14 trant in gebruik geweest en er wordt eigenlijk nu slechts om verlenging van dien tijd gevraagd, tot continuatie van Sene sedert vele jaren ge vestigde zaak. Wanneer de zaak te niet gaat of geliquideerd wordt, komt de grond van zelf weder aan de gemeente terug, daar de erfpachter er dan geen belang meer bij heeft; maar nu de zaak in wezen blijft, zou ik het nogal bezwarend voor den requestrant vinden dat hem de op zegging van het gebruik van den grond als een zwaard van Damocles boven het hoofd bleef hangen, en daarom kan ik mij niet vereenigen met het denkbeeld om die bepaling in deze vergunning op te nemen. De heer Vak der Lith. De Commissie van Financiën is van meening dat wanneer aan den heer De Ruyter de grond in erfpacht wordt afge staan, er dan een nieuwe termijn aanvangt, die na 30 jaren opzegbaar wezen zou. Nu is de erfpacht aan den heer Zaalberg afgestaan met 17 April van dit jaar opzegbaar, en kon de Gemeente ten allen tijde den grond terugbekomen. Terwijl wij aan den eenen kant gaarne den heer De Ruyter willen helpen ons advies toont dat aan willen wij toch ook in het belang der Gemeente een niet te langen termijn ge steld zien. Wie weet hoeveel het ons over eenigen tijd waard is, de vrije beschikking over den grond in quaestie te hebben. Door de aanne ming van ons voorstel gaan wij toch reeds achteruit, maar in het be lang van den aanvrager willen wij daartegen geen bezwaar maken, doch meenen dat een termijn van 20 jaar lang genoeg is. De Voorzitter. Ik beaam volkomen hetgeen door den heer Van der Lith is aangevoerd, maar ik geloof dat wij wel eenigszins het oog mogen vestigen op de belangen van den requestrant. De wet stelt den termijn van erfpacht, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, op 30 jaren en nu is het voor ons, dunkt mij, alleen de vraag of wij geen genoegzame aanleiding kunnen vinden om deze onderneming te steunen, tenzij wij den door de wet aangegeven termijn verkorten. Nu geloof ik wel, dat die termijn van 20 jaren geen direct bezwaar zal geven voor dezen requestrant zoolang hij zelf de zaak blijft drijven; maar wanneer hij haar later aan een ander mocht wenschen over te doen, zal zij eene groote waardevermin dering ondergaan, wanneer een derde van den termijn wordt afgenomen. Dit is voor mij eene reden om mij niet met het amendement te vereenigen. De heer Van der Lith. Hetgeen door U, mijnheer de Voorzitter, is ge zegd, is volkomen waar wanneer wij alleen het belang van den heer De Ruyter hadden te behartigen; maar ik geloof toch dat het belang der gemeente meer moet wegen. Het is naar mijne meening al vrijwel, 20 jaren de beschikking over den grond te geven, terwijl wij dien in den hestaanden toestand, dit jaar reeds kunnen terugkrijgen. Wij weten niet of de grond over 20 jaren niet van veel belang voor ons zal geworden zijn, maar bij verwerping van ons voorstel zullen wij verbonden wezen en nog 10 jaren moeten wachten. Ik wil gaarne den heer De Ruyter ter wille zijn, maar in het belang der gemeente moet ik voorstellen hem den grond in erfpacht af te staan voor hoogstens 20 jaren. Dat voorstel wordt voldoende ondersteund. De heer De Fremery. Naar mijne meening zal, wanneer aan de ver gunning voor den tijd van 20 jaren het woord hoogstens wordt toe gevoegd, nu reeds beslist zijn dat na die 20 jaren de grond niet meer zal worden uitgegeven. Ik onderstel wel dat dit de bedoeling niet zal zijn, maar door het woord hoogstens wordt, geloof ik, daarover reeds nu eene beslissing genomen. Meer gewenscht acht ik dat de Raad niet gebonden wordt en stel dus voor dit woord te doen wegvallen. De heer Van der Lith. De geachte Wethouder van Financiën heeft volkomen gelijk. Ik verklaar het woord hoogstens in mijn amendement in te trekken. In stemming gebracht, wordt het amendement van den heer Van der Lith aangenomen met 12 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren Hartevelt, De Fremery, Juta en de Voor zitten Het voorstel van Burg. en Weth. wordt daarop, aldus gewijzigd, met algemeene stemmen aangenomen. VII. Voorstel tot het doen rooien van boomen aan den Stationsweg. (Zie Ing. St. n°. 38). Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VIII. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrij ving op de begrooting van het Werkhuis, dienst 1880. (Zie Ing. St. n°. 40). Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. IX. Verzoek van Mej. C. J. G. Van der Upwich, om ontslag als derde onderwijzeres aan de school dèr 3e klasse n°. 2. (Zie Ing. St. n°. 42). Het ontslag wordt zonder hoofdelijke stemming eervol verleend. De openbare zitting wordt daarop gesloten en veranderd in eene met gesloten deuren. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 2