52 De heer Du Rieu. Mijnheer do Voorzitter 1 Ik ben niet ingenomen met het plan om den stoomtram naast onzen straatweg aan te leggen. Op dien grond zal ik tegen de inwilliging van dit verzoek stemmen. De heer Wilhelmy Damsté. Over de zaak zelve zal ik niet spreken. Ik lees echter in de stukken dat boomen zullen worden weggenomen en andere verplaatst. Ik wenschte nu ook onder de voorwaarden te zien opge nomen eene tijdsbepaling wanneer de nieuwe boomen geplant moeten zijn. De Voorzitter. Daartegen bestaat geen bezwaar. Het wordt dan een der conditiën waarop de vergunning wordt gegeven. Om aan den geuiten wensch te voldoen stel ik voor om aan litt. b der voorwaarden toe te voegen: «-binnen een door Burg. en Weth. te bepalen tijd". De heer Donner. Wordt de berm kosteloos afgestaan? Brengt deze op het oogenblik niets op? Wordt die niet gebruikt tot zeker doel, het gras dat er op groeit enz.? De Voorzitter. Het is van zeer onbeduidenden aard. Wanneer een der gelijk verzoek door den Raad toegestaan wordt tijdens de grond of het water verpacht iswordt gezorgd dat de concessionaris den pachter of huurder schadeloos stelt. Overigens zijn meestal door den Raad geene bepalingen gemaakt omtrent de verdere opbrengst van soortgelijke onbe duidende zaken. De heer Donner. Zoolang de concessie duurt is er toch sprake van een afstand van grond die tot geen ander doel gebruikt kan worden. De adres sant geniet de winst en het voordeel van den grond. De stad staat dien af. Mij dunkt dat men aan dergelijke concessie zekeren prijs verbinden mag gedurende de jaren waarvoor de concessie is toegestaan. Zij trekken er voordeel van en in den regel komen er altijd nog kosten voor de stad bij zoodat men gewoonlijk niet vooruit, maar tamelijk achteruit gaat en enkele ondernemers begunstigt. Daarom vraag ik alleenof dat op soortgelijke wijze mag geschieden. De heer Du Rieu vroeg, of er wel zooveel plaats is om nevens den straatweg een stoomtram te leggen. Met bet oog op alle andere vervoermiddelen bij avond als anderszins acht ik dit ook niet zonder gevaar. Wij hebben nog zóó weinig ervaring op dit gebieddat ik liever de laatste dan de eerste zou zijn. De Voorzitter. Ik moet opmerken, dat het onderhoud van de straat, voor zoover daarin rails gelegd wordenis opgedragen aan de maatschappij be nevens van een gedeelte der straat ter weerszijden. Wijders worden voor hare rekening nieuwe boomen geplant. Dit geeft dus geene aanleiding tot kosten voor de gemeente. Het eenige wat voor de gemeente eene winstderving zou wezen, is de onbeduidende som, te maken van het gras op den berm waar de rails gelegd worden. Maar dit is van zoo weinig belang, dat het niet noodzakelijk is daarvan eene afzonderlijke voorwaarde te maken. De heer Scheltema. Hoewel ik niet tegen een stoomtram benzoo zal ik toch op grond van de bezwaren door de heeren Du Rieu en Donner reeds aangevoerd mij nu tegen dit verzoek moeten verklaren. Daar waar ruimte voor den aanleg van een stoomtram is, zal ik de laatste zijn om mij daartegen te verklaren, maar daar waar geen ruimte is, zooals hier, zie ik geen reden om het vervoer met gewone voertuigen zoo te belem meren als door een stoomtram geschiedt. Op dien grond zal ik tegen stemmen. De Voorzitter. Zoo er ooit eene gunstige gelegenheid is voor het ma ken van dergelijke ijzeren baan dan is het in dit geval. Die weg zal ge legd worden tussohen de boomen en de sloot. De eigenlijke straatweg wordt in het minst niet versmald. De rails worden in den berm gelegdterwijl de boomen geplaatst worden tussohen de rails en den straatweg in. De heer Scheltema. W'ordt het voetpad voor de baan gebezigd? De Voorzitter. Neen. De rechterkant vaD den weg. De heer Scheltema. Ik vrees dat dan het bezwaar voor gewone voer tuigen zoo niet grooter, dan toch zeker niet minder zal zijn dan op den straatweg naar Oegstgeest. De Voorzitter. Ik meen van niet. Van hier uit de stad door de Hooge- woerd verlatende, is de berm aan de rechterhand. Vooral aanvankelijk heeft men bijna eene schuttingdoor de dicht bij elkander geplaatste boo men, die de rijtuigen behoorlijk beveiligen. De heer Donner. Ik moet nog even terugkomen op het denkbeeld om tegenover dit verzoek te handelen als eigenaar niet alleen voor het verlies doch ook voor het recht. Als men voor den aanleg van eenen spoorweg onteigening vraagt en daarvoor door de maatschappij groote sommen worden betaald voor den grondwaarom dan niet hetzelfde stelsel gevolgd voor het onderwerpelijke verzoek zoolang de concessie duurt? Het wordt eene ge makkelijke exploitatie voor den ondernemer, die zoo maar over eens anders grond beschikt zonder daarvoor te betalen. Ik geloof niet dat de verga dering goed handelt, in vergelijking met hetgeen men vordert van spoor wegmaatschappijen De Voorzitter. De heer Donner kan desverkiezende een voorstel dien aangaande indienen. Thans echter is aan de orde het voorstel van Burg. en Weth.hetwelk in stemming zal worden gebrachttenzij een amende ment daarop wordt voorgedragen. De beer Donner. Ik kan geene som bepalen. Ik stel voor dat ten minste eene som betaald wordt en dat de grond niet kosteloos wordt af gestaan. De heer Van der Zweep. Ik geloof, dat de heer Donner eenigszins over het hoofd ziet het verschil van inzicht over particulier grondbezit en dat van de gemeente. Ik geloof, dat die toestand niet gelijk staat. Als een spoorweg over particuliere gronden gaat, dan heeft de eigenaar van die gronden gelijk schadevergoeding te vergen. Ik geloof echter, dat de ge meente van eenigszins breeder idee uitgaat. De heer Donner. Ik stem toe dat de toestand verschillend is. Niet temin geloof ik dat de gemeente aan particuliere belangen ook niet alles mag opofferen. De heer Van Iterson. Terwijl de heer Donner zijn amendement for muleert, neem ik de vrijheid een ander punt in overweging te geven. Zou het niet wenschelijk wezen aan het besluit nog eene 4e alinea toe te voegen, bepalende den termijngedurende welken de grond op de aangegeven voor waarden ter beschikking van den concessionaris zal zijn? Men weet dat het met concessiën wel eens de lange baan opgaat door uitsteloverdracht aan anderen, enz. Wij zijn er wel eens meer ingeloopen als wij voor een of ander doel grond afstonden zonder tijdsbepaling, adres aan de Ruïne. Zou het niet voorzichtig zijn aan het te nemen besluit de bepaling toe te voe gen dat de werkenwaarvoor de concessie is aangevraagdbiunen een be paalden tijd, b. v. 2 jaar, zullen moeten worden voltooid? De Voorzitter. Het Dagelijksch Bestuur zou dit denkbeeld zeer goed kunnen overnemen. Burg. en Weth. stellen voor, dat de werken sub 6 bedoeld binnen 2 jaren uitgevoerd moeten wordenonder toezicht en goed keuring van den gemeente-architect. Ik geloof dat daarmede aan het ver langen van den heer Van Iterson voldaan is. De heer Van Iterson. Ik geloof dat dan genoegzaam in mijn bezwaar voorzien is. De heer De Goeje. Beteekent het een begin van uitvoering binnen die twee jaren De Voorzitter. Ik geloof, dat dit van geen belang is. Een ernstig begin van uitvoering moet er zeker aan gegeven worden. De heer Cock. Nog eene enkele vraag, hoewel ik toch tegen de voor dracht zal stemmen. Is het wel voorzichtig voor eeuwig dat recht te geven Zooals de voordracht thans luidt zou men er dit uit kunnen opmaken. Wij hebben immers zoo even wel eene tijdsbepaling vastgesteld voor de aan vaarding van de vergunning, maar er is niets bepaald omtrent den duur der vergunning zelve. Wanneer nu de rails gelegd zijn is men dan voor nemens het recht ot de vergunning voor eeuwig te geven Bij gewone spoorwegen wordt het niet langer dan over een tijdvak van 99 of 49 jaren verleend. Ik stel de vraagten einde het gevoelen van het Dagelijksch Bestuur te hooren. De Voorzitter. De bedoeling is om de vergunning te verleenen voor denzelfden tijd als de concessie van regeeringswege is gegeven. De heer Cock. De ondernemers hebben geen concessie noodig, volgens de nieuwe wet die 1° September of 1° Augustus in werking is gekomen. De Regeering heeft als zoodanig voor dat soort van vervoermiddelen geen concessie meer te geven. De heer Van Iterson. Een heeft de concessie toch gevraagd. De heer Cock. De toedracht der zaak is deze: onder de vorige wet is eene concessie aan de Regeering gevraagd voor den aanleg van een stoom tram LeidenWoerden. Deze concessie is toen bbpaald geweigerd op grond dat, volgens het toenmalige plan, de rails niet naast maar op den straatweg zouden worden gelegd. Na de inwerkingtreding van de nieuwe wet is dezelfde of een andere ondernemer met hetzelfdedoch nu eenigszins ge wijzigde, plan voor den dag gekomen en wendt hij zich thans tot ons om de gevraagde vergunning. Maar van de Regeering vraagt hij natuurlijk geen concessie, althans niet in den zin, dien men gewoonlijk aan dat woord geeft; want m. i. heeft hij geene concessie noodig. De Voorzitter. Ik durf niet zeggen dat ik op dit oogenblik op de hoogte ben van de gebeele wet op de openbare vervoermiddelen. De toe dracht der zaak, zooals de heer Cock die mededeelt, is echter niet geheel juist. De adressant Bok heeft concessie gevraagd en voorloopig verkregen, met opdracht binnen zekeren termijn plannen en profils in te dienen, ten einde den Minister in staat te stellen eene definitieve beslissing te nemen. In afwachting daarvan verzocht hij een aanvang te mogen maken met het leggen der rails, welk verzoek evenwel is geweigerd. De heer Cock. Ik kan de verzekering gevendat vroeger concessie ge vraagd is, welk verzoek echter geheel door de Regeering is afgeslagen, juist op grond dat de spoorbaan niet uitsluitend over den berm zou loopen. Verder weet ik dat na dien tijd de zaak ten tweeden male op touw is gezet, hoezeer bet mij onbekend is of dit vóór of na de invoering der nieuwe wet is geweest. Het doet hier echter niets ter zakedaar de ondernemer op dit oogenblik, dat wil zeggen sedert de afschaffing der concessiën, geen concessie meer noodig heeft, zoodat er geene sprake kan zijn van den duur eener concessie. Mijne vraag was slechts om te weten of de vergunning al of niet voor eeuwig wordt gegeven. De Voorzitter. De bedoeling is niet haar voor eeuwig te geven. Blijkt het nader dat de samenhang met de concessie, zooals ik meen dat die bestaat, niet juist is, dan stel ik voor er bij te voegen dat de vergun ning wordt gegeven voor een termijn van 60 jaren. Het voorstel van den heer Donner, thans in mijne handen, luidt: »De ondergeteekende stelt voor geen concessie zonder vergoeding voor de ge meente. Het Dagelijksch Bestuur doet eene voordracht van vergoeding aan den Raad." Zooals de heer Donner het voorstel doet, moet ik hem er attent opma ken, dat het niet mogelijk is de zaak te behandelen. Wij kunnen geene be slissing nemen en tegelijkertijd onbeslist laten, of en welke vergoeding zal gegeven worden. De heer Donner. Tot het eerste kan worden besloten en dan kan in de volgende vergadering een voorstel worden gedaan. De Voorzitter. Dan kan bet verzoek niet behandeld wordenzoodat uw voorstel eigenlijk eene motie van orde is tot uitstel van de zaak. De heer Donner. Het leidt alsdan tot uitstel. Wel wensch ik te be handelen de vraagof de vergunning met of zonder vergoeding zal worden toegestaan. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer Donner ondersteund t Niet ondersteund zijnde, maakt het geen punt van beraadslaging uit. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth.aangevuld met de wenken gegeven door de heeren Wilhelmy Damsté, Van Iterson en Cock, wordt met 9 tegen 6 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Verster, Cock, Scheltema, Du Rieu, Donner en Librecht Lezwijn. II. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1880. (Zie Ing. St. no. 154.) Wordt met algemeene stemmen aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 2