7« N®. 240. Leiden, 15 December 1880. Ten aanzien van de voordracht van Burg. en Welh. tot wijziging van de begrooling voor 1881 in verband met de kosten voor de openbare lagere scholen en de hoogere burgerschool voor meisjes, hebben wij de eer het volgende op te merken. Blijkens den overgelegden staat van het onderwijzend personeel aan de scholen voor lager onderwijs en het bedrag der jaarwedden zijn alle tweede en derde onderwijzeressen aan de meisjesschool 1ste klasse ten getale van acht in het bezit van de akte voor de Fransche taal en wordt voor allen eene toelage van 100 uitgetrokken. Inmiddels wordt in art. 4 der verordening bepaald dat van de acht onderwijzeressen zes bevoegd moeten zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal, terwijl in art. 9 wordt bepaald dat de bezoldiging van de tweede en derde onderwijzers en onder wijzeressen, die de bevoegdheid moeten bezitten de Fransche taal Ie onder wijzen, met ƒ100 wordt verhoogd. Voor deze zal derhalve niet meer dan 600 voor toelagen als bovenbedoeld kunnen worden uilgetrokken, zoo dat de toelagen uitgetrokken voor de beide in de laatste plaats genoemde onderwijzeressen, die krachlens de verordening niet in het bezit behoe ven te zijn van eene akte voor de Fransche taal, behooren te vervallen, en de post alzoo met ƒ200 moet worden verminderd. Op de voorbereidende school der 2de klasse komen voor drie tweede onderwijzers of onderwijzeressen en zes derde onderwijzers of onderwij zeressen. terwijl volgens de verordening van de negen althans vier tweede onderwijzers of onderwijzeressen moeten zijn. Er zal alzoo tol de aan stelling van een tweeden onderwijzer of tweede onderwijzeres moeten worden overgegaan. Het hulppersoneel aan de jongensschool der tweede klasse thans be staande uit een eerste, 4 tweede en 4 derde onderwijzers zal uit den aard der zaak moeten worden vermeerderd, wanneer aan de veror dening. waarbij deze school wordt gereorganiseerdgeheele uitvoering kan worden gegeven, ook in verband met de behoefte aan meerdere loca- lileit. Krachlens die verordening toch moet. het hulppersoneel beslaan uit een eerste, 6 tweede en 5 derde onderwijzers. Wat de kosten voor de hoogere burgerschool voor meisjes betreft, schij nen de uilgaven voor schoolboeken en school behoeft en f 1000 en voor diverse uilgaven, concierge, schrijfbehoeften, enz. 1200 wel wal hoog ge raamd; inlusschen meenen wij thans daartegen geen bezwaar te moeten ma ken, in aanmerking nemende dat dergelijke uilgaven meer zullen bedragen bij eene nieuwe instelling dan bij eene beslaande. Wanneer de kosten der meisjesschool 1ste klasse overeenkomstig het bovenopgemerkte met ƒ200 wordt verminderd, dan zal de geheele ver meerdering der uitgaven thans geraamd op 26398,26 moeten worden vastgesteld op ƒ26198.26, terwijl daarmede gepaard gaat eene vermin dering van het Rijkssubsidie met ƒ60, ten gevolge waarvan de ver meerdering in ontvangst wordt 9194.30, opleverende eene vermeerdering van uilgaven ad 17003 96. Met het voorstel van Burg. en Weth. om thans nog niet tot vermin dering van den post opbrengst der plaatselijke directe belasting over te gaan, maar daaromtrent eerst eene beslissing te nemen, wanneer bet vermoedelijk inkomen ten gevolge van de voorloopige vaststelling van het kohier bekend zal zijn, kunnen wij ons overigens vereenigen, ter wijl wij de dienaangaande in te dienen voorstellen zullen afwachten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N®. 241. Leiden, 16 December 1880. Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij aan te bieden eene voor dracht, opgemaakt in overleg met den arrondissements-schoolopziener, na ingewonnen bericht van den betrokken hoofden der scholen, ter be noeming van nog eene tweede onderwijzeres in de vrouwelijke handwer ken aan de scholen der 3de en 4de klasse, n°. 2, op eene jaarlijksche bezoldiging van ƒ200, in te gaan 1 Januari 1881 en zulks ter vol doening aan art. 7, al. 3 der verordening van den 11 den November, bepalende het getal der scholen, enz. Die voordracht is samengesteld als volgt: 1®. Mej. J. F. L. Schnabel, 2®. Mej. E. P. Loeber en 3®. Mej. M. J. Theyssen, allen thans werkzaam als kweekelingen bij dat onderwijs aan de openbare scholen alhier. Wij nemen de vrijheid Uwe Vergadering te verzoeken tot de benoeming te willen overgaan. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 242. Leiden, 16 December 1880. Wij hebben de eer Uwe Vergadering hiernevens ter vaststelling over te leggen de concept-voorwaarden voor den openbaren verkoop van grond bij het Plantsoen ter bebouwing. Tevens wordt hierbij overgelegd de kadastrale omschrijving van alle perceelen met vermelding van de grootte, blijkens welke deze te zamen bedraagt 90 aren en 8 centiaren. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. VOORWAARDEN voor de verkooping van 47 perceelen bouwgrond langs de Binnenvestgracht en het Plantsoen. Art. 1. De verkooping geschiedt'in 47 perceelen volgens de grootte op een afzonderlijke lijst vermeld, waarvan door den landmeter van het kadaster de juiste grootte is opgenomen, die bij de berekening der koopsom ten grondslag wordt gelegd. Art. 2. De perceelen zijn afgepaald en de grenzen rechthoekig op den walmuur der gedempte Binnenvestgracht genomen en afgebakend. Art. 3. Onder elk perceel is begrepen een sprong van dertig centi meters op den walmuur der gedempte Binnenvestgracht verminderd met dertig centimeters te rekenen van de voorloopige afheining op het Plantsoen. Art. 4. Het hakhout en de opgaande hoornen blijven het eigendom der gemeente en worden van gemeentewege verwijderd. Art. 5. Binnen 14 dagen na de toewijzing van den koop moet de kooper het gekochte perceel van de openbare straat behoorlijk doen afscheiden of afschutten. Art. 6. De kooper is verplicht het gekochte terrein te bebouwen met zoogenaamde heerenhuizen, waarvan de plannen aan de goedkeu ring van Burgemeester en Wethouders moeten worden onderworpen. De huizen moeten binnen 18 maanden na de gunning onder den kap zijn, terwijl de bebouwing binnen twee jaren moet voltooid wezen op eene boete van tien gulden voor elke week of gedeelte van eene week vertraging voor ieder perceel. Art. 7. De uitstortingen van riolen en waterloozingen mogen ge schieden op kosten van belanghebbenden in hel Stadsriool der gedempte Binnenvestgracht. Bij de uitbreiding van den aanleg van het Liernur- slelsel van gemeentewege evenwel, zal de vergunning voor de uitloozing van faecale stoffen in hel riool vervallen en zijn de eigenaars der huizen verplicht deze voor hunne rekening onmiddellijk daarbij aan te sluiten. Art. 8. Het onbebouwd gedeelte van elk terrein moet langs de Bin- nenveslgracht en het Plantsoen worden afgesloten door ijzeren hekken of levende heggen, ten genoegen van Burgemeester en Wethouders. Art. 9. De afscheiding lusschen de terreinen onderling kan geschieden door schuttingen of muren, niet verder strekkende aan de zijde van het Plantsoen, dan de rooilijn der huizen. Van daar tot aan hel Plant soen moet de afscheiding door ijzeren hekken of levende heggen ge schieden. Art. 10. De verkooping geschiedt bij vierkanten meter of centiare, voorts bij opbod, zoodat de meestbiedende kooper wordt. De kooper van een perceel kan voor denzelfden koopprijs een of twee daarop onmiddellijk volgende en aan elkander grenzende perceelen naasten, mits zich dadelijk daaromtrent verklarende, met dezelfde verplichting omtrent bebouwing als bij art. 6 is omschreven, met dien verstande dal vergunning kan worden verleend om op 2 of 3 perceelen slechts één woonhuis op te richten. Art. 11. De verkoopers behouden zich geheele vrijheid voor aangaande de volgorde der verkooping en hel aantal te verknopen perceelenalsmede om de beslissing of de koop al of niet aan den meestbiedende wordt gegund, acht dagen aan te houden, blijvende de meestbiedende gedurende dien lijd verbonden eene eventueele gunning voor de geboden som te aanvaarden. Art. 12. De betaling der kooppenningen geschiedt binnen zes weken na den dag der verkooping ten kantore van den gemeente ontvanger, met bijvoeging van twaalf pCt lot vergoeding der kosten, op de verkooping vallende. N®. 243. Leiden, 16 December 1880. Onder overlegging van het rapport der Commissie van Fabricage op het verzoek van C. S. De Bruin, om een brug te leggen over de sloot langs de Haarlemmertrekvaartgeven wij Uwe Vergadering in overweging de gevraagde'vergunning onder de voorgestelde voorwaarden te verleenen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan den Edel-Achtbaren Heer Burgemeester en Wethouders der stad Leiden. De ondergeteekende geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het verzoek van C. S. De Bruin, wonende aan de Haarlemmertrekvaart onder de gemeente Leiderdorp, tot het leggen van een brug over een sloot, ten behoeve van een door mij nieuw gebouwd woonhuis, gelegen lusschen N°. 26* en N°. 27s. 't Welk doende enz. Leiderdorp, 25 November 1880. C. S. De Bruin. Leiden15 December 1880. De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van C. S. De Bruin, te berichten, dat de sloot langs het voetpad van den trek weg naar Haarlem, onder de gemeente Leiderdorp, bijna onbevaarbaar is en derhalve geen bezwaar bestaal tegen het verleenen der gevraagde vergun ning, om daarover een brug te leggen naar het woonhuis aldaar lusschen N®. 262 en 27*, mits de hoogte gelijk zij aan de nabij over die sloot liggende bruggen, onder toezicht van den gemeente-architect en tegen betaling eener recognitie van één gulden 'sjaars. Aan HH. Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage, enz. N". 244. Leiden, 20 December 1880. Aan Uwe Vergadering is reeds mededeeling gedaan van den uilslag van de procedure tegen den pachter van de opbrengst der tolgelden aan het Zijlhek voor hel kantongerecht alhier gevoerd over vrijdom van de betaling van tolgelden. Blijkens de hierbij overgelegde stukken bedragen de aan deze procedure verbonden kosten ƒ91.16', welke kosten ten laste komen van den pachter. Wij achten het evenwel op de gronden aan Uwe Vergadering medege deeld billijk dat de gemeente, hoezeer niet rechtstreeks in liet geding be trokken, den pachter voor die kosten schadeloos stelt, zoodat wij U in overweging geven te besluiten dal aan den pachter ten voorschreven einde eene som van ƒ91.16 uit de gemeentekas zal worden uitgekeerd, te vol doen uit den post Volgn. 175 der bègrooting voor 1880, Kosten van insinuatiën, notariëele akten en andere kleine uitgaven niet onder de vorenstaande hoofdstukken begrepen. Zoo noodig zal een staat van af- en overschrijving tol verhooging van dit artikel ter vaststelling worden aangeboden. Overigens is het niet onwaarschijnlijk dat de gevallen beslissing van invloed zal zijn op de opbrengst der tolgelden, zoodat wij ons voorbe houden om te gelegener tijd op deze zaak terug te komen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. Imo. stckkkk 1880.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 1