45 N". 160. Leiden, 6 September 1880. Zooals aan Uwe Vergadering is medegedeeld heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken zich bereid verklaard aan den Koning eene voor dracht te doen om aan deze gemeente, ten behoeve van eene op te richten school van middelbaar onderwijs voor meisjes, een Rijkssubsidie van 4000 'sjaars te verleenen, in te gaan met den dag, waarop die instelling zal worden geopend, onder kennisgeving dat vooraf de krachtens art. 24 der Wet van 2 Mei 1863 (Sthl. n°. 50) te nemen Raadsbesluiten aan de goedkeuring van Z. E. behooren te worden onderworpen en dat bij de te maken regeling en bepaling van de schoolgelden Z. E. er voor wenscht gezorgd te zien, dat door de nieuwe inrichting geen schade wordt toegebracht aan de belangen der reeds bestaande school van meer uitge breid lager onderwijs voor meisjes. Wij hebben daarop de Commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs uitgenoodigd de vereischte verordeningen te willen ontwerpen en zulks in verband met de voorstellen behandeld in de raads zitting van 14 Juli 1879, waarin tot de oprichting van eene hoogere burgerschool voor meisjes in beginsel werd besloten. De Commissie heeft met de meeste bereidwilligheid aan deze uitnoodiging gevolg gegeven en aan ons College concept-verordeningen ingezonden met toelichting, waaromtrent door ons het gevoelen van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs is ingewonnen, hetgeen het uitbrengen vaneen nader advies door de Commissie heeft ten gevolge gehad. Wij hebben de eer bedoelde stukken hierbij aan Uwe Vergadering over te leggen met aanbieding van in enkele opzichten gewijzigde concept verordeningen terwijl hierna de voorstellen van de gehoorde autoriteiten worden medegedeeld met bijvoeging van de redenen die tot de door ons voorgestelde wijzigingen hebben aanleiding gegeven. Ie Ontwerp. Verordening houdende reglement voor eene hoogere burgerschool voor meisjes te Leiden. Art. 2. Door de Commissie is de gymnastiek onder de leervakken opgeno men, hoewel zij het nut daar van nog geenszins ten volje beaamt. Wordt het onder do vakken opgenomendan is zij met den Inspecteur en ons college van meening dat de gymnastiek in een aan het gebouw verbon den lokaal behoort gegeven te worden. Onder verwijzing naar ons rapport van 19 Juni 1879 (Ing. stukken n°. 123) blijven wij het in alle opzichten wenschelyk achten dat dit vak onder de leervakken wordt opgenomen, daar door enkel privaat onderwijs bezwaarlijk in de behoefte zal kunnen worden voorzien ook op grond van gemis aan voldoende localiteit. In de voorloopig opgemaakte plannen voor den bouw der school is dan ook op een afzonderlijk gymnastieklokaal gerekend. De Inspecteur heeft geene overwegende bedenkingen tegen de vakken. Staathuishoudkunde kan z.i. achterwege blijven, hoezeer erkend wordt dal dit onderwijs na de daarvan vroeger gegeven omschrijving niet veel te beteekenen zal hebben. Omtrent dit vak meenen wij ook te kunnen verwijzen naar de bovenbedoelde rapporten. De Commissie zoude blijkens haar vroeger uitgebracht rapport van 22 April 1879, ongaarne het on derwijs in staathuishoudkunde zien vervallenal ware het alleen om den leeraar in de staatsinstellingen niet te belemmeren in het mededeelen van de allereerste beginselen dier wetenschap, wanneer zulks noodig is bij het onderwijs in de staatsinrichting van Nederland. Met dit gevoelen der Commissie kunnen wij ons ook nu nog geheel vereenigen. Naar het oordeel van den Inspecteur moest bij het teekenen nog ge voegd worden «kunstgeschiedenis en schoonheidsleer", op grond waarvan die vakken alsnog in het artikel zijn opgenomen. Art. 3 en 4. De Inspecteur is van oordeel dat de vacantien dezelfde behooren te zijn als die van de jongensschooldoch bij hem is de vraag gerezen of de Pinkstervacantie niet kan wegvallen, desnoods met ver lenging der Paaschvacantie. De Commissie merkt daaromtrent op dat de Pinkstervacantie sedert eenige jaren de vacantie vervangt, die vroeger ge durende de kermisdagen gegeven werd en dat men op het behoud daar van hier ter stede zeer gesteld is, ook met het oog op het jaargetijde. Naar het ons voorkomt, kan de Pinkstervacantie gevoegelijk worden af geschaft; in allen gevalle behoeft ze bij de meisjesschool niet te worden ingevoerd. Vacantien zijn ongetwijfeldzoowel voor de leerlingen als voor de leeraren en leeraressen noodig, maar men behoort zich daarbij tot het noodige te beperken. De behoefte aan ontspanning zal zich zeker niet doen gevoelen wanneer men zes weken te voren het werk gedurende eenige dagen heeft gestaakt. Dat vroeger gedurende de kermisdagen va cantie gegeven werd ligt in den aard der zaak, omdat in die dagen het onderwijs weinig vruchten zoude afwerpen en die vacantie werd ver moedelijk alleen dJhrom gegevenniet omdat daaraan uit anderen hoofde behoefte bestond. Bovendien verlieze men niet uit het oog dat het aan tal vacantiedagen reeds vrij aanzienlijk is en op de lagere scholen aan merkelijk minder bedraagt. Art. 6. In het ontwerp der Commissie wordt de vaststelling van het programma aan de Commissie van Toezicht opgedragen. Hiertegen wordt door den Inspecteur uitdrukkelijk opgekomenomdat dit behoort tot het beheer of bestuur dat niet aan de Commissie van Toezicht is op gedragen. Art. 52 der Wet op hel middelbaar onderwijs omschrijft den werkkring der Commissie, terwijl de gemeentewet het beheer der gemeen telijke inrichtingen, behoudens enkele uitzonderingen aan het Dagelijksch Bestuur der gemeente opdraagt. Wij kunnen ons met dit gevoelen van den Inspecteur geheel vereenigen en het reglement op de hoogere bur gerschool voor jongens, waarin dergelijke bepalingen voorkomen, waarbij beheer en bestuur aan de Commissie van Toezicht wordt opgedragen, zal dan ook aan eene herziening moeten worden onderworpenzooals in onderscheidene andere gemeenten is geschied. Het ligt in den aard der zaak dat Burg. en Weth. op dit gebied even als zoo menig ander van technischen of specialen aard voorlichting van deskundigen noodig hebben en zullen inroepen, doch daaruit volgt nog niet dat zij die het bestuur voorlichten en adviseeren in de plaats van dal bestuur treden moeten als het op uitvoering aankomt. Bovendien geldt het hier niet de vraag op welke wijze de zaak beter wordt geregelddoch alleen of de regeling is overeenkomstig de Wet. Wij meenen te kunnen verwijzen naar hetgeen hieromtrent in de be trekkelijke rapporten wordt aangevoerd. Art. 8. Aan het ontwerp der Commissie zijn hier op voorstel van den Inspecteur toegevoegd de woorden «of zoo noodig op Burg. en Weth.", orpdat er zich gevallen kunnen voordoen dat de Commissie door te be slissen hare bevoegdheid zou te builen gaan of dat een leeraar of eene onderwijzeres zich door de beslissing der Commissie niet gebonden zoude rekenen. De Commissie merkt daaromtrent op dat het van zelf spreekt dat, mocht een leeraar of eene leerares zich niet onderwerpen aan eene be slissing van de directrice, ook niet wanneer die beslissing door de Com missie van Toezicht zoude zijn goedgekeurd, het eindoordeel bij den Raad zou verblijven, en dat deze uitspraak zou moeten doen op de voorstellen die de Commissie oorbaar zou achten. De Raad zoude even wel alleen te beslissen hebben wanneer er sprake was van ontslag, terwijl overigens deze zaken behooren bij het College van Burg. en Weth. Men vergelijke ook art. 7 van het 2de ontwerp, blijkens welk de Commissie dit gevoelen deelt. Dal de schorsing van leeraren geschiedt door Burg. en Weth. is trouwens opgenomen in art. 29 der Wet op het middelbaar onderwijs. Art. 10. Naar het oordeel van den Inspecteur is het voldoende zoo deze mededeelingen aangaande de vorderingen der leerlingen aan de ouders een keer of vier in het jaar gebeuren. Door het maandelijks te doen zoude men een onnoodigen last leggen op de schouders der directrice. Blijkens het rapport der Commissie zijn evenwel de direeteur en de meerderheid der leeraren aan de hoogere burgerschool voor jongens van meening dat hun oordeel over het gedrag, de naarstigheid en de vor deringen der leerlingen meer dan viermalen 'sjaars ter kennis van ouders of voogden gebracht moet worden. Wij meenen dat hier een middenweg zoude kunnen worden ingeslagen. Elke maand komt ons de mededeeling onnoodig voor en viermalen in het jaar te weinig. De regeling zooals die thans op het gymnasium is ingevoerd, komt ons de doelmatigste voor. In art. 22 der betrekkelijke verordening is namelijk bepaald dat ten minste zesmalen in den loop van hel schooljaar een testimonium aan de ouders wordt gezonden en zij worden afgegeven met tusschen- ruimten van ongeveer 5 6 wekennaarmate van den tijd die na aftrek van de vacantien nog voor het onderwijs overblijft. Art. 18. Door de Commissie was voorgesteld te lezen: In buitenge wone gevallen kunnen ook leerlingen gedurende den cursus door de Commissie van Toezicht in overleg met de directrice worden toegelaten. De Inspecteur merkt op dat hierbij van examen geen sprake is, doch onderstelt dat het niet de bedoeling is dit weg te laten of het door de Commissie te laten afnemenmaar dat het op de gewone wijze zal wor den afgenomen door directeur en leeraren en tevens dat aan de Com missie de beslissing wordt overgelaten of er termen bestaan om tusschen- tijds iemand tot het- afleggen van dit examen gelegenheid te geven. Naar zijne meening moet de beslissing over zoodanig verzoek, als zijnde een daad van beheer, aan het Dagelijksch Bestuur der gemeente worden over gelaten, welk bestuur, zoo noodig, het advies der Commissie kan in winnen. In de nadere toelichting der Commissie wordt medegedeeld dat de directeur der jongensschool meermalen heeft voorgesteld leerlingen van andere scholendie zich tegen het einde van den cursus voor eene zekere klasse aanmeldden, voorloopig zonder examen tot die klasse toe- te laten, omdat de leeraren alsdan beter dan door een af te nemen examen in de gelegenheid werden gesteld te oordeelen in welke klasse die leerlingen te huis behoorden. Zoodanig voorstel is door de Com missie telkens goedgekeurd. Eene regelingdie bij de school voor jon gens uitmuntend heeft gewerkt, meent zij gerust bij de meisjesscheol te kunnen invoeren. De regel zal dus zijn dat menom tot de meis jesschool te worden toegelaten, examen zal moeten afleggen, maar die regel zal voor uitzondering vatbaar zijn. Waarom Burg. en Weth. beter dan eene Commissie van Toezicht in deze zaak kunnen beslissenerkent de Commissie niet in te zien. Wij gelooven met de Commissie dat leerlingentusschentijds of zelfs bij den aanvang van een cursus van eene andere hoogere burgerschool komende, voorloopig kunnen worden toegelaten in de klasse welke zij verlaten hebben of waarin zij op die school geplaatst zouden zijn. Maar ten aanzien van leerlingen, die haar onderwijs niet van eene inrichting van M. O. hebben genoten, zal een examen wel onvermijdelijk zijn, om te kunnen beoordeelen in welke klasse zij moeten geplaatst worden. De beslissing omtrent de toelating behoort, wij zijn dit met den Inspec- eens, bij Burg. en Weth. De vraag is niet of dat College in deze zaak beter kan beslissen dan de Commissie van Toezicht, maar wèl of het eene daad van beheer dan wel van toezicht geldt. Ontegenzeggelijk is hier aan beheer te danken. Art. 21. De tweede alinea is 'aan dit artikel toegevoegd, ten einde uit te maken aan wie de beslissing toekomt aangaande de al of niet bevordering der leerlingen. Art. 22. Door de Commissie was voorgesteld het hier bedoeld huis houdelijk reglement door de Commissie van Toezicht te doen vaststellen. Naar het oordeel van den Inspecteur moeten deze reglementen worden vastgesteld door Burg. en Weth.die vooraf het gevoelen van de Com missie en, zoo zij het noodig achten, van den Inspecteur kunnen vragen. Wij zijn het in deze geheel eens met den Inspecteur. Wel beroept zich de Commissie op de onlangs vastgestelde verordening voor het, gymnasium doch die verordening wordt beheerscht door de Wet op het hooger onder wijs, waarin aan Curatoren ook beheer is opgedragen, en de verordening op de meisjesschool moet gegrond zijn op de Wet op het middelbaar onderwijs, die alleen Commissiën van Toezicht kent. Art. 23. Uit de stukken blijkt dat verschil van gevoelen bestaat tus- schen den Inspecteur en de Commissie. Terwijl deze laatste de gelegen heid wenscht te zien opengesteld tot bijwoning van enkele lessen voor alle klassen, wil de Inspecteur zulks alleen toelaten voor de drie hoogste IHO. STUKKEN 1880.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 1