93 De Voobzitteb. Is de heer De Goeje bereid deze betrekking té aanvaarden De Voobzitteb. Mag ik den heer De Clercq vragenof hij bereid is de betrekking aan te nemen P De heer De Clebcq,. Mijnheer de Voorzitter! Ik gevoel mij zeer ver eerd met het bewijs van vertrouwen mij door deze vergadering verleend. Ik vermoed dat ik tot eene gewichtige betrekking geroepen word. Ik ben volgaarne bereid haar te aanvaarden en ik zal trachten naar mijn beste weten aan dat vertrouwen te beantwoorden. De Voobzitteb. Ik stel voor, in afwijking van het convocatie-biljet, thans in de eerste plaats te behandelen het voorstel van den heer Van der Lith. XV. Voorstel van Mr. P. A. Van der Lith, tot het indienen van een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal in zake de Kuïne. (Zie Ing. St. no. 221.) De Voobzitteb. Ik heb dit voorstel nu aan de orde gesteld, omdat bij aanneming onmiddellijk tot de benoeming eener Commissie van redactie zal kannen worden overgegaan en omdat het stembureau nu nog zitting heeft. Verlangt ook iemand het woord over het voorstel? De heer Van Itebson. Ja, mijnheer de Voorzitter. Ik moet mijne stem afhankelijk stellen van de beantwoording eener vraag, welke ik u wensch te doennamelijk dezeWanneer de gemeentenaar aanleiding van het in te dienen adresde vrije beschikking over de Kuïne terugkrijgtmogen wij dan van Burg. en Wetb. een voorstel tegemoet ziendat over de be stemming van de geheele Buïne zal beslissen? Van de beantwoording van dit punt stel ik mijne stem afhankelijk, en wel in dezen zin, dat ik mij tegen het voorstel van den heer Van der Lith zal verklaren, indien het in de bedoeling van Burg. en Wetb. ligt om voorloopig slechts aan dat ge deelte van de Buïne een bestemming te geven, hetwelk voor het bouwen van een gymnasium en een hoogere burgerschool noodig isom dan de rest in statu quo te lateD en naar gelang van voorkomende behoeften te gebruiken. Mocht men dien weg op willendan voorzie ik dat langzamer hand een chaos tot stand zal komen, die de stad nog meer zal ontsieren dan de actueele toestand der Buïne. Mogen wij echter een plan tegemoet zien waarbij de bestemming der geheele Buïne wordt geregeld, dan zal ik gaarne mijne stem aan bet aanhangige voorstel geven j ook al is van den inhoud van het plan nog niets bekend of vastgesteld. De Voobzitteb. Ik zal trachten den heer Van Iterson te beantwoorden maar wensch hem te herinneren aan den stand der zaak op dit oogenblik. De Buïne is nu nog in het bezit van het Bijk. In der tijd beeft deze Baad aan de Begeering verzocht een gedeelte der Buïne voor den bouw van schoollokalen te mogen innemen hetgeen echter werd geweigerd. Naar aanleiding daarvan heeft de heer Van der Lith zijn voorstel gedaan, waar van de bedoeling is te verzoeken dat de academische gebouwenwaarvoor de Buïne is afgestaaninderdaad worden opgericht of dat zij aan de gemeente worde teruggegeven. Wat er mede te doen wanneer het adres met het gevolg bekroond wordt dat de voorsteller er van verwacht, is nog niet ter sprake gebracht en ik kan dus in zoover geen positief antwoord geven. Maar wanneer bet geval zich voordoet dat de gemeente de Buïne terug krijgt, dan kan ik den heer Van Iterson de verzekering geven dat Burg. en Weth. over geen centiare zullen beschikken, zonder dat daaraan de machtiging van den Baad voorafgaat. Ik geloof dat de vraag, wat met het terrein gedaan zal wordenthans veilig buiten beschouwing kan blijven en wij in de eerste plaats eene poging moeten aanwenden om de Buïne terug te krijgendaarna zal eerst de tijd gekomen zijn om de vraag te stellenwat zullen wij er mede doen Bij het Dagelijksch Bestuur is deze vraag nog niet besproken. De heer Van Itebson. Ik heb nog alléén het woord gevraagd om mijne stem te motiveeren. Ik zal tegen het voorstel stemmen. Ik wensch in de onzekerheid, die de Voorzitter ons voorspiegelt, niet mede te gaan op grond van de antecedenten in deze qnaestie. Wij ontvingen eenmaal een voorstel van Burg. en Wetb., toegelicht door een situatieplan, strekkende tot het oprichten van twee gebouwen aan twee hoekjes der Buïne. Hoezeer ik mij toen tegen dat voorstel verklaarde, omdat ik van oordeel was dat daardoor een wanordelijke toestand zou verkregen worden, werd het toeh door de meerderheid van dezen Baad aangenomen. Tot mijn groote vreugde is het plantengevolge van de weigering van den Minister van Binnenlandsche Zakenin duigen gevallen. Nu wordt de zaak weer op andere wijze op touw gezet en zoolang niet het tegendeel uitdrukkelijk verzekerd wordt, meen ik grond te hebben voor de vrees dat men den vroeger door mij afgekeur- dek weg op wil, om nl. bij stukjes en beetjes de Buïne te gebruiken of liever te misbruiken. Komt later hetzelfde voorstel in den Baad als onlangs werd aangenomendan zal ik bet weer niet kunnen keeren en daarom wensch ik mij te wachten voor den eersten stap. Principiis obsta. Dan liever ge wacht totdat de Staat zich de zaak der Universiteit aantrekt, hetgeen toeh, hoop ik, eenmaal gebeuren zal. De heer De Clebcq. Ik ondersteun volkomen het gevoelen van den heer Van Itersonmaar ik wensch hem toch te vragen in welk opzicht het voor stel van den héér Van der Lith de zaak prejudicieert. Dat dit het geval is kan ik volstrekt niet vatten. Wanneer toch het voorstel aangenomen wordt en de Buïne weder ter beschikking der gemeente komt, dan zullen wij er over kunnen beschikken naar goedvinden. Wij blijven dus geheel vrij. Althans zoo begrijp ik de zaak. De heer Van Itebson. Het is juist de onzekerheidof Burg. en Weth. later zullen voorstellen de Buïne in haar geheel te bebouwen, die mij doet besluiten tegen het gedane voorstel te stemmen. Het kan in het plan van Burg. en Weth. liggenmaar mijne vrees dat het niet zoo zijn zal wordt gebillijkt door het voorstel, door Burg. en Weth. vroeger gedaan, om twee stukjes van de Buïne af te nemen, ten einde daarop scholen te doen bouwen. De minister heeft nu de verwezenlijking van dat plan verijdeld maar er bestaat geen zekerheid, dat, als de Buïne tot de gemeente terug kwam Burg. en Weth. niet wederom een voorstel zouden doen om de Kuïne te verbrokkelen. Tot zoodanigen staat van zaken wil ik niet mede werken. Indien bij Burg. en Weth. de overtuiging vaststond dat een orde lijke bestemming gewenscht is en slechts verkregen kan worden door geen stukjes te bebouwen zonder te weten wat met de rest zal gebeurendan zou men ook zonder breed overleg mijne vraag toestemmend hebben kunnen beantwoorden. De heer De Goeje. Ik ben het geheel eens met den heer Van Iterson ,- wat het eerste gedeelte zijoer woorden betreft, want ook ik wensch, dat de Kuïne geheel door de academische gebouwen worde ingenomenwaarvoor zij is afgestaan. Maar ik begrijp niet, waarop hij zijne vrees doet steunen. Een voorstel ombij eventueele terugbekoming van de Kuïneop dit terrein hier en daar een gebouw te zettenzonder een plan voor het geheelzal nu stellig geen verdedigers vinden. Dat de Baad zich aan den Minister wende met het verzoek een strook van het terrein terug te geven, ging uit van de overweging, dat het Zoötomisch laboratorium reeds elders was gesticht en de restauratie aan het leelijke aoademiegebouw op het Rapenburg vermoeden deeddat ook dit als academisch gebouw zou bestendigd wórden. Daardoor zou er aan den achterkant nog genoegzame ruimte overblijven om er schoollokalen te vestigen. Ik geloof dus, dat de heer Van Iterson zich in zijne beschouwing over de stemming van den Baad vergist. Wat mij althans betreft, mag ik verklaren dat ik mij niet in het minst gëbbnden acht door het vroeger gebeurde, voor het geval dat wij de beschikking over de geheele Buïne terugkrijgen. En ik houd mij overtuigd dat ook het meerendeel mijner medeleden alleen daarom zich vereenigd heeft met het voorstel om de strook aan te vragen voor de stichting van schoollokalen daar men geen mogelijkheid zag het geheel te bekomen, In omvraag gebracht, wordt het voorstel van den heer Van der Lith aan genomen met 12 tegen 7 Stemmen. Tegen stemden: de heeren Cock, Van Iterson, Le Poole, Deroksen, Bredius, Scheltema en Verster. De Voobzitteb. Nu stel ik voor onmiddellijk tot de benoeming van eene Commissie tot het opstellen van het adres aan de Tweede Kamer ovér te gaan en die Commissie uit drie leden te doen bestaan; Daartoe wordt besloten. Tot eerste lid wordt benoemd de heer Van der Lith mét Ié stemiüen. De heer De Laat de Kanter verkrijgt 3 stemmen. Een briefje is in blanco. Tot tweede lid wordt benoemd de heer De Goeje met 13 stemmen. Öe heer Le Poole erlangt 4 stemmende heeren De Laat de Kanter en De Clercq ieder 1 stem. De heer De Goeje. Volgaarne, mijnheer de Voortsitéer. Tot derde lid wordt benoemd do heer Le Poole met 14 stemmén: De heer De Clercq verkrijgt 3 stemmende heer Vau Iterson 1terwijl 1 blanco-briefje is ingeleverd. De Voobzitteb. Mag ik den heer Le Poole vragen of hij ook bereid is deze betrekking op zich te nemen? De heer Le Poole. Ik ben zeer vereerd met het blijk tan vertrouwen maar daar ik tegen het voorstel van den heer Van der Lith beb gestemd moet ik bezwaar maken het lidmaatschap van deze Commissie op mij te nemen. Ik vrees dat mijne pen niet zoo vaardig zou zijn als id het be lang van de zaak misschien wenschelijk is. De Voobzitteb. De Baad is blijkbaar niet van uw gevoéled. Hij hééft u toch met groote meerderheid tót lid van deze Commissie benoemd. Mag ik u dus vragen of gij bij uw gevoelen blijft? De heer Le Poole. Ik blijf bezwaar maken het lidmaatschap van deze Commissie te aanvaarden. De Voobzitteb. Dan verzoek ik de vergadering tot het doen eener nieuwe keus over te gaan. De heeren Van der Zweep en De Goeje vérlaten de vergadering. Bij eene eerste stemmingwaartoe alsnu wordt overgegaanerlangt de heer De Clercq 8 stemmen, de heer Van Iterson 5, de heer Donder 2, de heer Juta 1 stem en is 1 blanco-briefje ingeleverd. Niemand de volstrekte meerderheid erlangd hebbende, wordt tot eene tweede stemming overgegaan. De uitslag is, dat de heer De Clercq Wordt gekozen met 11 stemmen. Er worden 5 stemmen uitgebracht op den heer Van Iterson en 1 op den heer Juta. De Voobzitteb. Mag ik den heer De Clercq vragen, of hij bereid is zich de keuze te laten welgevallen? De heer De Clebcq,. Ik acht mij andermaal vereerd met de keuze door deze vergadering op mjj uitgebracht, maar ik mag niet ontveinzen dat ik mij daarmede wel eenigSZins bezwaard gevóél. Wanneet ik echfér iet op de andere ledendie het lidmaatschap van déze Commissie hébben aange nomen, zal ik mij er aan wagen mij de gedane keuze te laten Welgevallen. Aan de orde komt: VI. Voordracht tot wijziging van het raadsbesluit van 2 October 1830, betrekkelijk de heffing van bruggelden. (Zie Ing. St. nos. 212 en 222.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen. VII. Voordracht betrekkelijk de oprichting van brugwachteTshuisjes. (Zie Ing. St. nos. 219 en 222.) De heer Cock. Dit voorstel is tweeledig. In de eerste plaats wordt daarbij voorgesteld eene som van f 4500 te besteden voor den aanbouw van brugwachterswoningen. Ik heb daartegen volstrekt geen bezwaar. Het is een gevolg van een besluit door den Baad genomenom ten opzichte van de bediening van onze beweegbare bruggen eene ordelijke wijze van han delen in te voeren. Ik neem gaarne aan dat bij de uitvoering van dat plan de meest gewenschte zuinigheid zal worden in acht genomen. Al ware het voorgedragen bedrag ook hooger, toch zou ik er geen bezwaar in vinden daaraan mijne stem te geven, daar ik de zaak zelve zeer goedkeur. Maar in de tweede plaats wordt voorgesteld dat bedrag te vinden door middel van eene geldleening. Nu weet ik wel dat wij in den laatsten tijd den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 2