teuuect over fact faij Gemeenteraad ingediende adrea door de iieerea L. Uen Houter Wz. c. s.betreffende hel invoeren van een haven- en doorvaartgeld in het algemeen, gepaard met afschaffing der bruggelden. de meening der Kamer stelde de Leidsclie Gerneenle weigever zich op hel wettige en daarbij juiste slaathuishoudkundige standpunt toen, na de invoering der gemeentewet, de plaatselijke belastingen op nieuw moesten worden geregeld. De Gemeenteraad heelt destijds begrepen dal art. 237 der gemeentewet van 29 Juni 1851 (Staatsblad n®. 85) belette, zoo al niet uitdrukkelijk verbood, eene belasting te heffen op doorvarende schepen, daar dit als het ware een tol zoude daarstellen op het vervoer te water. Tevens was men toenmaals van oordeel dat hel verkeer in deze gerneenle zoo vrij mogelijk moest zijn en dal de personen die gebruik maakten van de openbare gemeentewerken zoo inin mogelijk voor liet gebruik daarvan moesten belast worden en. met het oog op de gemeentewet, in geen geval hooger dan zij geacht konden worden te moeten bijdragen in het onderhoud van die werken. Door deze overtuiging geleid werd het liggeld van vaartuigen, door de requeslranlen zoo te recht als weinig drukkend beschouwd, in 1857 geregeld en met eene kleine wijziging in 1876 op nieuw bevestigd. Van de toepassing dezer beginselen heeft Leiden in geenen deele de nadeelige gevolgen ondervonden, meer dan waarschijnlijk toch is liet, dat daardoor groote invloed is uitgeoefend op hel toenemend verlier en de uitbreiding van de markten binnen deze gemeente. Oindat hier geen lasten op de scheepvaart drukken, heelt onze stad bij binnen- en hui- tenlandsche schippers een benijdenswaardig goeden naam en slaat bij hen als de goedkoopste stad bekend, waarom zij dan ook liever voor hier dan voor elders vrachlen aannemen en liet een geluk noemen hier te kunnen overwinteren. En de meening, reeds meermalen uilgesproken, dat doorvarende of tijdelijk hier vertoevende schippers geen vojrdeel aan de ingezetenen dezer gemeente aanbrengen, kan als geheel onjuist worden verworpen, daar integendeel vele levensmiddelen en manufacturen door de lijdelijk vertoevende, ja zelfs door de direct doorvarende schippers in deze gemeente worden ingeslagen en zelfs in die mate dat builen- landsche schippers hebben verklaard bijna alle inkoopen hier en weinige in hun eigen land te doen. 7.eker staal het dus vast dat de bevolking de indirecte voordeelen van dien toestand in ruimen deele heeft genoten, waardoor zij naar het oordeel der Kamer meer gebaat is geworden dan door vei mindering van directe belasting, waarop de voorstanders van hel heffen van haven en doorvaartgeld, groolendeels te Malen door niel-ingezetenenveeltijds hel oog hebben; eene meening die ook meermalen in den Gemeenteraad hij de behandeling der begrooling is uilgesproken, maar altijd zeer weinig ondersteuning heeft genoten. En thans nu rijk en provincie er naar streven de wegen en vaarten vrij van tollen te maken en daardoor trachten er toe mede te werken dal het handelsverkeer zoo veel mogelijk worde bevorderd, zoude men hier de scheepvaart gaan belemmeren iloor het invoeren van heffingen, die. in plaats van de schipperij te lokken, haar in meer of mindere male zullen weren, en die er toe zullen medewerken dal het steeds moeielijker wordt in haar een beslaan te vinden door de geduchte con currentie die zij nu reeds met de spoorwegmaatschappijen heeft en eerlang waarschijnlijk in niet mindere mate met de tramwegmaalschappijeii zal hebben door te staan. Ook meent de Kamer er op te moeten wijzen dat volgens hare mee ning. waarin zij versterkt wordt door een arrest van den Hoogen Itaad van 6 December 1872 (Weekblad van hel Regt n®. 3532), van door schietende vaartuigen geene gelden, al zij het ook onder den naam van havengelden, mogen geheven woiden. niet alleen op grond van art. 237 der gemeentewetmaar levens omdat uit art. 254 dier wel is op te maken de wil van den weigever dal geene heffingen op grond van art. j 233 dier wet mogen gedaan worden dan voor werkelijk gebruik orgenol van datgene waarvoor de gelden gevorderd worden en daaruit alzoo volgt dal heffing van havengeld, als het niet gegrond is op het gebruik of genot van de haven of andere ten dienste der scheepvaart bestaande gemeentewerken, niet valt in de termen van art. 240 en dus is eene heffing in strijd met de wet; terwijl bij hel enkel beslaan van los- en laadgelden de conlröle zeer inoeielijk zal zijn, wanneer dit lossen en laden bestaal in het als hel ware voorbijvarende afgeven en opnemen van kleine pakjes of weinig omvangrijke goederen en het eindelijk on doenlijk zoude zijn daarvoor een zekeren grens Ie bepalen. Ter zijde latende de vraag of eene dergelyke belasting, in plaats van door de schippers, niet door de ontvangers en verzenders der goederen zoude betaald worden en daardoor weder groolendeels op de ingezetenen dezer gerneenle zoude terugvallenkomt aan de Kamer het wettelijk be zwaar tegen een tol of doorvaartgeld zoo geldend voor, om een voorstel, waarin dit wordt aangeprezen, af Ie wijzen. Echter wil zij de kosten van de inning eener dergelijke belasting niet onbesproken laten, maar er op wijzen dal deze, in afwijking van andere plaatsen, geenszins gering zuilen zijn, daar deze belasting toch hij minstens zes verschillende toe gangen der stad zal moeten worden ontvangen, waarvoor verscheidene vertrouwde ambtenaren zullen vereischt worden, len einde b\j dag en bij nacht eene scherpe controle worde uitgeoefend. De Kamer zich geheel vereenigende met al heigeen legen dergelijke heffingen is aangevoerd in de raadszitting van 23 November 1867, toen door een der toenmalige leden de wenschelnklieid daarvan werd betoogd, wil zich echter lol het bovenstaande niet bepalen, omdat bovendien in het adres nog gewezen wordt op andere gemeenten en omdat levens op de afschaffing van andere loouen, nl. de bruggeldenwordt aangedrongen. Het beroep op andere gemeenten: Delft. Reeds in 1858 hij de behandeling der begrooting in deze ge meente, was bij de Commissie van Financiën de overtuiging gevestigd, dat een heffing van havengeld in eene plaats waar geen haven bestond, maar hel vaarwater recht door de gemeente liep, niets anders dan een vermomde tol was en dat het onbegrijpelijk was dal zulk eene heffing goedgekeurd was geworden en bestendigd bleef. Do toestand aldaar is sedert dien tjjd autl veranderd eo de ALauier until het een slriilit voorbeeld daarop te wijzen. Haarlem. Gelijk uit een rapport van het Dagelijksch Bestuur dier ge meente blijkt, is de scheepvaart aldaar eerder af- dan toenemende en dientengevolge worden er plannen beraamd om de verordening op de haven- en kaaigelden te herzien en eene vergoeding in de daardoor te veroorzaken mindere opbrengst te vinden in verhooging der bruggelden. Gouda. De reden waarom aan die gemeente hel heffen van een der gelijke belasting is toegestaan, moet voornamelijk worden toegeschreven aan de tegemoelkoming die men haar wilde verschaffen in de groote kosten die deze gemeente zich eenige jaren geleden heefl gelroosl tot verbetering van de sluizen en het vaarwater. In deze heffing is alzoo begrepen een sluisgeldvan welk een toestand in Leiden niets te vinden is. Bovendien is de belasting slechts toegestaan tot 1894, wanneer het te verwachten is, dal daarin verandering zal gebracht worden. Tevens valt hel mei le ontkennen, dal tegen dezen middeneeiiwschen lol meer en meer stemmen opgaan, gelijk onder anderen nog duidelijk gebleken is bij de discussiën over de verbelering van den waterweg tussclien het IJ en de Zuid Hullaudsche rivieren, gehouden in de zomervergadering van de Provinciale Stalen dezer provincie. 's Gravenhage. De bijzondere ligging van deze gemmenle, als het ware aan hel einde der toegangswaleren tot daar. kan eenigszins de fictie wet tigen dat de grachten dezer gemeente als havens worden beschouwd én dal aldaar dus havengeld kan geheven worden. Opmerkelijk is hel dal de doorvoer van mestspeciën uil of naar Hoog-Ambaclit en Voorburg van de betaling van havengeld zijn vrijgesteld. Eene vergelijking van Leiden met Amsterdam en Rotterdam ten aanzien der scheepvaart, kan niet ernslig gemeend zijn. Het meerendeel der schepen zal bovendien door sluizen moeten geschut worden en sluisloon betalen om in de havens le komen. Een en ander samenvattende, blijven wij van gevoelen dat het beroep op andere naburige gemeenten geen grond oplevert dien weg te bewandelen. Wat de bruggelden en de bediening der bruggen aangaatdaaroinlrenl heeft de Kamer nog kort geleden, toen lot eene nieuwe regeling op dat punt zou worden overgegaan, haar gevoelen aan Burg en Weth. ken- haar gemaakt, en ofschoon zij toenmaals tegen de verhooging dier looneB heeft geadviseerd, meent zij op hel oogenblik, nu liet door den Raad le dien opzichte genomen besluit met I April e. k. in werking zal treden, daarin le moeien berusten en, liever dan gevaar le loopen verwarring te stichten, de werking der verordening op de bruggen te moeten af- wachten. Resumeerende meent de Kamer van Koophandel en Fabrieken op de vragen van de adressanten, samengevat op liet einde van het request t« kennen te moeien geven a. dat de heffing van haven en doorvaarlgelden in hel algemeen, gepaard met een uniform tarief toegepast op de doorvarende de lossende en de ladende schepen en eene verhooging van liggelden voor eigenaars van schepen en stoombootmaatschappijenniet raadzaam is en dat er in elk geval groot bezwaar zoude beslaan om met de verhooging van lig gelden alleen te treffen de schippers en stoombootmaatschappijen hier ge vestigd, daar dit eene bevoorrechting zoude zijn in zake van belasting, waarin allen, die van gemeentewerken gebruik maken, gelijkelijk moeten deelen b. dat de Kamer zich niet gerechtigd achtop dit oogenblik een advies uit le brengen over den aangevraagden vrijdom van bruggeld en de bedie ning der bruggen. De Kamer van Koophandel en Fabrieken, P. Do Rif.ii, Voorzitter. N. L. J. Va* Butti.ngha Wiciiers, Secretaris. N*. II. Leiden, 20 Januari 1881. Onder overlegging van de betrekkelijke stukken, geven wij üwa Ver gadering in overweging aan G. F. Japikse de gevraagde vergunning te verleenen tot het leggen van een riool en een sloep, onder de door de Commissie van Fabricage voorgestelde voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergetcekende Gerardus Franciscus Japiksewonende aan de Oude Vest. Nummer 179a alhier. Dal hij voornemens zijnde over te gaan lot hel bouwen van een huis op een open terrein, gelegen naast zijne bovenvermelde woning, met overlegging der daartoe ontworpen plans, beleefdelijk UEdel Achtbaren verzoekt te vergunnendal er op zijne kosten een riool worde gelegd van uil dit nieuw perceel naar de Oude Vesten liet wensclielijk achtende dal er ook voor dit perceel eene sloep worde gelegd en hardsleenen palen gesteld, wendt hij zich ingevolge de Alge- meene Politie Verordening tot UwelEdel Achtbaren met verzoek dit toe le slaan. Leiden, Jan. 1881. G. F. Japikse. Leiden, 19 Januari 1831. De Commissie van Fabricage heeft de eer op liet request van G. F. Japikse te berichten dat bij haar geen bezwaar beslaat tegen hel ver leenen der gevraagde vergunning, om I®. voor zijn rekening onder loezicht van den gemeente architect een riool le leggen naar den Ouden Singel van hel nieuw gebousvde huis op Oude Vest n®. 916 (slraaln®. 179). mils legen betaling der rechten bepaald hij art. 5 n®. 9, 16 en 17 van hel tarief, vastgesteld den 5 Maart 1857. 2°. Om voor dat huis op openbaren gemeentegrond te leggen een sloep op aanwijzing van rooimeesters. Aan Dll. Burgemeester en Wet- De Commissie van Fabricage, enz. houders der gemeente Leiden. >t T Welk doende, enz.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 4