54
bescheiden kennis moet ik toch zeggen, dat als eene administratie, die 23
jaar lang geen geld uit de stadskas noodig hadop eens in de zes laatste
jaren 136,000 noodig beeft, waarvan minstens 65,000 voor bedrijf-
kapitaal, terwijl zij bovendien heden nog 15,000 daarvoos komt aan
vragen mij dit wat te snel voorkomt en minstens bij mij het Vermoeden
versterkt wordtdat de tegenwoordige boekhouding, wat de winstberékenihg
betreft niet deugt. Intussehen heeft de Raad reeds vroeger voorstellen
om daarin wijziging te brengen verworpen. Hoè ongaarne ookmoet
ik dus wel tegenstemmen, ik reken mij daartoe verplicht. De heéren van
de gasfabriek moeten maar trachten zich te reddenik zie ér geën anderen
weg op. Op grond van het aangevoerde zal ik mijüe stem aan deze voor
dracht weigeren.
De iieer De Fremery. Ik meen dat het niet noodig is op al de vragen,
die ih deze vergadering gedaan zijnbreedvoerig te antwoorden. Het voor
stel is toch niet van ruimen omvang, en dat na aanzienlijke uitbreiding en
aanschaffing van materieel ook versterking van de kas noodig is, zal ieaer
deskundige gevoelen en begrijpen. Tegenover de ƒ136,000, aan de gasfa
briek verstrekt, staat eene aflossing, zoo ik meen, tot een hooger bedrag.
Inderdaad is het kapitaal, in de gasfabriek gestoken, thans nog niet zoo
groot als het in 1Ó48 bij den aanvang der onderneming was. Er bestaat
dus allerminst reden voor hen, die het verslag van commissarissen over 1879
hebben ingezien, om te zeggen dat er reeds zooveel kapitaal verbruikt is,
dat men daarom deze aanvraag behoort af te wijzen. De waarde der fabriek
was in 1848 of 1850 misschien even groot als het bedrag van het ver
strekte kapitaal. Thans echter is die waarde ook door vele leden van
den Raad is dit erkend 5 a 6 ton; waarborg dat het kapitaal dus goed
en overruim verzekerd is, blijkt duidelijk. En vraagt men nu waar het
geld gebleven is? Het is gebezigd tot aan- en verbouwing, tot vermeer
dering van vast eigendom en van den inventarisin verhouding tot de be
hoefte die er aan bestond, zooals de exploitatie-rekeningen en die van het
vernieuwingsfonds, in de laatste jaren afgelegdzeer omstandig aanwijzen.
Bovendien het bedrag voor renten uitgekeerd en de aanzienlijke winsten door
de gemeente genoten geven afdoende getuigenis dat het voor de gemeente eene
goede bezitting iswaardig om in stand te worden gehouden. Geen beter wensch
in het belang der gemeente kan ik dan dok uitendan dat in de volgende
8 jaar weer evenveel of meerder kapitaal zal kunnen worden gebruikt tot uitbrei
ding van de zaak. Dan zal de kapitaalwaarde vermeerderen en op den in
ventaris van de stad eene bezitting voorkomen die raeerdèr waarde heeft
dan het kapitaal van ƒ600,000 2| pCt.in 1848 op het Grootboek in
geschreven.
De heer Cock. De heer De Fremery heeft uit het oog verloren dat ik
gesproken heb van de 136,000 die de stad in de zaak gestoken beeft in
de jaren 1873—1879. Ik had niet over vroegere jaren te spreken, want
toen heeft de stad niets bijgepast en juist tegen dat bijpassen kom ik op.
De heer De Fremery zegt dat er veel kapitaal is teruggekomen en heeft
daarbij het oog op de 5000, die 'jaarlijks uit de winst ko'ölëhde door ons
niet worden verteerd maar belegd. Ik antwoorddan staan tegenover die
ƒ136,000, die wij in de laatste 6 jaren hebben bijgepast, slechts 5000X6
dus hoogstens ƒ30000. Er schiet dan nog altijd ƒ106,000 over. Maar
die ƒ6000 zijn gekomen van de winst en hebben dus met het kapitaal niets
gemeen. De heer De Fremery heeft gesprokenen hier omvatte hij den ge-
heelen duur der exploitatie, van 1849 tot nu, van een bedrag van 243,000
dat de fabriek aanvankelijk, namelijk in 1849, aan de stad heelt gekost,
dus het oorspronkelijke stichtings-kapitaal. Hij zeide daarvan dat dit door
de jaarlijksche beleggingen van ƒ5000 en door nog andere beleggingen aan
merkelijk was ingekrompen. Ik antwoord #ja" en »necn". Ja, indien men
het oog uitsluitend vestigt op de jaren van 1849 tot 1873de goede jaren
zooals ik ze maar eens zal noemen. In die 23 of 24 jaren was het ingo-
krompen van ƒ243,000 ruim tot ƒ130,000 klein. Maar daarna dijn die zes
slechte jaren gekomenwaarin erna aftrek der jaarlijksche beleggingen
bijgekomen is een bedrag van ƒ106,000. Die ƒ240,000 zijn dus, na
ingekrompen te zijn tot ƒ130,000, weder uitgezet tot plus minus 236,000.
Indien wij zóó voortgaan, zullen wij spoedig weer op de oude hoogte ge
komen zijn.
De heer Scheltema. Met bescheidenheid moet ik den heer De Fre
mery doen opmerkendat hij zich aan eene groote administratieve fout
schuldig maakt, als hij zegt dat de ƒ5000 in mindering komen van het ka
pitaal der gasfabriek. Men moet twee zaken van elkaar afscheiden: kapitaal
en winst. Ik sprak alleen van het kapitaal. Wat er met do winst gebeurt,
daarmede heb ik niets te maken. De ƒ5000, die telken jare op het Groot
boek worden bijgeschrevenhebben niets met het kapitaal te maken. Zij
worden telkens afgenomen van de winst, maar het kapitaal vermindert
er niet door. Yan het kapitaal is nooit iets teruggekomen dan onder den
naam van winst of overschot. Maar onder den naam vau kapitaal is nooit
iets teruggegeven. Een gedeelte der winst is alleen gekapitaliseerd.
In stemming gebracht wordt de voordracht met 11 tegen 4 stemmen
aangenomen.
Tegén stemden: de heeren Yerster, Cock, Scheltema en Donner.
VIII. Verzoek van Crans en C#.tot overdracht van de vergunning in
zake den stoomtram naar Katwijk.
(Zie Ing. St. no. 162).
Het voorstel, om het verzoek toe te staan, wordt mei; 10 tegen 5 stem
men aangenomen.
Tegen stemdende heeren CockScheltemaDu RieuDonner en
Librecht Lezwijn.
IX. Voordracht tot uitbreiding van het hulppersoneel aan de meisjes
school 2e klasse.
(Zie Ing. St. no. 163.)
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
X. Voordracht betrekkelijk de bediening der bruggen en de heffing van
bruggelden.
(Zie Ing. St. nos. 161, 191, 192, 193, 194, 204 en 205 van 1878,
èn 3878 en 92 van 1880.)
De Voorzitter. Ik wensch dè discussiën over dit onderwerp zelf in
te leiden, omdat, naar het mij voorkomt, het oordeeldat er van verschil
lende kanten over is uitgebracht, niet juist is, en daarbij te zeer uit
het oog verloren werd wat er alzoo, sedert het voor het eerst ter sprake
kwamover is voorgevallen.
Ik breng daarom in de eerste plaats in herinneringdat bij de behan
deling der begrooting van 1878, door Burg. en Weth., met het oog op de
dringende noodzakelijkheid eener verbetering van den dienst der brugwach
ters, een memoriepost op die begrooting werd gebracht, met de toelich
ting dat in den loop van dat jaar een voorstel tot reorganisatie zoude wor
den ingediend. De Raad nam met algemeene stemmen den memoriepost
aan en erkende daardoor de noodzakelijkheid der reorganisatie. Het voor
stel zelf echter, den 22en Julij 1878 ingediend en in de zitting van 24 Oct.
d. a. v. behandeld werd door ons college ingetrokkennadat de Raad zoo
wel het door ons voorgestelde tarief als de daarop voorgestelde wijziging
om het bestaande tarief te bandhavenverworpen had. Er bleef ons ihder-
daad niets anders over, en het gevolg was dat de toestand, gebrekkig
en onwettig als hij, blijkens de stemming over den memoriepost, algemeen
erkend werd te zijn bleef bestaan.
Het adres van W. Vromans GFz.in de raadszitting van 13 Maart 1S79
behandeldgaf aanleiding dat de zaak op nieuw ter sprake werd gebracht.
Met ons voorstel van 11 Maart jl.dat thans aan de orde is, hebben wij
een bewijs willen leveren dat wij gezind zijnook na de zeker niet zeer
bemoedigende wijze waarop ons eerste voorstel werd bejegendvan onze
zijde al het mogelijke te doen om de zaak tot eene goede oplossing te
brengen. Wederkeerig spreken wij den wensch uit dat de Raad van zijne
zijde daartoe ook zal willen medewerken.
Het hoofdbezwaar teger. onze eerste voordracht was, dat de aanneming
van het daarin opgenomen tarief de schipperij te zwaar zoude drukken
tegen dit voorstel dat het genoemde bezwaar bestendigd blijftdat het
eigenlijk hetzelfde vooretel is dat vroeger ingetrokken werd. Op dien druk
voor de schipperij kom ik aanstonds terug; vooraf wijs ik bp het groote
verschil dat er tusschen de beide voordrachten bestaat en datvreemd ge
noeg, zoowel door de Kamer van Koophandel als door de Commissie van
Financiënvoorbijgezien schijnt te zijn. Dat verschil ligt in het nieuwe
art. 7, waarbij, met intrekking van alle bestaande reglementen deze be
lasting betreffendewordt bepaald dat de nieuwe verordening niet langer
dan tot ult° December 1883 van kracht blijft. De Commissie van Financiën
noemt dit slechts eene schijnbare concessie, «daar ook bij de oorspronke
lijke voorstellen niets den Raad verhinderde, desverkiezende zelfs binnen
dien tijd, het tarief te herzien"; maar zij ziet daarbij over het hoofd dat
bij dit voorstel geen sprake is van «desverkiezende", maar van een impe
ratief voorschrift, welks niet-naleving de vervalling van de geheele verorde
ning ten gevolge heeft. Maar daarenboven heeft de Commissie van Finan
ciën niet bedacht dat bij eepe rationeele behandeling van deze zaak geen
ander tarief dan het vorige kon worden voorgedragen. Immers de reden
der voordracht ligt in ons verlangen om te gemoet te komen aan den
wensch om een middelweg te vindeneen compromis tusschen hen die
de kosten door de schippers en hen die ze door de gemeente wilden doen
dragen. Hoe groot die kosten voor de gemeente zouden zijn is bekend;
zij bedragen ongeveer 9550 of circa /6650 meer dan tegenwoordig op
gebracht wordt; in dat geval zoude de schipperij natuurlijk niets aan de
verhooging bijdragen. Nu is het tegen ons eerste voorstel aangevoerde
bezwaar dit: »als uw tarief wordt aangenomen, legt zij den last der ge
heele verhooging op de schipperij, dat is voor deze te bezwarend; rioht
dus uw tarief zoodanig indat de helft der verhooging door de eene
de wederhelft door de andere partij wordt gedragen". MaarM. H.om
dat te kunnen doen moeten wij toch beginnen met te onderzoeken hoeveel,
volgens ons tarief, door elk charter van schepen zal worden opgebradht;
om het gemiddelde van twee getallen te nemenis het toch niet vol
doende dat wij er slechts één kennen ook het andere moet bekend
zijnen wanneer het u ernst is dit te zoeken, dan kan dit slechts geschie
den door de proef te nemen met dit tarief; geen ander middel is moge
lijk, ook niet dat door den heer Damsté aan de hand gedaan, waarover
ik zoo aanstonds een woord in het midden zal brengen. Vooraf echter
nog een woord over den zoogenaamden druk. Ik kan niet ontkennen dat
ik met eenige bevreemding dat argument weder heb zien aanvoerenzonder
eenig nader bewijs dat het juist zoude zijn. Het gaat toch niet aan te
zeggen: «'ƒ6650 is eene belangrijke som; de schipperij zal die opbrengen,
ergo wordt de schipperij gedrukt." De vraag is toch in de eerste plaats
over hoeveel hoofden de opbrengst dier som wordt verdeelden bij de
discussiën van 24 October 1878 heb ik aangetoond dat het argument, dat
men zoo hoog laat klinken hoogstens neerkomt op een bedrag van 40
cents voor iedere reis (d. i. 20 cents voor de been- en 20 cents voor de
terugreis). Ik had mogen verwachten dat men zich niet tot zulk eene
algemeenheid hadde bepaald, maar dat aangetoond ware, óf dat mijne
berekening faalde, of dat inderdaad die 40 cents een bezwaar voor de
schipperij zijn. Kan men dat niet (en ik meen het er voor te mogen hou
den dat dit het geval is, want het is zelfs niet beproefd), dan geloof ik
dat het argument al zijne waarde verliest. Het verdient vooral opmer
king dat de Kamer van Koophandel, die dat bezwaar zoozeer op den
voorgrond stelt, in haar advies van 2 Oct. 1878, als haan.gevoelen mede
deelt dat zij //op de wijze zooals zulks elders geschiedt" liever een uniform
tarief zag. Maar, M. H.de kamer blijft eerstens in gebreke aan te toonen
waar dit geschiedt; in de grootste handelsplaatsenals Rotterdam en Amster
dam is dit het geval nietmaar ten andere zag de kamer voorbij dat wij
door een uniform-tarief aan te nemendat dan toch zeker wel niet lager
dan 5 cents zou kunnen zijn, een groot aantal vaartuigen, die nu slechts
2| cents betalen, en ook volgens ons voorstel niet meer betalen zouden,
van veel slechter conditie zouden maken.
In datzelfde advies deelt de Kamer van Koophandel het gevoelen van
verscheidene harer leden mede, die liefst de bruggelden geheel afgeschaft
zagen. Ik kan dat zeer goed begrijpen en in abstracto deel ik dat gevoe
len. Ik zou zelfs wel verder willen gaan enkon het zijnalle belastin
gen afschaflen als er maar een middel was om de hnishouding der gemeente
behoorlijk te voeren zonder belastingenmaar dat is nu eenmaal eene on-