49 N°. 164. leiden, 28 September 1880. Wij hebben de eer mede te deelen dat wij, na den voorzitter der Commissie van Fabricage gehoord te hebben, geen bezwaar hebben tegen de inwilliging van het door C. J. Van Kas gedaan verzoek om eene stoep te leggen en daarbij 2 palen te plaatsen vóór het perceel aan den Vliet n°. 27, mits volgens door rooimeesters aan te wijzen rooiing. Wij geven U derhalve in overweging het verzoek toe te staan. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 165. Leiden, 29 September 1880. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen het voor stel van Burgemeester en Wethouders om f 15000 beschikbaar testellen tot uitbreiding van het bedrijfkapitaal der gasfabriek, zoodat zij Uwe Vergadering in overweging geeft den overgelegden suppletoiren staat van begrooting, dienst 1880, vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 166. Leiden, 29 September 1880. De Commissie van Financiën kan zich vereenigen met de voordracht tot vermeerdering van het hulppersoneel aan de meisjesschool der 2de klasse met ééne hulponderwijzeres. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 167. Leiden, 27 September 1880. In de raadsvergadering van 27 December 1872, bij de behandeling der voordracht betrekkelijk de oprichting van een schoollokaal op hel terrein van de Baaihal, werd met 10 tegen 9 stemmen, op voorstel der Commissie van Financiën bepaald dat de geldenwelke voor het bouwen dier school besteed zouden worden, aan de gemeente moesten terug komen. Uit de discussie, welke aan deze stemming voorafging, blijkt dat het verschil van gevoelen der voor- en tegenstemmende leden zich bewoog om de vraag of ook dan, wanneer voor de uitvoering van werken als het zooeven genoemde, kapitalen aan de gemeente in eigendom behoorende waren gebruikt, de eischen tegenover het nageslacht vorderen, dat die kapitalen in langere of kortere termijnen, in de gemeentekas terugvloeien. De leden die deze vraag in bevestigenden zin beantwoorddenberiepen zich hoofdzakelijk op het voorschrift van art. 136 der gemeentewet, hetwelk bepaalt dal eene aangegane geldleening, binnen zekere vooraf gestelde termijnen moet worden afgelost. «Welke is toch", werd ge vraagd, «de ratio legis voor dit voorschrift? Enkel deze: zucht van den wetgever om te voorkomen dat het tegenwoordig geslacht leve ten koste van het nageslacht. Daarom wat men ook met de opbrengst eener leening gekocht moge hebben, het kapitaal moet worden hersteld. Wel nu, of ik eene leening sluit en schuld maak, dan wel hel renlegevend kapitaal van de gemeente verleer, is wat betreft de financiëele gevolgen welke de maatregel voor het nageslacht oplevert, volkomen onverschillig. In het een zoowel als in het ander geval leef ik op kosten van hen die komen zullen. Verbiedt de wetgever dit te doen op bet gebied van geldleeningendan moet ik, om getrouw te zijn aan de gedachte welke hem leidde, het ook niet doen door blijvende vernietiging van kapitaal." (Handelingen van den Gemeenteraad 1872. 51 15.) De uitslag van de straks vermelde stemming is eenigszins bevreemdend wanneer wij nagaan dat in de zitting van den 24sten October van het zelfde jaarhetzelfde beginsel met 16 tegen 7 stemmen verworpen werd. Tot zekere hoogte laat zich wellicht deze schijnbare inconsequentie van den Raad verklaren, door de omstandigheid dat in de zitting van 27 December 1872, de vraag of de school, op de plaats der Baaihal gebouwd zoude worden uit de opbrengst eener leening of door verkoop van inschrijvin gen op het Grootboek, onbeslist gelalen werd. Immers enkele leden verklaarden voor en na de stemming dat de zaak hun nog niet helder was. Hoe dit zij, sedert dien tijd is in den geest van het op laatstge noemden datum gevallen besluit gehandeld, en is daarvan alleen indirect afgeweken, met het oog op de renlegarantie voor den aanleg der duin waterleiding. Toen de exploitatie van deze laatste in het vorige jaar bleek zulke goede resultaten te geven, dat de som voor rentegarantie met f 4500 konde worden verminderdvond de Commissie van Financiën daarin aan leiding voor te stellen in zooverre op de zooeven bedoelde afwijking van het besluit van 27 December 1872 terug te komen, dal de post voor verkoop van kapitalen op de begrooting voor 1880 (volgn. 54) met het zelfde bedrag van 4500 zoude worden verminderd. Met 12 tegen 8 stemmen werd dit voorstel aangenomen, en de post, tot een bedrag van f 10700 voorgedragen, daarJoor op 6200 teruggebracht. Des ondanks stemden enkele leden ook tegen dien verlaagden post, omdat ook toen nog kapitaal werd verkocht om de rentegarantie (gedeel telijk) te dekken. Hel kan niet ontkend worden, dat zoowel voor het gevoelen dat de meerderheid aan zijne zijde had, als voor dat der kleine minderheid welke tegen het geamendeerde artikel stemde, in beginsel gewichtige ar gumenten zijn aan te voeren. Zoolang toch een besluit beslaat, behoort het gehandhaafd te worden: en verkoop van kapitaal tot betaling eener rentegarantie mag zeker geen regel zijn. Er bestaat echter tusschen de rentegarantie en de afwijking van het besluit van 27 December 1872 zulk een nauw verband, dat wij gemeend hebben, aan den Raad te moeten voorstellen op de. begrooting van 1881 weder een bedrag van f 10700 voor verkoop van kapitaal te brengen; en ten einde de beden kingen welke daartegen in het vorige jaar zijn aangevoerd, en bij de behandeling dezer begrooling in de sectiën zijn herhaald, te ontzenu wen hebben wij gemeend den Raad in overweging te moeten geven het besluit van 27 December 1872 in te trekken. In het algemeen geven wij de juistheid toe der stelling dat het tegen woordige geslacht, niet ten koste der nakomelingschap mag leven: maar wij ontkennen dat dit geschiedt, wanneer kapitalen, in eenigerlei vorm door de gemeente bezeten, in een anderen vorm aan het nageslacht worden overgegeven. Om ons tot het meer concrete geval te bepalen, hetwelk tot het nemen van het laatstgenoemde besluit aanleiding gaf, het bouwen eener school, stellen wij het geval dat de Raad had be sloten, een schoollokaal te huren, in plaats van eene school op te richten. In dat geval zoude de gemeente voortdurend de rente hebben getrokken van het kapitaal, dat anders voor den bouw zoude zijn besteed, doch dan op het Grootboek ingeschreven bleef; maar daarentegen zoude zij de huur hebben moeten betalen: die huur is samengesteld 1° uit de rente van het kapitaal door den verhuurder aan den bouw uitgegeven en 2° uit de verschillende onkosten aan onderhoud, belasting,assurantie enz. waartoe de verhuurder verplicht is om zijn eigendom voortdurend in goeden staat te houden en te zorgen dat zijn kapitaal niet in waarde achteruitgaat. En nu vragen wij of er eenig verschil bestaat of die uit gaven in den eenen dan wel in den anderen vorm geschieden. Wanneer slechts zorg gedragen wordt dat het gebouw in goeden staal wordt onder houden, dan komt het inderdaad op hetzelfde neer of de huur aan den eigenaar wordt betaald, die dan de verschillende onkosten voor zijne rekening behoudt, of dat deze laatste door de gemeente worden ge dragen, die dan wel is waar de renten van haar kapitaal derft, maar dan ook niet verplicht is deze als een onderdeel der huur aan den ver huurder uit te keeren. Ten onrechte is bij de in 1872 gevoerde dis- cussiën beweerd dat het kapitaal, voor den bouw van scholen gebezigd vernietigd werd. Eene school is evenzeer een kapitaal als eene inschrij ving op het Grootboek: en te dezen opzichte gaan onze verplichtingen tegenover het nageslacht niet verder, dan de zorg dat het dit kapitaal in goeden staat aanwezig vindtm. a. w. de zorg voor behoorlijk onder houd. Wordt dit in acht genomen (en wanneer een gemeentebestuur daarin nalatig bleef, zouden hoogere autoriteiten niet in gebreke blijven tusschenbeide te treden) dan zalevenals wij nu nog de gebouwen ge bruiken, welke eeuwen geleden zijn opgericht, ook ons nageslacht na eeuwen nog gebruik maken van de inrichtingen, welke door ons gesticht werden: en er bestaat onzes inziens niet alleen geene reden om hel slechts vervormde kapitaal, nogmaals in een anderen vorm terug te geven, maar men begaat eene groote onbillijkheid tegenover hel levend geslacht, wanneer men dit, uitsluitend ten bate der nazaten, lasten op legt, zonder dal daar eenige luslen tegenover staan: en wanneer wij hierboven in het algemeen de juistheid erkend hebben van de stelling dal hel tegenwoordige geslacht niet tén koste der nakomelingschap mag leven, wij duchten geene tegenspraak wanneer wij'beweren dat het om gekeerde evenzeer ongeoorloofd is, of met andere woorden, dat aan het tegenwoordige geslacht geene lasten opgelegd mogen worden, ten bate van de nakomelingschap, althans wanneer het kan vermeden worden, Dit laatste nu is niet altijd het geval. Zoo zoude hel bijv. zeer moeielijk zijnde gegarandeerde rente van het kapitaal der Duinwater-maatschappij op andere wijze dan door belastingheffing te voldoen; ofschoon er juist met de voorwaarden waaronder aan die Maatschappij concessie is ver leend eene dnbbele reden beslaat om de lasten ook door volgende ge slachten te doen dragen. Immers zullen zij niet alleen evenzeer als wij hel genot van de zaak zelve hebben, maar nog bovendien, in plaats van in de lasten te deelen, zooals wij, ook nog een gedeelte van de winst ontvangen: wij misgunnen hun die voordeelen niet, maar zien er toch eene reden te meer in om des te zorgvuldiger elke andere belasting te vermijden, welke wij niet verplicht zijn den belastingschuldigen op te leggen. En dat wij niet verplicht zijn de kapitalen, voor bouwwerken besteedweder in de gemeentekas te brengenwerd zelfs door den groot- sten voorstander van het beginsel volmondig en bij herhaling erkend. Hij beriep zich, zooals wij hierboven aanhaalden, op de ratio legis voor dit voorschrift, bij het aangaan van leeningen gegeven. Maar wij be twijfelen of het juist is dat deze enkel zoude zijn, zooals werd beweerd de zucht van den wetgever om te voorkomen dat het tegenwoordig ge slacht leve ten koste van hel nageslacht; althans in den engen zin eener letterlijke opvatting dezer woorden. Het is toch genoegzaam bekend dat in een zeer groot aantal gemeenten de financiën op deerlijke wijze in de war waren, tengevolge van het aangaan van leening op leening, zonder dat aan aflossing werd gedacht. De gevolgen bleven niet uil: de financiën dier gemeenten geraakten in zoodanigen toestand dat de be- sturen niet aan hunne verplichtingen konden voldoen, en een onnoeme lijk aantal schuldbrieven werden daardoor waardeloos papier. En nu was het veeleer de zucht om eene herhaling van dergelijke toestanden in het vervolg te voorkomen en om te beletten dat men te gereedelijk van het gemakkelijke middel van geldleenen gebruik zoude maken, welke den wetgever aanleiding gaf om voor te schrijven dat bij elke leening de tijd van geheele aflossing moest worden vastgesteld; terwijl hel toe zicht door de Gedeputeerde Staten uitgeoefendeen waarborg gaf dat dit voorschrift geene doode letter zoude blijven. Wij vertrouwen met het bovenstaande voldoende te hebben aange toond dal noch de billijkheid tegenover bet nageslachtnoch de bedoeling van den wetgever, het besluit van 27 December 1872 genoegzaam recht vaardigen: en wanneer wij daarbij Uwe aandacht ook in het bijzonder gevestigd hebben op de lasten welke wij op de belastingschuldigen moesten leggen ten bate van het nageslacht, dan twijfelen wij niet of gij zult U met ons voorstelom het laatstgenoemde besluit voor het vervolg buiten werking te stellen, gereedelijk kunnen vereenigen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. K°. 168. Leiden, 30 September 1880. Ter vervulling van de vacature door hel overlijden van den heer F. Stokhuyzen ontstaan in de Commissie voor de bewaarscholen hebben wij de eer, na overleg met voormelde Commissie, aan Uwe Vergadering hiernevens de volgende voordracht aan te bieden, als: 1°. F. De Sloppelaar, 2°. C. Francken. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE. ItiG. STCKSEN ISS0.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 1