56 De heer Van der Lith. Zelden zal ik mijne stem voor een voorstel van Burg. en Wetb. met zooveel tegenzin uitspreken als du. Ik laat mij tot bet uitbrengen mijner stem voor dit voorstel alleen leiden door dit motief, dat de toestand op het oogenblik onhoudbaar en tegen de wet is. Over dit punt behoef ik niet verder uit te weiden. Nu is bet de vraag: de kosten die de verbetering van dien toestand zal met zich slepenwie zullen die dragen? Ik heb getracht die ten laste der gemeente te brengen en zou nog van die meening zijn, omdat daarvoor wel termen bestaan. De Baad heeft mij echter op dien weg niet gevolgd. Nu is voor mij de quaestie alleen deze: om of den onboudbaren toestand te laten bestaan, of de scheepvaart te bezwaren. Evenals de heer Damsté ben ik huiverig om de schipperij te bezwaren, omdat men niet de gevolgen kan berekenen van de minste verandering die men tot stand wenscbt te zien komen. Nu mogen Burg. en Wetb. zeggen: het voorstel thans aan de orde is een ander voorstel, want de regeling wordt herzien na twee jaren. Ik ant woord: dat het dan te laat is, indien het waar is dat de schipperij door het voorstel gedrukt wordt. Ofschoon ik nu de mogelijkheid van derge- lijken druk niet van mij kan afzetten, ga ik toch mede met het voorstel van Burg. en Wetb.omdatna het helder betoog van onzen geachten Voorzitter, liet niet mogelijk schijnt een tarief te bedenken, dat de lasten voor beide partijen verdeelt. Het voorstel van den heer Damsté beeft de Voorzitter op zoodanige wijze bestreden, dat ik huiver om de verdediging daarvan op mij te nemen. Geen derde weg is mij gegeven. Ik zal dus met het voorstel van Burg. en Wetb. moeten meegaan, maar onder ernstig protest tegen de zooeven uitgesproken rede van den geachten Voorzitter. De geachte Voorzitter kondigde daarbij een nieuw 9telsel van belastingver- deeling aan. Laat men tocb bedenken wat men doet. Laat men toch vooral niet de lasten laten nederkomen op een enkel deel der burgerij en door indirecte lasten nijverheid en handel drukken, want hetgeen de beer Damsté gezegd beeft is waar: handel en nijverheid zijn uiterst teedere planten. Men behoort voorzichtig te zijn voor dat de Raad daaraan de band slaat. Ik geef ernstig in overweging, dat Burg. en VVetli. wel de gevolgen voor oogen boudenvoordat zij ons stelsel van belastingenvooral om ban delaren en nijveren zoo weinig mogelijk te belasten, gaan veranderen. De heer Scheltema. Na het gehoorde en ook na het pleidooi van den geachten Voorzitter vóór de voorgestelde verhooging, zal ik toch tegen dc voordracht moeten stemmen. In beginsel ben ik tegen hooge tol of brug gelden doch al was ik dit niet, dan zou ik toch tegen deze verhooging zijn en wel om het motief der rerhooging. In een der stukken over deze zaak ik meen in de voordracht van Burg. en VVeth.wordt beweerd dat de schippers de meerdere kosten van de neringdoenden zullen vorderen en deze ze weer op de consumenten zullen verhalen dat dus de verhoogiug eigen lijk door do belastingschuldigen indirect zal worden betaald. Als dat wer kelijk het geval zal zijn dan zou dit eer eene reden zijn om de bruggelden niet te verboogen bet ligt toch in den tegenwoordigen geest des tijds om de lasten direct door de ingezetenen te laten betalen. Wat de zaak zelve betreft, doet zich de vraag voor of bet billijk mag geacht worden dat de schipperij de kosten moet dragen uitgaande van de meening dat er eene betere bediening der bruggen noodzakelijk is. Die betere bediening kost meer geld en die meerdere uitgaven wil men op de schipperij verhalen. Ik geloot niet dat er eenige gegronde reden is de schipperij daarvoor aan te spreken. Dat er draaibruggen gekomen zijn was niet in het belang van de schipperij. Deze is daaronder onverschillig. Ik geloof meer dat de draai bruggen gelegd zijn in het belang van het verkeer over de bruggen. De scheepvaart, en althans de kleine scheepvaart, is door de vervanging van ophaalbruggen door draaibruggen geschaad in plaats van gebaat. Een ophaal brug is spoediger open dan een draaibrug, en vele kleine vaartuigen kunnen onder een ophaalbrug doorvarenterwijl een draaibrug daarvoor openge draaid moet worden. Ik geloof niet dat het den schippers iets kan schelen of een brug wipt of draait. Daarom is het niet van onbillijkheid vrij te pleiten om de meerdere ko9ten van bediening der bruggen te verhalen op de schippers. Dus vooral in dit geval ben ik tegen verbooging van de bruggelden voor de bediening der draaibruggen. Wat echter betreft eene be tere bediening dier bruggen daar ben ik zeer voor, overtuigd dat die verbetering geen uitstel kan lijden, maar de daarvoor te besteden uitgaven behooren uit de gemeentekas te geschieden al moet de hoofdelijke omslag daardoor iets liooger worden. Ik heb hier echter speciaal het oog op de draaibruggen. In het bewuste adres van Vromans wordt ook alleen over de bediening van die bruggen geklaBgd en wel voornamelijk over die van de bruggen Janvo9sensteegMare en Turfmarkt. De Voorzitter. Ik wensch nog even de verschillende sprekers tc ant woorden. Ik heb er alleen op gewezen dat de berekeningen van den lieer Damsté faalden tenzij aangetoond werd dat alle schepen in den loop van het jaar een gelijk aantal bruggen passeerden. De heer Wilhelmy Damsté, en in zoover kan ik het punt, door den lieer Van der Lith besproken, tegelijkertijd beantwoorden, is zeer bevreesd om handel en scheepvaart te drukken. Ik ben dat evenzeer. Ik geloof echter niet dat door 0119 voor stel de handel gedrukt zal worden omdat hetzelfde tarief in andere plaatsen geheven wordten ware het tarief drukkenddan zou in die andere plaatsen de scheepvaart verloopen en in Leiden, waar het thans goedkooper is, ge concentreerd zijn. De druk ligt echter niet in eene geringe verhooging van de bruggelden, maar in oponthoud, in tijdverlies. Dat is in hooge mate drukkend voor de schipperijvoor wie vooral de spreuk »tirae is money" geldt. Ook moet ik opkomen tegen hetgeen de heer Van der Lith gezegd het ft over het systeem van verdeeling der lasten. Geen oogenblik is er abh gedacht. Wij hebben alleen gewezen op liet gevaar, om de lasten niet daar te leggen waar zij behooren gelegd te worden. De wet geeft aan, welke belastingen kunnen en behooren geheven te worden en noemt ook de bruggelden daaronder op. Wanneer wij nu, zonder den handel te be- nadcelen zorder zijnen bloei te verminderen, eene belasting heffen, onder den naam van marktgelddan wil ik het gevraagd hebben, waarom de scheepvaart zou gaan kwijnen of zich verplaatsen, wanneer wij van de be voegdheid, die de wet ons geeft, gebruik makende, ook een matig bruggeld heflen. Be scheepvaart zou toch ergens heen moeten. Zij zal Leiden verr latenzegt men. Doch ik merk op dat nieuwe betrekkingen niet zoo spoedig zijn aangeknoopt. Om de quaestie van het bruggeld zal zij Leiden niet den rug toekeerenzij zou in dat opzicht in andere plaatsen niet beter af, en hare relatiën kwijt zijn. De heer Scheltema heeft, met aanhaling van zinsneden uit de stukken van Burg. en Wetb., gezegd dat volgens hem de schipperij de lasten indi rect op anderen zoude verbalen. Dat is echter geene uitvinding van Burg. en Wetb, doch gebeurt overal en altijd. Ieder, die zakeu doet, moet de onkosten op dezen en genen verhalen. Dat is eene quaestie, waarover wij ons niet te bekommeren hebben. Ik beweer dat met de bevoegdheiddie de wet ons geeftom eene belasting onder den naam van bruggeld te heffenhet tegenover de burgerij niet billijk is haar te laten betalen bij de wetenschap dat wij die belasting door de schippers kunnen doen dragen. De wet wijst on9 den weg. 'tl9, ik erken het, geen imperatief voorschrift, maar het ligt toch, dunkt mij, bepaald in de bedoeling der wet, dat wij van de ons gegeven bevoegdheid gebruik maken, tenzij de gemeente uit bare bijzondere eigendommen zulke groote inkomsten trekt, dat het beffen van die belastingen niet noodig is. Én wanneer wij niet verder gaan dan elders, dan kan ik niet inzien dat hier als een bezwaar zou moeten gelden wat in andere plaatsen geen bezwaar is. Ook begrijp ik Diet, hoe men tot de conclusie komt dat dit voorstel zijn oorsprong te danken heeft aan den dienst der draaibruggen. In de Memorie van Toelichting wordt alleen van draaibruggen gesproken, omdat zij er nu eenmaal zijn. De dienst bij de draaibruggen is echter niets beter of slechter dan bij de ophaalbruggenzij is overal even gebrekkig, behalve daar waar nu reeds vast personeel i3. De aanwezigheid van draaibruggen heeft met dit voorstel niets te maken, 't Is eene opvatting, waarvan ik den oorsprong niet kan vinden. De heer bchel- tema is voor de zaak, maar, heb ik hem wel begrepen, kan niet met bet voorstel van Burg. en Welh. meegaan. Ik heb vroeger reeds gezegd en herhaal het: men moet iets willen. Het is niet genoeg te zeggen dat de toestand slecht is en dat hij verbetering eischt, maar men geve ons de gelegenheid daarin verbetering te brengen. Wij hebben dit voorstel op nieuw ter sprake gebracht naar aanleiding van het denkbeeld van den heer Goudsmit, dat ieder der beide betrokken partijen de helft zou betalen. Om dat te kunnen doen, moeten wij niet alleen weten hoeveel de zaak zou kosten als wij haar geheel voor onze rekening namendoch tevens hoeveel, volgens het voorgedragen tarief, zal worden opgebracht. Mijne persoon lijke overtuiging is, dat wanneer dit tarief wordt ingevoerd, de kosten lang niet gedekt zullen worden en dat bet resultaat der proef wel zal zijn dat nagenoeg ieder de helft in de kosten zal bijdragen. De heer Cock. Met ingenomenheid wensch ik het voorstel van Burg. en Wetb. te ondersteunen. Aanleiding daartoe vind ik in mijn eigen ante cedenten uit den tijd toen ik nog jong lid was dezer vergadering, in L8CS of 1869. Toen heb ik met het raadslid Tollens het voorstel ingediend tot invoering van brug-, kaai* en havengelden, als zijnde, mits binnen de door de wet aangewezen grenzen beperkt, in art. 288 en 240 der gemeentewet als het ware aangewezen. Mijne bedoeling was daarmede niet alleen de onkosten te dekken van de personen die met de bediening bela9t naren maar ook der gemeente een matig inkomen te verzekeren. Dat inkomen moest natuurlijk nooit overtreden de werkelijke onkosten plu3 de renten van het gebezigd sticbting3-kapitaal. Dat voorstel is verworpen en nu er geen kans meer' bestaat dit te zien aangenomen nu grijp ik gretig liet middel aan door Burg. en VVeth. voorgesteld. Burg. en Wetb. vragen iets meer doorvaart-geld dan de beer Damstéj derhalve geef ik aan hun voorstel de voorkeur, en het spijt mij alleen, dat de opbrengst waarschijnlijk niet eens voldoende zal zijn om de kosten der bediening te dekken, In elk geval zullen die kosten niet voor het volle bedrag komen ten laste der belasting schuldigen. Wat de draaibruggen betreft, in 1866 en 1867 waren er slechts enkele. Toen boorde men geen klachten over de bediening der bruggen. Ik ben wel geneigd op grond mijner ondervinding in andere betrekking opgedaan aan te nemen dat wipbruggen 9neller bediend worden dan draaibruggen. Men behoeft slechts een blik op een eenigszins omvangrijke draaibrug te slaan om te zien boe langzaam zij bewogen wordt. Ik neem dan ook deze gelegenheid waar om de aandacht der Commissie van Fabricage te vestigen op de vele goede eigenschappen der ouderwetsche ophaalbruggen. Verder ben ik het volkomen eens met Burg. en Wetb., dat de schipperij veel meer prijs stelt op een goedesnelle bediening der bruggenop breede diepe vaart, dan op eenige centen meer bruggeld. Zooals wij gehoord hebben, verklaarden zij zelfs nu liever driemaal meer te betalen, mits zij sneller bediend werden. De handel is een leere plant zegt men. Ja, leer is de plant, maar men moet toch niet exagereeren en er geen kruidje roer-mij-niet van maken. Het is een plant die wel tegen een licht buitje kan. Koesteren moeten wij haar intusschen ook door bijvoorbeeld geene andere dan gemakkelijk en snel beweegbare bruggen te bouwendoor te zorgen dat onze waterwegen genoegzame diepte en doorvaarts-hreedte ver krijgen, in een woord in goede orde verkeeren en door vooral niet voort te gaan op den slechten w*eg om onze seboone waterwegen te versperren met vaste bruggen. Indien wij op die wijze den handel bevorderen dan zal deze niet zien op een cent of wat meer bruggeld. De heer Van Itf.rson. Ik kan over de quaestie van druk voor handel nijverheid en scheepvaart niet oordcelen. Ik lub van handel en nijverheid niet veel verstand. Ik hoor echter den handel altijd klagen en als ik dan de handeldrijvenden toch altoos goede sier zie makendan vind ik geen reden om ons dadelijk zoo ongerust te maken. Waar ik door erva ring wel eenig verstand van gekregen heb, dat zijn de traktementen van de lagere stadsambtenaren. Sinds de laatste 7 jaar heb ik gemerkt dat zij telkens verbooging noodig hebben. Daarom durf ik voorspellen dat de voorgestelde 400 traktement van de brugwachters ook wel niet lang vol doende zullen blijken. Die heeren zullen vergelijkingen gaan maken met de traktementen der agenten van politie, zeggen dat ze niet genoeg hebben om met bun gezin van te leven, wat misschien wel waar is, meer trakte ment verlangen en men zal het waarschijnlijk ook geven. De kosten zul len daardoor voor ons verhoogd worden. Wanneer ik nu dhj voorspelling naast de uwe plaats, mijnbeer de Voorzitter! dat de opbrengst waarschijn lijk minder zal bedragen dan geraamd is, dan voorzie ik dat dit voorstel ook bij het tarief, door Burg. en VVeth. voorgesteld, vrij wat geld zal kos ten meer dan de brugbediening nu kost. Daarom wensch ik van ganscher harte het voorstel van Burg. en Wetb. te ondersteunen, aannemende dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 6