N". iO, Leiden, 20 Januari 1SSJ. r>ïj ('u behandeling van de begrooting voor 1881 in de section werd door een der leden gewezen op de wan.schejjjkheid dat jn den vorm van een liggeld pene belasting zoude worden geheven voor hel lossen en laden der schepen, blijkens de Memorie van Antwoord konden wij ons met dat denkbeeld in geenen deele vereenigenvooreerst op grond dal de schade aan kaden en wallen door het lossen en laden teweeggebracht van weinig belang was en veryolgens wegens de groote bezwaren aan de inning verbonden, mei lu-1 oog op liet herhaaldelijk laden en lossen, terwijl ook de o,phrengst niet in verhouding zoude wezen met de Uoslen van inning. Bovendien wezen wij er op, (Jat thans reeds krachtens de verordening van 20 April/27 Juli 1876 een liggeld wordt geheven voor vaartuigen, welke dienen lot liet uilslallen en verkoopen vso waren, zoomede van vaartuigen aan welke een vaste ligplaats is aangewezen, tengevolge waarvan door de belanghebbende schippers reeds jn de kosten voor kaden en wallen werd bijgedragen. Thans is door L. Den llouler Wz. en een groot aantal andere ingeze tenen, zooals aan Uwe Vergadering is medegedeeld, een adres ingediend, waarin, met vermelding van hel aangaande bovenbedoeld onderwerp jn de sectiën verhandelde, wordt aangedrongen op de invoering van haven en doorvaarlgelden en afschaffing van de bruggelden. Alvorens aangaande dit verzoek aan Uwe Vergadering rapport uil te brengen, hebben w{j inlichtingen ingewonnen ten aanzien van de rege ling van deze aangelegenheid in de gemeenlen door adressanten in bun adres aangehaald w verder gemeend liet advies le moeten inwinnen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, welk college met de meeste bereidwilligheid aan onze uitnoodiging beeft gevolg gegeven. Bij hel advies, hetwelk melde belreklHjjke stukken hierbij wordt overgelegd, worden uitvoerig de by de Kamer beslaande bezwaren ontwikkeld, legen de door adressanten verlangde haven- en doorvaarlgelden met verhooging der liggelden, terwijl zijmul hel oog op de eerlang in le voeren ge wijzigde verordening op de helfing van bruggelden, thans geen advies wenscht uil te brenger.aangaande den voorgeslelden vrijdom van bruggeld. Met belangstelling hebben wij van dit advies kennis genomen en het .zal Uwe Vergadering voorzeker niet bevreemden, dat wij ons met den inhoud daarvan geheel kunnen voreenigen. De heffing van rechten als door adressanten gewild, zouden wij voor den bloei en de welvaart dezer gemeente allerverderfolijksl aehton en volkomen in strijd niet de tol dusverre alhier gevolgde gedragslijn. Iteeds meermalen loeti heeft dit onderwerp een punt van overweging bij hel Gemeentebestuur uitgemaakt en steeds heeft de Leidsche Gemeen teraad als zijne vaste overtuiging de meening uitgesproken dat, zooveel doenlijk, allo bezwaren en belemmeringen voor do scheepvaart moesten worden weggeruimd en alles moest worden in liet werk gesteld om aan bel daarmede zoo nauw samenhangende marktverkeer voortdurend meer dere uitbreiding te geven. Zoo heeft nog onlangs Uwe Vergadering van dit streven blijk gegeven door le hesluiten lot eene betere bediening der bruggen, ten einde in de eerste plaats het oponthoud weg te nemen, hetwelk do scheepvaart zich, bij de thans bestaande ten cenenmale onvoldoende regeling, dagelijks moet getroosten, aan welken maatregel uil den aard der zaak eene tekere verhooging der bruggelden moest worden verbonden tot tegemoetkoming in de aanzienlijke verhooging van uitgaven met bedoelde reorganisatie gepaard gaande. Uoor de afschaffing van de stedelijke aecijnsen ten gevolge van de wijziging der gemeentewet zijn ontegenzeggelijk vele bezwaren voor het onbelemmerd handelsverkeer uit den weg geruimd en bet zoude, onzes inziens, allerminst aanbeveling verdienen, thans door de heffing van zoogenaamde haven- of doorvaarlgelden de vroeger beslaande moeielijk- lieden voor een deel wederom in hol leven Ie roepen. Bovendien schijnt de heffing van doorvaarlgelden, al wordt daaraan ook de naam gegeven van havengeldenniet wel overeen le brengen met het door den wet gever aangenomen beginsel. De gemeentewet immers laat too dal rechten worden geheven voor door de gemeente verstrekte diensten en voor het gebruik van gemeentewerken, doch onder de uitdrukkelijke bepaling dat die rechten tot geen hooger bedrag mogen worden geheven dan in bil lijkheid noodig kan worden g-nclit lot goedmaking van de daaraan ver bonden kosten. Naar onze overtuiging eene heilzame bepaling, vermits hij gebreke daarvan, de gemeentebesturen er allicht toe zouden overgaan om, ten einde hel bedrag der le heffen directe belastingen zooveel mogelijk te verminderen, de voorziening in de plaatselijke uitgaven voor een groot deel le doen drukken op lien, die uit den aard van hun bedrijf genood zaakt zijn van eenige gemeentelijke werken of diensten gebruik te maken. Door de afschaffing van de plaatselijke aecijnsen heeft de wetgever het beginsel uitgesproken dat in de plaatselijke behoeftenbehalve door het aandeel in en de opcenten op rijks-betastingen, hoofdzakelijk door directe belastingen moet worden voorzien, zoodat het bovenbedoelde voorschrift van art. 254 der gemeentewei sedert van nog meer beleekcnis is geworden en eene slipte naleving van die bepaling te meer wordt ver- eischt, daar ten gevolge van het vervallen van de aecijnsen de directe belastingen meer op den voorgrond treden en de verleiding krachtiger wordt om in de rechten en loonen bedoeld in art. 238 der gemeentewet een aequivalenl te zoeken voor de door den wetgever verbannen aecijnsen. Al mochlen wij daarom de thans verlangde heffingen voor het handels verkeer niet in zoodanige male afkeuren als inderdaad het geval is, dan zouden wij toch huiverig zijn eene invoering daarvan voor le stellen omdat, naar onze vaste overtuiging, de beginselen, waarop de gemeentewet is gegrond, zulks niet gedoogen. Dal overigens door de scheepvaart voor een deel bijgedragen wordt in de kosten benoodigd voor de instandhouding van de ook in haar belang bestaande werken en van de ten haren behoeve verleende diensten ach ten wij alleszins billijk en gerechtvaardigd. Blijkens de gewisselde stukkenbetrekking hebbende tot de onlangs vastgestelde gewijzigde heffing van bruggeld, hebben wij dan ook niet geaarzeld eenige verliooging van de voor de bediening der bruggen ver schuldigde rechten voor te stellen, ten volle overtuigd, dat die verhoo- ging voldoende werd gemotiveerd door de belangrijke voordcelea aan eene hetere bediening der bruggen voor de scheepvaart verbonden. Evenzeer dragen de bestaande heffingen van liggeld en voor het inne men van plaatsen op de markten onze volle goedkeuring weg en bestaan daartegen bij ons geene bedenkingen, noch uit een wettelijk oogponl, noch als zoude daardoor handel vertier en marktbezoek zelfs in de verte worden belemmerd of geschaad. De heffing van doorvaartrecirten «venwei is, onzes inziens, in geenerlei opzicht te verdedigen. Wat belreft liet duidelijk voorschrift der wel, tfat niet meer mag wor den gelieven, dan in billijkheid lol dekking der kosten noodig kan wor den geacht, valt hel al dadelijk in hel oog, dat zoodanige heffing voor zeker op een uitermate laag bedrag zoude moeten worden vastgesteld, om niet met bedoelde wetsbepaling in conflict te komen, terwijl hel on belemmerd verkeer daardoor ongetwijfeld, ook bij een betrekkelijk laag recht, belangrijk zoude worden benadeeld. In verband met deze onze zienswijze en met het oog op hel door de Kamer vun Koophandel lol. bestrijding van hel verzoek in haar advies aangevoerde, achten wij liet overigens niet noodig in nadere beschouwin gen te treden over de bezwaren die in de toepassing aan de door adres santen verlangde belastingen zouden zijn verbonden. Terecht wijst voornoemd college er op en wij achten dal bezwaar reeds afdoende dal de bewaking van den toegang naar de gemcenle langs de waterwegen (bij de Zijlpoort, de Ulrcchlsclie brug, den Vliet, het Galgewaler en de Warmonderbrug) de aanstelling zoude vorderen van een aantal ambtenaren en dat alzoo de kosten van inning tot een vrij aanzienlijk bedrag zouden moeten worden opgevoerd, terwijl de door adressanten voorgestelde afschaffing van de bruggelden de kosten van de bediening der bruggen hoegenaamd niet zoude doen verminderen. Op grond van het vorenstaande geven wij Uwe Vergadering in over weging om afwijzend op het onderwerpelijk verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Edel-Aclitbare Ileeren! Ondergeteekendenallen inwoners dezer stad, hebben met groote in genomenheid gezien, dal in een der sectiën voor de begrooting van het jaar 1881 gewezen is op het billijke eener heffing van los- en laad - gelden op de schepen die van elders hier komen, geiyk ook de geachle Voorzitter Uwer Vergadering in de zitting van 30 September II. hieraan niet op afkeurenden loon, herinnerd heeft. Hel is daardoor dat de ondergeteekenden vervrijmoedigd zijn, 0111, met verschuldigde hoogachting hunne begeerte, die zij reeds jaren ge koesterd hebben, voor Uwe Vergadering uit te spreken: namelyk, een«' heffing op alle schepen, die van elders komende onze stad óf doorvaren óf tydelyk hier vertoeven om te lossen of te ladenwaaronder ook be grepen zijn alle sloomvaarluigen en marktschuiten. De ondergeteekenden, voor zooverre zij eigenaars van vaartuigen zijn, beklagen zich niet over hetgeen zij voor hunne schepen als lig- of kaaigeld hebben op te brengen, niet dat zij betalen moeten leidt hen tol dit verzoek, integendeel, zü achten eenige verhooging hunner helling niet onbillyk; maar zy oordeelen het onbillijk, dal vreemden <van zulk eene heffing verschoond biyven, lerwyl dezen in alle gelegenheden en diensten der sladten behoeve der schipperij deeleo. Ondergeteekenden zijn niet onbekend met de bedenking legen zulk eene heffing wel eens gemaakt, dat daardoor de handel en scheepvaart op onze slad nadeel zoude worden toegebracht, en zich naar andere steden zouden verleggen, laar zy vragen bescheiden; naar welke slad waar zulk eene helfing niet bestaat? Onze groote handelsteden Am sterdam en Rolterdam hebben haar; ook kleinere sledeu als: Gouda, 'sGravenhage, Haarlem, Delft enz. En bovendien zal men loch niet durven beweren, dat de handel en scheepvaart op die steden door de inge voerde heffing verminderd zijn? Dan eindelijkde Financiën onzer gemeente door de invoering van zulk eene heffing op de vaartuigen,"altijd naar gelang van tounenmaat,. gebaat zouden zijn, al ware liet alleen ter vergoeding van onkosten aan bruggen, kaaien enz., zal voor Uwe Vergadering geen betoog behoeven» Kunnen ondergeteekenden de inkomsten zulk eener heffing niet. bepalen gering kunnen zij niet zyndie heffing heeft in het afgeloppen jaar te Delft cte niet onaanzienlijke som van ƒ24,600, in de gemeentekas doen vloeien. Ondergeteekenden omvallen ten slotte in deze punten hun beleefd verzoek en verlangen: A. Heffing van haven- en doorvaarlgelden in 't algemeen op scheep en stoomvaart binnen deze Gemeente; en verdeeld als: a. Verhooging van liggeld voor eigenaars van schepen en stoom boot-maatschappijen hier gedomicileerddorps-veer- en markt-, schuiten, deze, bij een jaarlijksch abonnement in verhouding hunner tonnemaat. b. Uniform-tarief toegepast op de doorvarende, lossende en ladende schepen. B. Vrijdom van bruggeld, eit de bruglieden aangesteld of erkend als politie, tot goede orde op de schepen en gewensclile sluiting der bruggen. Edel Achtbare Heeren, met vertrouwen op uw gevoel van billijkheid en op uwe zorgen voor alles wat liet financieel belang onzer stad betreft komen ondergeteekenden met verzoek lot Uwe Vergadering, verwachtende dat het door U in ernstige overweging zar genomen worden. Hetwelk doende met verschuldigden eerbied en hoogachting Uwe dienstwillige dienaren, Leiden, October 1880. [Volgen de oncferteekeningen]. Leiden, 5 Januari 1880. Aan. 1IH. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. t De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden stelt het op prijs door Uw College in de gelegenheid te zijn gesteld advies te Bunnen uil- 1X0. STUKKEN 1881,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 3