82
fabriek drijft, dan moet zij alleen onder de inkomsten opnemen de winst,
en niet het overschot van een onderdeel der administratiegelijk hier het
geval is, en dat niet werkelijk de winst, maar meer dan de winst voorstelt.
Vroeger heb ik daaromtrent veel gezegd ik zal mij nu dns slechts tot een
enkel woord bepalenbestaande in een voorbeeldwaardoor ik wensch aan
te toonenhoe groot het verschil kan wezen tusscben het overschot eener
exploitatie en winst. Ik wensch daartoe te wijzen op het uitgebracht ver
slag over de rekening 1879 van de maatschappij Zeeland, eene maat
schappij die alle heeren kennen. Een uittreksel uit dat verslag heb ik ge
lezen in de Oprechte Haarlemmer. Daarin staat dat de exploitatie-rekening
een overschot heeft opgeleverd van ƒ159,000. Verder wordt gezegd 'niet
tegenstaande het hierboven genoemde overschot der exploitatie-rekening (van
159,000) toont de winst- en verliesrekening van dit jaar een nadeelig slot
(alzoo een verlies) aan van ƒ82,000." Dit alleen ten bewijze, hoe groot
zelfs het verschil kan zijn tusscben het overschot eener exploitatie en de
winst in eene zaak gemaakt. Ik zal tegen dezen post stemmen.
De heer De Feemery. Wat de boekhouding aan de gasfabriek betreft
kan ik slechts verwijzen naar het antwoord van Burg. en Weth., waarin
gewezen wordt op het vroeger genomen raadsbesluit, waarbij met 17 tegen
4 stemmen is beslist dat de boekhouding geene wijziging behoeft. Verder
wensch ik eene enkele opmerking te maken. In Juni 1872 had ik de eer
door Burg. en Weth. aangewezen te worden tot voorzitter der commissie
voor de gasfabriek. Van dien tijd af hebben volgens de rede van den heer
Cock, in de raadszitting van 2 October gehouden, de slechte jaren de goede,
waarin geen aanvalling van kapitaal gevraagd werd, vervangen, en het be
wijs van zijne stelling is dat er sedert mijn optreden meerder kapitaal, dat
er f 136,000 in de zaak geplaatst is. Voor deskundigen is dit zeker een
verblijdend verschijnsel. De ondernemingdie met voordeel geld kan gebrui
ken ofschoon er 5 pCt. voor renten moet worden uitgekeerdverkeert ze
ker in bloeienden toestand, evenzeer als dat aflossing van kapitaal bewijs geeft
van achteruitgang. Dat het opgenomen kapitaal goede vruchten heeft op
geleverd, blijkt uit het onweersproken verslag over den werkkring en den
toestand der fabriek over 1879. Daaruit blijkt toch dat over dat jaar zijn
afgeleverd aan particulieren 1.839760 stères, terwijl in 1871 bet verbruik
slechts 1.010.898 stères gas eischte. De levering is dus in 8 jaar tijd met 828.862
stères vermeerderd, dat is 81 pCt.terwijl het bedrag van den inventaris
van materieel en grondstof klom van ƒ28,641.55 tot bet aanzienlijk bedrag
van 80,476.19, ofschoon telken jare op die waarde 10 pCt. wordt afge
schreven. Bovendien werd in dien tijd de gasprijs van ƒ0,121- op 0,08
teruggebracht. Dat die aanzienlijke prijsvermindering in groote mate heeft
bijgedragen om het verbruik te vermeerderen, ligt voor de hand, evenzeer
als dat daardoor de nijverheid is gesteund; dit vooral dient door ons gewaar
deerd te worden. Leiden is nog altijd eene voorname fabriekstad en zoo
lang het de fabrieken goed gaat, zal ook Leiden's welvaart voor een goed
deel verzekerd zijn. Kan alzoo door de vermeerderde lichtkracht, die aan
zienlijke uitgaven vordert, eene prijsverlaging, zooals in bet vorige jaar werd
voorgesteld, op dit oogenblik niet meer worden aanbevolen wij hopen toch
vooral ook in het belang van onze nijverheid, dat dit binnen een niet te
ver verwijderd tijdstip andermaal zal kunnen worden voorgesteld. Leiden
behoort en zal zoo mijn wensch wordt vervuld dan het gas tot den
laagst gestelden prijs leveren.
De heer Scheltema. Door hetgeen de Wethouder zooeven gesproken heeft
is mijn bezwaar niet weggenomendat onder de inkomsten is opgenomen
een bedrag, dat niet mag worden opgenomen. Daardoor is het allerminst
aangetoond dat het oversehot der exploitatie is de winst der gasfabriek.
Ik blijf van gevoelen dat, als eene gemeente eene industriëele zaak drijft,
zij onder hare gewone inkomsten alleen mag opnemen de winst, nl. het
voordeelig saldo der winst- en verliesrekening, en niet het overschot of voor-
deelig saldo vnn eene andere rekening, dat meer dan de winst bedraagt.
De heer Van Iterson. Ik heb met belangstelling den heer De Fremery
hooren sprekenmaar in een enkel opzicht heeft deze mij onvoldaan ge
laten. Ik had er vast op gerekendzonder dat het initiatief tot deze dis
cussie door anderen zou behoeven genomen te wordendat wij van de
Commissie voor de gasfabriek iets gehoord zouden hebben tot opheldering
van het ongunstig resultaat, dat de laatst verloopen drie maanden met be
trekking tot de lichtsterkte van het gas hebben geleverd. Het besluit van
den Gemeenteraad, dat de lichtsterkte 16 Engelsche standaard kaarsen moet
bedragen op een afstand van 1100 M. van de fabriek, is dusver nog niet
tot uitvoering gebracht. Gaarne had ik daaromtrent eenige explicatie ge
hoord liefst met de verzekering dat de volgende driemaandelijksche staat
ons zou leeren dat de bezwaren zijn opgeheven.
De heer Habtevelt. Een woord tot antwoord aan den heer Scheltema.
Als voorbeeld tegen onze boekhouding van de gasfabriek heeft deze bijge
bracht de rekening van de maatschappij Zeeland, ten betooge dat eene
exploitatie-rekening een voordeelig saldo kan opleveren, terwijl de winst-en
verliesrekening verlies aangeeft. Dat voorbeeld is m. i. allerongelukkigst ge
kozen. De maatschappij Zeeland heeft op hare exploitatie-rekening, zegt
de heer Scheltema, een voordeel van ruim ƒ100000 gehad, doch hare
winst- en verliesrekening toont ten slotte een nadeel van ƒ80000 aan. Zeer
natuurlijk kan dit worden verklaard. Eene maatschappij als deze heeft b. v.
ƒ100000 en meer overschot op de exploitatie-rekening van een jaar; maar
er is zooveel af te schrijven, misschien ook van vroegere diensten, dat het
kapitaal voor een deel is moeten aangesproken worden en de winst- eu
verliesrekening een verlies aantoont van 80 m. of meer. Iets dergelijks kan
bij onze gasfabriek niet gebeurenenmocht er ooit verloren wordendan
zal zulks duidelijk blijken uit de boekhouding als tot du toe gevolgd.
De heer Scheltema, voor de derde maal het woord verkrijgende, zegt:
Ik heb het voorbeeld aangehaald een sterk sprekend en daardoor juist
een goed voorbeeld om het verschil aan te toonen tusschen het over
schot eener exploitatie en bet saldo van de winst- en verliesrekening. Welke
de oorzaak is dat dit verschil bij de maatschappij Zeeland zoo groot is
geweest, is eene andere zaak. Winst is niet het overschot der exploitatie.
Om dat aan te toonen heb ik een sprekend voorbeeld bijgebracht, waaruit
blijkt dat de helft verlies kan zijn en toch een overschot op de exploitatie.
Dat dit bij de gasfabriek het geval niet is, ben ik gaarne eens.
De heer De Fremery. Ik wil gaarne een woord antwoorden aan den
heer Van Itersonofschoon het een zeer moeielijke taak is in eene openbare
vergadering de inlichtingen te geven die meD thans uitlokt. Evenwel kan
ik mededeelen datom tot een goed resultaat te gerakende photometer
van de fabriek in het begin van de maand Juli is overgebracht naar het
laboratorium van prof. Rijke, met het voornemen om de onderdeelen van
het toestel te laten verifiëeren en dan vergelijkende proeven te nemen met
den toestel door hem gebruikt. Gedeeltelijk is dit werk afgeloopen, maar
de vergelijkende proeven tusschen den photometer van de gasfabriek en dien
van prof. Rijke hebben in het laatste kwartaal niet kunnen plaats hebben
door de besmettelijke ziekte, welke, zooals bekend is, bij herhaling in het
gezin van den heer Rijke is uitgebroken. Wij hopen dat zij in deze maand
zullen kunnen geschieden en de inrichting van het lokaal, dat tot dusverre
niet geheel voldeed aan de eischen in Engeland gesteldnu spoedig gereed
zal komenom de proeven regelmatig cn, zoo ik hoop en verwacht, met be
teren uitslag te bewerkstelligen. Ik hoop dat deze kleine explicatie vol
doende zal zijn om den stand van zaken te vatten en mijne medeleden alsnn
geduld zullen willen oefenen tot de volgende aanwijzing, die zeker gunstiger
zijn zal. Intussehen kunnen wij en dit betreur ikaan de fabriek door de
verplaatsing van den photometer niet de opnemingen doendie anders dage
lijks plaats hebben.
De heer Cock. Ik hoor van den heer De Fremery, den geachten Voor
zitter van de Commissie voor de gasfabriek dat wij andermaal geduld zullen
moeten oefenen. Ik ga uit van de stelling, dat wij werkelijk reeds lang
genoeg geduld hebben gehad. En toch zoude ik engeloof ikwij allen
ook verder nog wel eenig geduld willen uitoefenen om de Commissie voor
de gasfabriek genoegen te doenindien wij te dien opzichte vrij waren
maar dat zijn wij niet. Achter ons staat de Leidsche burgerij, die tenge
volge van ons toegeven tevens op nieuw alweer geduld zou moeten hebben
en houden, en dat wel nadat zij reeds meer dan een jaar geduld heeft ge-
bad, vertrouwende op onze tusschenkomst. Dat zou te veel van haar ge
vergd zijn. Het zij mij geoorloofd de retro acta even na te gaan; men zal
zien, hoeveel geduld er reeds uitgeoefend is. liet eerste besluit, dat in
deze genomen werd, dagteekent van den 15den, den 16den of den 17den
October 1879, stellig niet van later. Toen werd aangenomen een
voorstel van de Commissie van Financiën om een onderzoek in zake
de gasfabriek in te stellen. Aanleiding daartoe had gegeven eene missive
van de Commissie voor de gasfabriek dd. 2 September 1879, inhoudeude
een voorstel tot verlaging der gasprijzen. Dit stuk werd in handen gesteld
van de Commissie van Financien, waarvan toen onze geachte wethouder, de
heer Hartevelt, lid en voorzitter was, en deze, waarschijnlijk toen reeds
tereeht vermoedende, dat de vermindering van den gasprijs ook met de
slechte qualiteit van het gas in nauw verband stond, stelde aan den Raad
voor omalvorens eene beslissing te nemenbehalve omtrent de quaestie
der cokes ook Dog en wel in de eerste plaats een onderzoek te laten in
stellen omtrent de lichtsterkte van het gas en tevens omtrent de geheele
interne inrichting der fabriek. Dit voorstel werd, zooals ik zeide, 15, Ie
of 17 October 1879 aangenomen; van het allerlaatste gedeelte van het on
derzoek is intussehen niets gekomen. Met genoegen vernamen wij daaren
tegen niet lang daarna, dat prof. Rijke de goedheid had gehad het onder
zoek naar de lichtsterkte op zich te nemen, dat dit onderzoek met primo
Januari 1880 zou aanvangen en telkens na verloop van drie maanden de
uitslag van dat onderzoek openbaar zou worden medegedeeld. Om nu tot
de burgerij terug te keeren wijs ik er op, dat na bovengenoemd besluit
de talrijke toenmaals in de couranten voorkomende uitingen van algemeenc
ontevredenheid over de slechte qualiteit van het gas op eens ophielden.
De burgerij heeft als het ware gezegdde Leidsche Raad heeft thans de
zaak in handenwij stellen in hem vertrouwen en wij zullen nu spoedig
vernemen of het werkelijk waar is. dat wij allen in zoo hooge mate met
blindheid geslagen zijn, dat wij maar niet kunnen zienof althans voldoende
zien bij gebruik van het tegenwoordige gasen of dit werkelijk aan ons
ligt en niet aan bet gaswaarvan de Voorzitter der Commissie voor de
gasfabriek blijft volhouden dat het eene meer dan voldoende lichtsterkte
heeft, eene lichtsterkte gelijk aan die van 16 Engelsche standaardkaarsen.
Ik vraag: gaat het aan na dit gebeurde thans van de burgerij nog meer
geduld te vragen? In weerwil het onderzoek naar de lichtsterkte nog niet
eens was aangevangen, en bijgevolg nog veel minder eenig resultaat daarvan be
kend was, trachtte de Commissie voor de gasfabriek toch kort daarna bij de be
handeling der begrooting voor het loopende jaar, baar voorstel tot prijsverminde
ring er door te krijgen. Met zeer veel moeite hebben de raadsleden het tegen
gehouden verbeeld u, een Raad die prijsvermindering tegenhoudt daar zij
de diepe overtuiging hadden dat later zou blijken uit het onderzoek van prof.
Rijke, dat prijsvermindering niet mogelijk zou zijn dan met behoud of toene
ming van de slechte qualiteit van het gas. In Juni of waarschijnlijk nog iets
vroeger in het begin van dit jaar, nadat de uitkomst van het eerste onder
zoek bekend geworden en gebleken was, dat de lichtsterkte ver beneden
de 16 Engelsche kaarsen bleef, werd door den Raad een besluit genomen
op voorstel van ons geacht medelidden heer Van Itersonwiens gezag
in technische zaken wij gaarne erkenneninhoudende dat voortaan de
lichtsterkte zou zijn minstens 16 Engelsche standaardkaarsen op een afstand
van 1100 a 1200 M. van de gasfabriek. Leiden's burgerij heeft ook toen
gezwegen en er is geen sprake van verwijlen geweest. Hoever zijn intus-
sohen wij, en ook de burgerij, met al dat geduld gekomen? Het antwoord
op die vraag geven twee voor mij liggende offlciëele opgaven van prof.
Rijke van de geconstateerde lichtsterkte. De eerste is van 1 Juli 1880 en
betreft de maanden April, Mei en Juni, de tweede is van 12 October
1880 en betreft de maanden Juli, Augustus en September. Uit de eerste
blijkt, dat de gemiddelde lichtsterkte op 1100 a 1200 M. van de gasfa
briek heeft bedragen in April 14.44, in Mei 15.16, in Juni 14.81. Ik
durf gerust zeggendat deze uitkomst zeer onvoldoende is te achten daar
wij mochten hopen dat wat de heer Van Iterson ons als minimum had
opgegeven, 16 Engelsche kaarsen op dien afstand, minstens nagenoeg zou
zijn bereikt, laat staan nog, dat overeengekomen was, dat, zoo het be
reikt werdhet niet met mondjesmaat zou worden toegediend. Doch
ik geef toehet voorstel van den heer Van Iterson werd eerst in Mei of
Juni aangenomen. Raadplegen wij dus de volgende opgave van 12 October