102 over bet Poatkanloor, pp i!o Pieterskerkgrachtdan kun men zich weder verlustigen in een schoone allee. Verschillende leden van den Raad zullen daarop kunnen toepassen het gezegde, door Molière een zijner figuren in den mond gelegd: Nous aeons change tout cela. Ja, nu is de toestand geheel veranderd, van het station af ziet men nu bijna geen hoornen, althans geen schaduw gevende boomen meer. Op de Beestenmarkt is er al één verdwenendie daar blijkbaar iemand in den weg stond. Op den Apothekersdijk staan kleine boompjes waar vroeger prachtige linden stonden. De Papengracht en Pnpenstraat werden in boomlooze pleinen herschapen. Alleen op het Rapenburg staan nog die oude, maar daarom nog niet wrakke boomen. liet is werkelijk een genot, om daar des zomers eene wandeling te maken wanneer die bladerrijke boomen een loverdak vormen over het donkerkleurige water van bet oude Rapenburg. Zij mogen niet langer den wandelaar koelte toewuiven niet langer het oog des vreemde- lings streelen. Andere jongere broeders moeten daar verschijnen, om te spreken van een ander onrecht, der Hinnenvestgracht aangedaan. En waaromP i)e boomen zijn daar »oud en gevaarlijk", zegt het voorstel. Ik waag de gissing dat men bedoelt»oud dus gevaarlijk". Elders heet het zelfsb. v. van de boomen bij den moten De Slier, volwassen en daarom te verwij deren. Wie nu de boomeri als oud en gevaarlijk stempelt weet ik niet; wel weet ik dat men niet onvoorwaardelijk op de woorden »oud en wrak" kan vertrouwen. Ik heb op die wijze bruggen hooren aanduiden, die met geen gewone werktuigen schier waren stuk te krijgen; poorten, niet zuch tende onder den last des ouderdoms al had men zijn best gedaan ze tc laten vervallen maar die de sloopers deden zuchten bij den arbeid. En zoo gaat het ook met de boomen. Teder jaar wordt er een soort van razzia gehouden tegen de ongelukkige stammen, wier bladerkroon reeds vroeger werd verminkt. Men gaat daarbij op een eigenaardige wijze te werk. Eerst vernielt men één gedeelte, een volgend jaar een ander deel. Zoo breekt men de kracht van de verdediging der boomliefhebbers. Ik ken die manier en daarom veroorloof ik mij de opmerking dat ik niet geloof dat de nu bedoelde boomen gevaarlijk voor de menschenmaar de menschen van dezen tijd waarin zooveel licht noodig schijnt zeer gevaarlijk voor de boomen zijn. Of worden de boomen niet geveld om de lieden van schaduw te berooven en meerder licht te verkrijgen? Of is het mogelijk om de werklieden, die ledig loopen aan den gang te houden? Voor het laatste geval bestaat een m.i. eenvoudiger middel, namelijk om de modder poelen te doen opruimen, die nu hier en dan daar worden aangetroffen. Nu weet ik wel dat meu zich zal verwonderen dat ik zoo voor het behoud van de boomen pleit, maar ik gevoelde behoefte om uit te spreken wat mij jaren lang op het hart lag. En dat ik in deze niet alleen sta getuige een stuk in het Lcidsch Dagblad van gisteren, welks auteur geen Grieksch pseudoniem behoefde, om te bewijzen dat hij een bekwaam en talentvol inan is. Veel van hetgeen ik zeide komt, met andere woorden, in dit stuk voor. Maar omdat een stuk in een dagblad geen onderwerp van discussie in den Raad kan uitmaken heb ik gemeend door mijn mond voor de boomen te moeten opkomen, «aaronder wij, zooals de schrijver zegt, als kinderen hebben gespeeld. Wanneer dit argument hier moet gelden dan zijn de boomen veroordeeld, want slechts weinigen uwer verkeeren in «lat geval. Het is ook niet noodig om tegen deze voordracht te stemmen. Wanneer ik morgen lid werd van den Gemeenteraad van den Haagzou ik mij evenzeer verzetten legen het rooien der boomen op den Vijverberg, al had ik er nooit onder gespeeld. Ik verzoek dus de boomen op het Rapen burg te behouden. Ik bid er om in den naam der boomen waaronder gij medeleden, wel hebt gespeeld. Nu zegt men wel: er moet geveld worden, omdat zij oud en gevaarlijk zijn; maar is er ook een rapport van deskun digen overgelegd? Ware dit het geval, ik geloof dat het ongunstig zou luiden en mijne meening zou worden verwezenlijkt. Ik geloof gerust voor mijne moreele rekening het gevaar te kunnen nemen dat in de eerste vijf jaren van de boomen op het Rapenburg zal zijn te duchten. De heer Do Rieu. Als het niet was dat bij de begrooting tot eenever- straling van het Rapenburg was besloten zou ik nog voor het behouden van de boomen pleiten. Ik zou niet gaarne zien dat de verstrating plaats had vóór dat de boomen zijn gerooidomdat ik toch voorzie dat zij zullen moeten vallen. Een ander bezwaar is echter gelegen in de kosten voor het Plantsoen. De opbrengst der boomen zal ongeveer ƒ900 a ƒ1000 zijn; dan zal het toch niet de bedoeling zijn de opbrengst niet aan te wenden tot den aankoop van gemeentebezittingen? Ik geloof dat de opbrengst zal gekapitaliseerd moeten worden en niet gecompenseerd. De Voorzitter. In antwoord aan den heer Du Rieu diene dat de be doeling van onze mededeeling geene andere is dan om te doen uitkomen dat de voorgenomen aanplant geene uitgaven zal veroorzaken die niet door de opbrengst van de gerooide boomen wordt goedgemaakt. De ontvangsten en uitgaven zullen op de gewone wijze worden verantwoord. Den heer Dercksen zal ik niet volgen in zijn betoog dut de hoornen die of dood of gevaarlijk zijn, zouden moeten blijven staan. Ik respecteer zijn gevoelen dat zij niet dood of gevaarlijk zijn, maar dat zal hij toch dienen te bewijzen en in dat geval zullen zij natuurlijk niet gerooid worden. Nabij den molen de Stier zijn de boomen niet alleen volwassen zooals de heer Dercksen uit ons voorstel aanhaalt, maar wij hebben er bijgevoegd, hetgeen hij ver zuimd heeft eveneens aan te halen, dut zij daardoor den molenaar in zijn bedrijf hinderen. Wij vinden daarin aanleiiling om die boomen te rooien, wat echter den heer Dercksen niet verplicht zich daarmede te vereenigen. Indien hij meent dat wij ons om de belangen van den molenaar niet hebben te bekommerenkan hij voorstellen die boomen niet te rooien. De heer Dercksen*. Nog twee woorden zal ik antwoorden namelijk dat niet op mij, maar op Burg. en VYeth. in deze de bewijslast rust. De heer De Goeje. Ik wensch alleen te vragen hoeveel er onder die 22 plus 27 boomen zijn dis gevaarlijk zijn. Zijn het er slechts een tiental dan acht ik het beter alleen die te rooien dan alle te vervangen. Het zou werkelijk een groot verlies zijnde schaduw der hooge boomen op het Rapenburg te missen, en kan het dus zonder te grooten misstand geschieden zoo zou ik wenschen alleen de slechte neg te nemen en de andere te be houden. De aanplant der boomen heeft Toch ook niet gelijktijdig plnats gehad De Voorzitter. Vooreerst moet ik den heer De Goeje opmerken dat dit een misstand zou gevenen ten andere spreekt het van zelf dat niet alle boomen even gevaarlijk zijn. Het is nu eene schoone gelegenheid om de boomen van de Binnenvestgracht naar bet Rapenburg over te bren gen, eene gelegenheid die wij niet mogen laten voorbijgaan. Welke moeite wij ook hebben gedaan er zijn geen boomen meer te krijgen van eenigs- zins goede afmetingen. Aan het verlengde Utrechtsche veer kan men dit bet beste zien de boomen welke wij daar hebben geplantwaren de eenige, die te krijgen waren. Het gaat overigens met boomen als met alles wat sterfelijk is. Zelfs al drie fraaie boomen ons door den heer Dercksen ge schetst en herinnerdzullen hoogstwaarschijnlijk ook eenmaal klein zijn geweest, evenals die welke wij nu voor dep aanplant bezigen. De heer Van der Litu. Naar ik verneem, bestaat er misverstand over betgeen thans wordt voorgesteld. Ik hoor in mijne buurt zeggen dat door de aanneming van dit voorstel tevens beslist zal worden over de vraag, wat met de geldenvoor de boomen verkregenzal gedaan wordenen wel zoo dat zij niet zullen worden gekapitaliseerd. Is dat ook uwe meening, mijn heer de Voorzitter? De Voorzitter. Dit was onze bedoeling niet. Burg. en Weth. hebben alleen willen doen uitkomendat geen meertlere uitgaaf voor kosten van be planting zal worden gevorderddan hetgeen door den verkoop der boomen zal worden verkregen. De heer Van der Lith. Dit was ook mijne meening en ik wil daarbij nu tevens verklarendat wanneer ik moet kiezen tusschen het gevoelen van Burg. en Wetb. en dat van een onbekenden schrijver van een stuk in een dagblad, ik de zijde kies van Burg. en Weth., en met hen durf zeggen de boomen zijn oud en gevaarlijk. In stemming gebracht, wordt de voordracht aangenomen met II tegen 3 stemmen. Tegen stemdende heeren CockBredius en Dercksen. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. VERBETERING. Op pag. 98, 1ste kolom, 14de regel v. o. in de rede van den heer Juta leescentimeters in plaats van centiaren. Op pag. 98tweede kolom40ste regel v. o. in de rede van den Voor zitter lees: llembrandslraat in plaats van Van der Werf straat. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRA B BE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 6