42
voegdheid te overschrijden. Ik zou aan den Voorzitter of aan de Com
missie willen vragen, of dat inderdaad hier gepast zoude zijn. In het lange
stuk van de Gedep. Staten, van 21/25 Januari 1879, wordt alle nadruk daarop
gelegd dat de stelling van den Baaddat beheer en onderhoud van alge-
meene communicatie-vaarten of wegen bij uitnemendheid bij het Provinciaal
of Rijksgezag thuis behoorenèn staatsrechtelijk èn feitelijk onjuist zoude
zijn. Het komt mij voor dat op dat bezwaar niet voldoende geantwoord
wordt. Wanneer de Gedep. Staten in het antwoord aan Burg. en Weth. dit
op den voorgrond zetten, erkennen zij, mijns inziens, daardoor de bevoegd
heid van den Raad om zijne meening daarover uit te spreken en de argu
menten door de Gedep. Staten gebezigd, zoo mogelijk, te wederleggen. Het
stuk is lang. Doch ik zou er niet tegen opzien het nog wat langer te
maken ter ontzenuwing van de argumenten van de Gedep. Staten opdat dezen
niet in hun praeadvies aan de Provinciale Staten kunnen zeggen, dat wat
zij tegen het verzoek van den Raad hebben aangevoerd van kracht blijft.
Nog eene kleinigheid. In dezelfde missive van de Gedep. Staten wordt, als
ik goed zie, eene onjuistheid gezegd, nl. deze: Leiden beeft voordeelen van
de stoombooten en daarom moet Leiden de kosten van hel jaagpad dragen.
Mij dunkt dat zijn twee verschillende zaken, de waterweg en het jaagpad,
die hier met elkander verward worden.
De heer Cocic. Het is inderdaad moeielijk, wanneer men een adres als
bet onderwerpelijke stelt en men over zulk een rijkdom van stof te beschik
ken heeftals hier het geval iste beslissen wat men in een dergelijk stuk
zal laten en wat men er uit zal laten. Ongetwijfeld is het het gemakkelijkst
er alles in te brengen wat men voorhanden heeft. Doch daar staat tegen
over, dat vooreerst lange stukken toch niet gelezen worden, en in de tweede
plaats, dat men, door zeer talrijke argumenten aan te voeren, en vooral
door alle mogelijke tegenwerpingen te wederleggen, zijn hoofdargumenten
verslapt, verzwakt en verwatert. De beer De Goeje merkt op dat in dit
adres de bezwaren van de Gedep. Staten niet wcêrlegd worden. Dit is volkomen
waarmaar hadden wij het gedaanwij zouden onwillekeurig in een pleidooi
zijn vervallen en in een soort van bewijsvoering, die een strijdlustig karakter
zou hebben verkregen; dit juist wilden wij vermijden. De gronden van
billijkheid staan thans in 'het adres op den voorgrondzij zouden stellig
veel van hun kracht verliezen, indien wij ons in eene wederlegging van
de Getl. Staten begaven en zoodoende een soort van pleidooi begonnendat
hoogstwaarschijnlijk een contra-pleidooi zou uitlokken, met dat gevolg, dat
de quaestie van billijkheid, waarin onze kracht zit, geheel op den achter
grond geraakte. Ik zwijg nog van bet gevaar, dat wij zouden loopen
van geschilpunten van staatsrecht te bespreken, waarvan de behandeling
meer op een dispuut-college dan in dit adres tc huis behoort. Alles wel
overwogen de voor- en nadeelen heeft de Commissie gemeend zich
van eene wederlegging van bet antwoord van de Gedep. Staten te moeten
onthouden. Steunt het adres op goede gronden, zoo als ik meen, dan
vertrouw ik dat in de Provinciale Staten wel mannen zullen gevonden
worden, genoegzaam voorzien van talent en kennis van zaken om op te
metken hoevele onjuiste redeneeringen in het stuk van de Gedep. Staten voor
komen. Deze mannen zal het niet ontgaandat de geheele bestrijding
van de Gedep. Staten zich oplost in de bestrijding van één woorddat in het
schrijven van ons Dag. Bestuur voorkwam, namelijk het woord'abnormaal",
zonder dat bet al of niet onbillijke van den abnormaal genoemden toestand,
of bet al of niet strijdige daarvan met de hedendaagscbe begrippen over
8taats-zorg en staats-roeping in de verste verte wordt aangeroerd. Ik zou
het derhalve onraadzaam achten veranderingen van de door den heer De
Goeje bedoelde strekking in het adres te brengen. Mocht de Raad dit
niettegenstaande verlangenhij kan daartoe besluiten. Ik zelf zou geen
kans zien daarin te komen zonder mij schuldig te maken aan avocasserie
eene fout, waartoe het schrijven van de Gedep. Staten het zij met allen
eerbied jegens hen gezegd mijns inziens licht aanleiding kan geven.
Ziedaar een reden te meer om in geene wederlegging te treden.
De lieer De Goeje. Ik wensch van mijne opmerking geen voorstel te
maken. Alleen heb ik het punt in overweging gegevenuit vrees dat de
Gedep. Staten zonder weerlegging van hunne stelling een ongunstig praeadvies
zullen uitbrengenhetgeen min of meer een slechten invloed zal hebben
op de stemming. Meent de heer Cock dat wij verstandiger handelen door
de argumenten niet te weerleggen ik heb er vrede mee.
De beer Cock. Ik bedank den heer De Goeje beleefdelijk voor zijne
inschikkelijkheid en wensch alleen nog op te merken dat van de Gedep. Staten
zoo zij over ons adres praeadvies uitbrengen, zeer zeker een ongunstig
praeadvies te wachten is. Ik vlei mij echter dat dit het geval niet zal zijn,
nu onder de Bijlagen de missive is medegedeeldwaarin zij hun ongunstig
advies breedvoerig motiveeren. Mochten zij desniettegenstaande toch nog
praeadvies uitbrengen, dan zal dit hoogstwaarschijnlijk ongunstig zijn, daar
ik mij niet kan voorstelleDdat zij in zulk een korten tijd van opinie
zouden zijn veranderd. Doch hoe dit ook zijmoeielijk zal hun tweede
advies ongunstiger kunnen zijn dan hun eerste.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met Rlgemeene stemmen wordt het door de Commissie ontworpen adres
vastgesteld.
De beer Van Iterson. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb een drietal
vragen in schrift gebracht betrekkelijk de onlangs behandelde quaestie van
bet gas. Zij luiden als volgt:
1°. Is de lichtsterkte van bet gas reeds gebracht op de hoogte door
het onlangs genomen raadsbesluit vastgesteld. En zoo niet, wanneer zal dit
dan geschieden?
2°. Worden de photometriscbe onderzoekingen geregeld voortgezet en
mogen wij er op rekenen dat de resultaten telkenmale of periodiek zullen
worden bekend gemaakt
3°. Hebben deze onderzoekingen ook nog aan de gasfabriek plaats en is
de deugdzaamheid van het daar gebruikte instrument behoorlijk geconstateerd?
Ik wenschte die vragen u te overhandigen en te verzoeken of ik door
uwe tussclicnkomst in eene volgende vergadering een antwoord zal mogen
ontvangen
De Voorzitter. De heeren hebben zeker de gestelde vragen gehoord.
Ik stel voor ze in handen te stellen van Burg. en Weth., om daarop te
dienen van antwoord.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer Van der Lith. Ik moet mijn excuus maken wanneer ik op
nieuw een onderwerp ter sprake breng, waarover ik reeds dikwerf het woord
gevoerd heb. Het betreft namelijk de Ruïne. Uit het antwoord van den
Minister is het gebleken dat ons de beschikking over dat terrein, om er
op te bouwen, niet zal gegeven worden, maar dat de Minister zich niet
ongenegen zal betoonen tot medewerking wanneer het zal worden beplant.
Ik hoop dat het Dagelijksch Bestuur zal verhoeden dat de Ruïne
worde wat zij geweest iseen wildernis. Ik verlang daaromtrent nu geen
beslissing, maar wensch alleen dat er het oog op worde gehoudenopdat de
tegenwoordige toestand worde bestendigd en daarvan partij worde getrokken
om te voorkomen dat wij weder den vorigen toestand terugkrijgen.
De Voorzitter. Ofschoon ik het als regel beter oordeel niet dadelijk
te antwoorden op vragen over onderwerpen, staande de vergadering ter
sprake gebracht, zoo maak ik geen bezwaar om bij uitzondering reeds
dadelijk aan den heer Van der Lith mede te deelen dat de Ruïne voor-
loopig zooveel mogelijk in den tegenwoordigen toestand zal blijven tot
September, wanneer dat terrein tijdens de landbouwfeesten voor het houden der
tentoonstelling is bestemd. De nu aangebrachte versieringen de bloemen
enz. zullen worden weggenomenmaar waarschijnlijk zullen van wege de
feestcommissie dan weder andere versieringen worden aangebracht. Overigens
blijft de omheining bestaanzoodat de tegenwoordige toestand als besten
digd kan worden beschouwd tot na afloop der feesten; tegen dien tijd zul
len de noodige fondsen voor beplanting worden aangevraagd. Do kosten
zullen echter niet medevallonhet is eene oppervlakte van 2 hectaren
en er is heel wat noodig om deze behoorlijk te beplanten. De Raad zal
evenwel te zijner tijd in de gelegenheid worden gesteld hieromtrent eene
beslissing te nemen.
De heer Van der Lith. Ik zeg u dank voor liet mij gegeven wel
willend antwoord en verklaar mij volkomen voldaan. Ik heb nu vernomen
dat het onderwerp bij het Dagelijksch Bestuur in overweging is.
De heer Van Iterson. Naar aanleiding van het door den heer van
der Lith ter sprake gebrachte, wensch ik te vragen ot het idéé bestaat
ora tusschen nu en September de Ruïne voor het publiek niet toegankelijk
te stellendan wel of de poorten zullen geopend worden.
De Voorzitter. Het plan bestaat om de poorten gesloten te houden.
Wij wenschen te zorgen dat de Ruïne als ik dat van eene ruïne mag
zeggen niet wordt geruïneerdtegen dat de landbouwcomraissie haar zal
noodig hebben.
De heer Van Iterson. Dat vind ik wel jammer. Ik laat echter gaarne
dit punt aan de prudentie van Burg. en Weth. over.
De beraadslagingen worden gesloten.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.