72
wordt verminderd of vermeerderd, in dier voege dat het totaal der be
zoldigingen van het onderwijs aan beide bovengenoemde inrichtingen steeds
bedraagt 2200. De gelden zullen behooren te worden voldaan uit den
postJaarwedden der onderwijzers aan het Gymnasiumzullende bij aan
neming van het voorstel te zijner tijd een voordracht worden ingediend
tot verhooging voor zooveel noodig van den betrekkelijken post.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 231. Leiden, 4 December 1880.
De kosten voor het opbreken en herstellen der straten ten behoeve van
t)e gasfabriek, duinwaterleiding en tramway-maatschappij voor het leggen
en verleggen van pijpen en rails, worden door die inrichtingen aan de
gemeente vergoed. Aangezien gedurende dit jaar eenige straten door het
leggen dier pijpen en rails zijn opgebroken en hersteld, zal de begrooting
voor het loopende jaar verhoogd moeten worden, waarvoor een bedrag
ad ƒ2500 voldoende kan worden geacht. Wij stellen Uwe Vergadering
dientengevolge voor die begrooting in ontvangst en uitgaaf met dat bedrag
te verhoogenen wel Hoofdstuk II art. 5 volgn. 12 der ontvangsten «Op
brengst voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerken enz."
en Hoofdstuk II art. 1 volgn. 90 der uilgaven «Onderhoud van straten
en pleinen," waarvoor een suppletoire staat ter vaststelling wordt aan-
Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 232. Leiden, 7 December 1880.
Ingevolge art. 4 der verordening bepalende het getal der scholen enz.
vastgesteld in Uwe Vergadering van 11 November, moet met 1 Januari
1881 nog een derde onderwijzer worden aangesteld aan de openbare jon
gensschool der le klasse. Ter vervulling dier vacature hebben wij, in
overleg met het betrokken hoofd der school en den Arrondissements
schoolopziener de navolgende voordracht opgemaakt, als: l0, M. A. J.
Geluk, hulponderwijzer te Dinteloord; 2°. J. J. Hasselbach, onderwijzer
aan het mil. detentiehuis te Oegstgeest, en 3°. F. J. Blote, hulponder
wijzer aan de openbare school der 4e klasse n°. 1 alhier.
Onder mededeeling dat aan die betrekking is verbonden eene jaarwedde
van 550 met eene jaarlijksche toelage van ƒ50 voor de aanteekening
voor het teekenen en ƒ25 voor die voor de gymnastiek, geven wij Uwe
Vergadering in overweging tot de benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 233. Leiden, 6 December 1880.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen hel
door de Commissiebenoemd in de vergadering van 2 December j. 1.
opgemaakt ontwerp-adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal in
zake de Ruïnemet voorstel om tot de vaststelling daarvan over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Bij de wet van 17 Juni 1873 (St.bl. 82) werden de noodige gelden be
schikbaar gesteld, ten einde onverwijld een aanvang te kunnen maken
met de stichting van een Akademiegebouw, een Zoötomisch laboratorium
en een Museum van Natuurlijke historie. De Gemeenteraad van Leiden
besloot daarop eenstemmig, de groote Ruïne voor de oprichting van boven
genoemde gebouwen aan te bieden. Dit aanboddat van den kant der
gemeente eene belangrijke opoffering vorderde, daar zij toen reeds groote
behoefte aan bouwterrein had, werd door den Minister van Binnenland-
sche Zaken onder dankbetuiging aangenomen, terwijl hij te kennen gaf,
dat zoo spoedig mogelijk met de bebouwing der Ruïne een aanvang zou
worden gemaakt.
Niemand twijfelde er dan ook aanof de oprichting der gebouwen zou
binnen betrekkelijk korten lijd plaats hebben. Het was alleen in die
overtuiging, zich grondende op het eenstemmig votum Uwer Vergadering
en op de bijna eenstemmige beslissing van de Eerste Kamer der Staten-
Generaal, dat de Raad tot den afstand besloot. Doch wat niemand kon
vermoeden, is geschied. Nu, 7 jaren na dat besluit, is men nog niet
met de werken begonnen, en zelfs verdween sedert een paar jaren de
post van de begrooling, daarvoor bestemd, zoodat het al den schijn heeft,
alsof de bouwplannen zijn opgegeven. Dit vermoeden werd versterkt
door het oprichten van een Zoötomisch laboratorium buiten de Ruïne
en door de onlangs aangevangen, vrij belangrijke restauratie der oude
Akademie. Wel verklaart de Minister van Binnenlandsche Zaken in het Re-
geerings-antwoord op het verslag over de Staatsbegrooting van 1881dat het
plan tot het stichten van een Akademiegebouw niet voor goed is opgegeven.
Maar in weerwil van de welwillende gezindheid, die uit deze ver
klaring van den Minister spreekt, blijkt tevens uit dat Staatsstuk, dat
eene spoedige bouw niet door deze Regeering zal worden voorgesteld
daar zij verklaartdat de zucht om de uitgaven te beperkenhaar weêr-
houdt thans de noodige voorstellen te doen. In dezen stand van zaken
meent de Gemeenteraad bescheidenmaar ernstig bij Uwe Vergadering er
op te moeten aandringen, de Regeering in staat te stellen, die voorstellen
in te dienen, door op de begrooting voor 1881 eene som uit te trekken,,
om een aanvang te kunnen maken althans met de oprichting van een
Akademiegebouw, waarop de Gemeenteraad bij den afstand der Ruïne
voornamelijk hel oog had.
De Gemeenteraad doet dit verzoek in het volle vertrouwen, dat het
door Uwe Vergadering zal worden toegestaan. Naar zijne overtuiging
eischt èn 's lands eer, èn Uwe waardigheid, dat hel besluit, voor 7jaar
genomen, nu eindelijk worde uitgevoerd. Hij houdt zich verzekerd, dat
de vroeger eenstemmig uitgedrukte sympathie voor Leiden's Hoogeschool
niet is verflauwd, en dat.de belofte, bij haar 3de eeuwfeest gege
ven, eindelijk zal worden vervuld. En zoover is het toch met ons va
derland niet gekomen dat alleen om finantiëele redenen een algemeen
toegejuicht besluit, door Regeering en Staten-Generaal eenstemmig geno
men, onuitgevoerd zou moeten blijven.
Mocht, tot niet geringe teleurstelling van den Gemeenteraad, Uwe
Vergadering niet tol de toestemming van bovenstaand verzoek kunnen
besluitendan ziet de Raad zich genoodzaakt met den meesten eerbied
maar tevens met ernstigen aandrang Uwe Vergadering te verzoeken, wel
Hare medewerking te willen verleenen, opdat aan de Gemeente Leiden de
vrije beschikking over de Ruïne worde teruggegeven. De behoefte aan
terreinzoowel voor het bouwen van woningenals voor het stichten
van gemeente-gebouwen neemt jaarlijks toe, en ondertusschen moet
midden in de gemeente een kostelijk terrein ongebruikt en- als wildernis
blijven liggen, tol groote ontsiering der stad en lot klimmende onte
vredenheid der ingezetenen. Bij de aanbieding der Ruïne heeft de Ge
meenteraad niet de voorwaarde bedongen, dat de bouw werkelijk binnen
een bepaalden tijd zou tot stand komen, omdat hij een onbepaald ver
trouwen stelde in de belofte van Regeering en Staten-Generaaleen ver
trouwen dat Uwe Vergadering wel niet zal veroordeelen. Moge dus dit
vertrouwen niet beschaamd worden. Wij verwachten het van de recht
vaardigheid van Regeering en Staten-Generaal.
Het is op grond van al het bovenstaande, dat de Gemeenteraad van
Leiden zich wendt lot Uwe Vergadering, met verzoek, op de staatsbe
grooting voor 1881 eene som uit te trekken, ten einde den Minister
van Binnenlandsche Zaken in staat te stelleneen aanvang te maken met
de oprichting van een Akademiegebouw le Leiden, of zoo zij daartoe
onverhoopt niet kan besluiten, Hare medewerking te verleenen, opdat de
gemeente de vrije beschikking over de Ruïne terugbekome.
Leiden, December 1880. De Gemeenteraad van Leiden, enz.
N°. 234. Leiden, 10 Deéember 1880.
Tegen de voordrachten van Burgemeester en Wethouders tot verhooging
der begrooting dienst 1880, met /2500 voor de herstelling van straten,
tot het verleenen van eene toelage aan den leeraar in de Engelsche taal
aan het Gymnasium en de Kweekschool voor onderwijzers en tot het be
schikbaar stellen van ƒ200 wegens dë waarneming der armenpraktijk van
Dr. Ter Laag, bestaan bij onze Commissie geene bedenkingen.
Wal de laatstbedoelde voordracht betreft, meenen wij te moeten op
merken dat de behoefte aan eene dergelijke buitengewone belooning voor
de waarneming der armenpraktijk in geval van ziekte van een of meer
der geneeskündigen in het vervolg niet meer zal kunnen voorkomen,
omdat eerlang lol de aanstelling van een adjunct of buitengewoon stads-
genees- en heelkundige zal worden overgegaan, terwijl bij de aanstaande
herziening van de instructiën der bedoelde ambtenaren omtrent dit punt
de noodige voorzieningen zullen behooren te worden genomen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.