje heeft wel over
zijne bedoelingen uitgewijd, maar niet geantwoord op mijn vraag, die ik
daarom zoo vrij ben nog eens tot hem te richten:
Is het de bedoeling van uw voorstel om het Raadsbesluit van Mei 1880
betreffende de lichtsterkte van het gas te doen vervallen?
Ik ben met ja of neen tevreden.
De heer De Goeje. Het besluit van Maart 1880, door den Raad geno
men, gaf de norm aan voor het plaats hebbende onderzoek. De Raad
heeft toen te kennen gegeven, dat hij met het verkrijgen van dat resul
taat tevreden zou zijn. Dit resultaat nu is verkregen. Wat er nu verder
gebeuren moet, wensch ik aan Commissarissen over te laten. Ik heb
daarom het voorstel van Commissarissen, zoover dit het photometrisch
onderzoek voor het vervolg betreft, niet overgenomen. Aan hen is door
den Raad de zorg voor de Gasfabriek opgedragenzij hebben te beslissen
op welke wijze de hun gegeven taak het best kan behartigd worden.
De heer Van Iterson. Ik zie mij verplicht andermaal het woord te
vragen. Is het de bedoeling van den voorsteller om het besluit, vroeger
door den Raad genomen ten opzichte van de lichtsterkte, te handhaven
of zal dat, als het voorstel wordt aangenomen, vervallen zijn. J a of neen?
De heer de Goeje zij zoo beleefd althans op deze ten derde male her
haalde vraag te antwoorden.