13
7°. Adres van Dr. C. A. X. G. F. Sicherer, houdende verzoek om eer
vol ontslag als leeraar in de Hoogduitsche taal aan de Hoogere Burgerschool.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
Zitting van Donderdag 9 April 1881,
geopend 's namiddags te 2 uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de Meisjesschool 2de
klasse. (41)
2°. Verzoek van Prof. A. E. Simon Thomas, om continuatie als Praelec-
tor in de verloskunde. (39)
3°. Idem van J. M. Sobels, tot demping en inneming van een gedeelte
sloot langs het Utrechtsche Jaagpad. (35 en 43)
4°. Idem van A. A. Owel, om eene uitloozing te maken. (36)
5°. Idem als voren van T. II. Hulsteyn. (36)
6°. Idem van H. A. De Ruyter, ter bekoming van grond in erfpacht. (37 en 43)
7°. Voorstel tot het doen rooien van boomen aan den Stationsweg. (38)
8°. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving
op de begrooting van het Werkhuis, dienst 1880. (40)
9°. Verzoek van Mej. C. J. G. Van der Upwich, om ontslag als derde
onderwijzeres aan de school der 3de klasse n°. 2. (42)
Tegenwoordig 16 leden, als: de heeren Hartevelt, De Fremery, Bredius,
Juta, Wilhelmy Damsté, Van der Zweep, Van der Lith, Le Poole, Schel-
tema, Du Rieu, De Goeje, De Clercq, Cock, Van Iterson, Goudsmit en De
Laat de Kanter.
De heeren Librecht Lezwijn, Van Wensen, Zaalberg en Verster gaven
kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
17 Maart jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Dispositie van de Gedep. Staten der provincie Zuid-Holland, van
15/18 Maart, B. n°. 661, G. S. n°. 30, ten geleide van het goedgekeurd
raadsbesluit tot afstand van grond aan directeuren van de Leidsche Saiet-
fabriek.
2°. Dispositie als voren, van 15/19 Maart, B. n°. 678, G. S. n°. 28/2,
ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit tot af- en overschrijving op
de begrooting, dienst 1880, van een bedrag van f 119.75.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
3°. Verzoek van P. Van Beek, om eene uitleozing te maken naar het
stadsriool in de Rijnstraat.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
4*. Verzoek van F. Van Hasselt, om afschrijving van plaatselijke directe
belasting, dienst 1881.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie
van Financiën.
5°. Verzoek van S. A. Klaasen, om de bermen langs de slootzijde van
de Haarlemmertrekvaart voor den aanleg van een stoomtram Leiden
Noordwijk, volgens taxatie te mogen overnemen.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
6°. Rapport van commissarissen der Stedelijke Gasfabriek, over de licht
sterkte van het gas in de maand Maart.
Is bereids gedrukt onder de ingekomen stukken.
De Voorzitter deelt vervolgens nog mede:
dat aan E. Dionet, eervol ontslagen stadswerkman, een jaarlijksch pen
sioen is verleend van f 208, berekend naar een inkomen van f 312 en
een diensttijd van 40 jaren, en aan F. Overdijk, mede eervol ontslagen
stadswerkman, een jaarlijksch pensioen van f 169, berekend naar een inkomen
van f 312, een diensttijd van 321/,; jaar en volbrachten 70-jarigen leef
tijd, voor beiden met ingang van 1 April a. s.
De Voorzitter. Zooals U M. H. wellicht bekend is, was het den der
den dezer vijf en twintig jaren geleden, dat ons geacht medelid, de heer
Du Rieu, als lid van dezen Raad geïnstalleerd werd. Burg. en Weth.
hebben den volgenden dag hunne opwachting bij den heer Du Rieu ge
maakt en hem hunne gelukwenschen aangeboden, en namen de vrijheid,
ook zonder daartoe een mandaat te hebben verkregen, ook namens den
Raad ons geacht medelid die gelukwenschen aan te bieden. Wij waren
er van overtuigd dat de Raad zou instemmen met het gevoelen van
Burg. en Weth. dat het voor den heer Du Rieu een gewichtige dag was
en dat hij aanspraak mocht maken op eene erkenning voor de vele en
langdurige diensten aan de gemeente bewezen. Ik herhaal thans nog
maals in het openbaar wat ik de eer had toen te zeggen, dat Leiden
zich zeer verplicht mocht achten dat een der leden van den Raad aan
liet vertrouwen in hem gesteld, gedurende zooveel jaren op zoo waar
dige wijze beantwoord heeft. Wij wenschen van harte den heer Du Rieu toe
dat hij nog lange jaren het voorrecht genieten moge om met denzelfden
ijver in het belang der gemeente werkzaam te zijn. Toejuichingen
De heer Du Rieu. Mijnheer de VoorzitterIk gevoel mij gedrongen
om thans ook in het openbaar mijne erkentelijkheid te betuigen voor de
welwillende woorden tot mij gericht. Ik verklaar gaarne dat ik die woor
den zeer apprecieer en ik getroffen ben over de wijze waarop U als hoofd
der gemeente mijne medewerking in dezen Raad heb gelieven te her
denken. Ik betuig U daarvoor mijn hartelijken dank en neem de vrijheid
ZlTTINGVEBSLAG 1881.
mij voor het vervolg bij mijne medeleden in den Raad aan te bevelen.
Toejuichingen
De Voorzitter. Thans wensch ik nog een ander punt onder de aan
dacht van den Raad te brengen. Ik heb wel eenigszins geaarzeld of mis
schien aan de zaak niet te veel eer werd bewezen door haar in deze
vergadering ter sprake brengen doch heb ten slotte gemeend dat het be
ter was er niet geheel over te zwijgen.
Het is zeker U allen bekend dat de heer Des Amorie Van der Hoeven
in eene openbare vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
zich zeer ongunstig uitgelaten heeft over de eerlijkheid der belastingschul
digen in het algemeen en meer in het bijzonder ten aanzien van die der
gemeente Leiden. De heer Van der Hoeven had zijne inlichtingen verkre
gen van een „geacht ingezeten" van Leiden. Ik weet niet wie die inge
zeten is, maar ik zou toch zeer betwijfelen of hij, indien hij inderdaad
geacht is, aanspraak op achting kan maken; want iemand die zonder
behoorlijk op de hoogte der zaken te zijn, zich zoo ongunstig over
zijne medeburgers durft uitlaten, verbeurt reeds daardoor hunne achting.
Zooals ik begon te zeggen, betwijfelde ik of niet te veel eer aan deze
zaak werd bewezen door haar te besprekenmaar wanneer ik djt toch
doe, dan is t omdat mij gebleken is, dat aan die mededeeling van den
heer Van der Hoeven meer gewicht gehecht wordt dan zij verdient en
het doet mij genoegen haar pertinent te kunnen tegenspreken. Ons geacht
medelid, de heer Van der Lith is reeds op krachtige wijze tegen de be
schuldiging opgekomen en als voorzitter der Commissie van bijstand is
hij beter dan menig ander in staat te beoordeelen in hoeverre in deze
gemeente eerlijke opgaven worden gedaan. Ik zeg eerlijke opgaven om
dat er een groot onderscheid bestaat tusschen oneerlijke en onjuiste
opgaven. Dit laatste kan echter het dagelijksch bestuur weder beter be
oordeelen, daar wij de personen, wier opgaven niet dadelijk als juist
worden aangenomen, voor ons krijgen. Nu wil ik niet ontkennen dat er
soms pogingen aangewend worden om de belasting te ontduiken nie
mand zal toch zoo dwaas zijn om te onderstellen dat in een gemeente
van 40.000 zielen geen oneerlijke lieden zouden gevonden worden 1 maar
ik kan gerust verklaren dat de zeer groote meerderheid van de belasting
schuldigen zich beijvert om hare opgave zoo juist mogelijk te doen.
Ik achtte mij verplicht dit in het openbaar te zeggen, omdat, zooals
ik straks opmerkte, velen zich door die beschuldiging van den heer Van
der Hoeven gekrenkt voelden; m. i. echter ten onrechte: immers iemand
die meent met dergelijke argumenten zijne stellingen te moeten verdedi
gen, maakt zich zeiven belachelijk zonder eenig nut voor de zaak welke
hij verdedigt.
Aan de orde is:
I. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de Meisjesschool 2de klasse.
(Zie Ing. St. n°. 41).
De heeren Van der Lith, Scheltema en Du Rieu worden door den Voor
zitter uitgenoodigd het stembureel uit te maken.
Met 11 stemmen wordt benoemd Mej. W. Van Romburgh. Er waren
3 biljetten in blanco gelaten.
II. Verzoek van Prof. A. E. Simon Thomas, om continuatie als Prae-
lector in de verloskunde.
(Zie Ing. St. n°. 39).
Met algemeene stemmen wordt de heer Thomas in zijne betrekking
gecontinueerd.
III. Verzoek van J. M. Sobels, tot demping en inneming van een ge
deelte sloot langs het Utrechtsche jaagpad.
(Zie Ing. St. nos. 35 en 43).
De heer Cock. Ik wensch alleen te zeggen dat ik zeer op prijs stel
de opmerking der Commissie van Financiën, die zeer terecht heeft gead
viseerd om deze vergunning tot wederopzeggens toe te verleenen. Ik ge
loof wel, dat van permissiën als deze, waar geen sprake is van een erf-
pachtsrecht, maar waar grond eenvoudig in recognitie, dat is precario,
wordt uitgegeven, het van zelf spreekt, dat zij ten allen tijde opzegbaar
zijn, maar in het gegeven geval wensch ik dit ten overvloede nog uit
drukkelijk vermeld te zien.
De heer Van der Lith. Ik zou gaarne wenschen te vernemen of het
dagelijksch bestuur cr geen bezwaar tegen heeft die bepaling hieraan toe
te voegen?
De Voorzitter. Volstrekt niet. Burg. en Weth. zijn het volkomen
eens met den heer Cock, dat deze vergunningen altijd opzegbaar zijn,
en hebben juist daarom geen bezwaar dit nadrukkelijk in de voorwaar
den op te nemen.
Met algemeene stemmen wordt het verzoek toegestaan.
IV. Verzoek van A. A. Owel, om eene uitloozing te maken.
(Zie Ing. St. n°. 36).
Wordt zonder stemming toegestaan.
V. Verzoek als voren van T. H. Hulsteyn.
(Zie Ing. St. n°. 36).
VI. Verzoek van H. A. De Ruyter, ter bekoming van grond in erfpacht.
(Zie Ing. St. n°. 37 en 43.)
De heer an der Lith. Zullen Burg. en Weth. ook genoegen kunnen
nemen met het gevoelen der Commissie van Financiën om dit verzoek
voor 20 jaren en niet langer toe te staan?
De Voorzitter. De Commissie van Financiën geeft in overweging om
na afloop van den termijn, door haar voorgesteld, eene nadere beslissing
te nemen omtrent de bestemming, aan den grond te geven. Ik kan mij
met dit gedeelte van haar advies niet zoo gereedelijk vereenigen als met
dat betreffende den grond langs het jaagpad. Dit terrein is reeds sedert
een groot aantal jaren, ik meen ongeveer 30, feitelijk bij den reques-