39 10°. Voordracht voor de benoeming van een leeraar in het teekenen aan de scholen voor middelbaar en lager onderwijs. Deze worden ter inzage van de leden in de leeskamer nedergelegd. 11°. Een schrijven van 1. Vuisting, over den weg van Leiden naar Alkemade. Dit schrijven wordt, als ongezegeld, gedeponeerd. De Voorzitter. Nog is ingekomen een dagvaarding van het Roomsch- Katholiek Parochiaal Armbestuur in zake het royeereu van de lijst van instellingen van weldadigheid van het Koomsch Katholiek Armbestuur. Ik 9tel voor dit te stellen in handen van Burg. en Wetb. en van den Stads advocaat. Intusscben zijn door het Dagelijksch Bestuur de noodige maatregelen genomen, voorgeschreven bij letter r van art. 179 der Gemeentewet. Dienovereenkomstig wordt besloten. Nog is ingekomen eene missive van den Minister van Binnen). Zaken houdende bezwaar tegen de plaatsing van schoolgebouwen op de Ruïne. De heer Van der Litu. Zou dit stuk ook voorgelezen kunnen worden De Secretaris, daartoe door den Voorzitter uitgenoodigd, leest de missive voor. De mi99ive is van den volgenden inhoud: «Tot mijn leedwezen hebben verschillende omstandigheden tot dusverre verhinderd dat gevolg gegeven werd aan de voorgenomen stichting van Akademisctie gebouwen, waarvoor, dank zij het welwillend besluit van den Leidschen Gemeenteraad van 30 Juni 1873, de Groote Ruïne aan het Rijk is afgestaan. Vermits echter van dat voornemen nog geenszins is afgezien, komt het mij niet raadzaam voor aan een gedeelte van het Plein eene andere be stemming te geven, welke alligt voor de plannen der Regering belemme rend zou kunnen worden en zoodoende een gedeelte zou kunnen doen ver loren gaan van de resultaten welke indertijd bij het geven eener bestem ming aan de Ruïne werden beoogd. Uit het bovenstaande volgt tevens dat een beplanting van het Plein op den door u bedoelden voet voor de gemeente een nuttelooze uitgave zou kunnen wordenwanneer deze beplanting voor de in de bedoeling liggende Akademi9che stichtingen zou behooren plaats te maken. Intusschen bestaat bij mij tegen zoodanige beplanting, onder bet aan het slot van uwsclnijven door u voorgesteld voorbehoud, geen de minste bedenking. De Minister van Binnenlaudschb Zaken Six." De heer Van der Litii. Ik behoud mij voor later op deze aangelegenheid terug te komen. Nugeloof ik is de tijd daartoe nog niet aangebroken. l)e Voobzitter. Ik stel voor, dit stuk te stellen in handen van Burg. en Wetb. en hen te machtigen nader in onderhandeling te treden met den Minister. Dienovereenkomstig wordt besloten. /V De Voorzitter. Nog kan ik mededeelen 1°. dat, blijkens ontvangen be richt van den gemeente-advocaatde vordering door Alkcmade tegen Leiden ingesteld, door de Haag9che rechtbank is toegewezen. Wij hebben de acte van beteekening nog niet ontvangen, zoodat wij nog niet op dit oogenblik kunnen beslissen of wij al dan niet verzet moeten aanteekenen tegen het vonnis. Zoodra het zal zijn ontvangenzal het in handen worden gesteld van den stads-consulentom zijn advies in te winnen. Ik kan hier bij voegen dat, ofschoon het vonnis in ons nadeel is, de conclusie van het Openh. Ministerie in ons voordeel was; 2°. dat, tengevolge van het over lijden van den heer Suringar, de heer De Goeje volgens den rooster als lid der Commissie van onderzoek voor de schutterij moet optreden zoodat deze Commissie voor dit jaar is samengesteld uit de leden Mr. S. Le Poole Cll Dr. M. J. De Goeje. Aan de orde is: I. Benoeming van een lid der Commissie van Financiën. De hreren Juta, Donner en Van Heukelom worden door den Voorzitter uitgenoodigd met hem het stembureel uit te maken. Met 10 van de 15 stemmen wordt benoemd de heer H. C. Juta, ter wijl de heer Scheltema 2 en de beeren Verster, Du Ricu en Driessen ieder 1 stem erlangden. De Voobzitter. Mag ik den heer Juta vragen, of hij de benoeming aanneemt? Do heer Juta. Met genoegen, mijnheer de Voorzitter! II. Rekening van het Evangelisch Luthersch Wees- en Oudeliedcnhuis, (/.ie lug. St. no. 90.) Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. III. Verzoek van C. A. Vreeburg, om een brug te leggen over de Koolgracht enz. (Zie Ing. St. no. 91.) De heer Driessen. Bedrieg ik mij mijnheer de Voorzitter! of is niet in principe aangenomendat bij het bouwen van nieuwe blokken buizen niet mag worden uitgeloosd op stadsgrachten. Ik geloof, dat in der tijd aan de Bouwvereeniging de verplichting is opgelegd om beerputten te maken cn nu zou ik willen vragen of dat zelfde beginsel niet ook bij dit verzoek moet worden toegepast. De Voorzitter. Wat gij aanvoert i3 werkelijk het geval geweest. Maar de ondervinding beeft geleerd dat de bepaling niet doelmatig was. De Raad is cr daarom later op teruggekomen en heeft aan de Bouwvereniging vergunning gegeven de rioleering te veranderen. Het advies op bet ver zoek van Vreeburg strekt ook om de rioleering te vergunnen op een be staand riool. Het verzoek was om op de Koolgracht uit te loozen maar liet advies strekt om te vergunnen op een bestaand riool te loozen. Het Dagelijksch Bestuur en de Commissie van Fabricage vinden geen bezwaar om liet gebruik van een bestaand riool toe te staan. De heer Driessen. Ik dank u, mijnbeer de Voorzitter 1 De heer Juta. Bij het onderzoek van vroegere begrootingen in de sectiën is meermalen ter sprake gebracht het denkbeeld om de Koolgracht te dempen. Ik geloof dat dit werkelijk voor de bewoners van die bauft een groote weldaad zou zijn met het oog op de uitdampingen van die gracht. Voor scheepvaart zoude bij bet dempen van die gracht niets verloren zijn. Ik weet niet of Burg. en Weth. binnen zekeren tijd, b. v. het volgende of daaraanvolgende jaar, denken tot demping der gracht een voorstel te kunnen doen. Zoo dit wel het geval mocht zijnwenschte ik te vragen of de aanvragers daaromtrent dan zijn ingelicht. En zoo het niet 'tgeval mocht wezen, als Burg. en Weth. denken er niet toe over te kunnen gaanwenschte ik hen te verzoeken het punt toch nog eens in ernstige overweging te nemen. Die gracht heeft den naam van een gracht, maar is niet meer dan een stinksloot. Indien er echter bezwaren zijn tegen de demping, zoude ik gaarne willen vernemen, welke die zijn. De Voorzitter. Ik kan den heer Juta antwoorden dat de demping der Koolgracht nog niet in zooverre een punt van overweging bij Burg. en Weth. heeft uitgemaakt, dat bet plan is onderzocht, Er bestaat echter volstrekt geen bezwaar een onderzoek te laten instellen in hoever die dem ping wenschelijk zou blijken te zijn. Maar al is demping wenschelijk en al werd daartoe misschien beslotendan behoeft dit nog niet te verhinderen thans een beslissing te nemen op het verzoek van Vreeburg, daar het voorstel tot demping der Koolgracht toch eerst in behandeling zou kuonen komen bij de begrooting en eerst uitgevoerd zou kunnen worden in den loop van bet volgend jaar. Zeer gaarne wil ik echter de verzekering geven dat Burg. en Wetb. het denkbeeld in overweging zullen nemen. De heer Juta. Ik stel mij voor dat als er vooruitzicht bestaat dat deze gracht zal worden gedempt, of zelfs indien Burg. en Weth. over een voor stel daartoe dachten de aanvragers niet de kosten zouden doen om eene brug te maken. Ik acht echter mijn doel thans bereikt, door de aandacht van de aanvragers op de zaak gevestigd te hebben. De brug zal nog al koet- baar zijn en zij wordt noodeloosais het volgend of daaraanvolgend jaar de gracht wordt gedempt. Willen zij na hetgeen nu gesproken is en gij hebt medegedeeld de uitgaaf toch doen om de brug te leggendan is dit geheel hunne zaak. Het voorstelom overeenkomstig het rapport der Commissie van Fabricage het verzoek toe te staanwordt met algemeene stemmen aangenomen. IV. Suppletoire staten van begrooting, dienst 1879, en staten van af- en overschrijving van het R. K. Armbestuur en het R. K. Wees- en Oude- liedenhuis. (Zie Ing. St. no. 94.) Worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. V. Verzoek van D. J. De Kofi, om eervol ontslag als hulponderwijzer aan de school n°. 1 voor minvermogenden. (Zie Ing. St. n°. 96.) Het voorstel om eervol ontslag te verleenen wordt met algemeene stemmen aangenomen. De heer De Goeje komt ter vergadering. VI. Idem van het Hoofdbestuur der Leidscbe Vereeniging tot bevor dering van geregeld schoolbezoek om een subsidie voor de herhalingsschool. (Zie Ing. St. n°. 97.) l)e Voorzitter. Burg. en Wetb. stellen voor, te beginnen met 1881, een jaarlijksch subsidie van f 250 aan de herhalingsschool toe te kennen. De heer Donner. Een enkel woord slechts, mijnheer de Voorzitter! Ilc lees hier dat er Daar het oordeel van Burg. en Wetb. termen bestaan om uit de gemeentekas deze zaak te subsidieeren. Ik zou gaarne van bet Dage lijksch Bestuur willen wetenwelke termen er bestaan om dergelijk sub sidie te verleenen. De heer De Goeje. Een woord over de voordracht, mijnheer de Voor zitter! Ik wensch die zeer te ondersteunen, daar.... De heer Donner. Zou ik vooraf het oordeel van het Dagelijksch Be stuur mogen vernemen omtrent de termen De Voorzitter. Mijnheer Donner, mag ik u doen opmerken dat de heer De Goeje thans aan het woord is? De heer De Goeje. Ik wensch ten zeerste de voordracht te ondersteunen, daar de herhalingsschool, door de Leidsche Vereeniging ter bevordering van geregeld schoolbezoek opgericht, werkelijk in de vier of vijf jaar van haar bestaan voldaan heeft aan de verwachting. Er wa9 behoefte aan herhalings- onderwijs hier ter stede en deze school heeftzooveel zij kandaarin voor zien en wel tot algemeene tevredenheid van hen die kennis met de school hebben gemaakt en vooral van de belanghebbenden die er hunne kiuderen ter scbole zonden. Ik acht het dus in het belang der gemeente door sub sidie te verleenen de Vereeniging in staat te stellen de school in stand te houden. De heer Van der Lith. Wanneer er nu gelegenheid bestaat over de voordracht zeiven te sprekenwensch ik iets te zeggen ten voordeele van het verleenen van 9ubsidie. Een enkel noord slechts en dat wel uit het finan cieel oogpunt, in verband met de net, waarvan de invoering waarschijnlijk op handen is. Bij die wet is zeer ernstig aan de gemeentebesturen ten plicht opgedragen het herbalingsonderwijs te bevorderen. Ik behoef wél niet te zeggen dat, als die taak geheel in handen van de gemeente bleef, daaraan aanmerkelijke onkosten zouden zijn verbonden. Nu echter kunnen wij de zaak door particuliere krachten laten bewerkstelligen. Waar nu par ticuliere krachten op alleszins voldoende wijze de taak aanvaardenkomt het mij op financiëele gronden onzerzijds wenschelijk voor die pogingen te steunen. YVerd door ons de Vereeniging niet gesteund, dan zou de geheele school vervallen en zouden wij staan voor de noodzakelijkheid om van ge meentewege bet herbalingsonderwijs te organiseeren. Dat zal echter geld kosten dat kan ik verzekeren. En nu de gelegenheid bestaat is bet dus veel beter, juist in zake onderwijs, het particulier initiatief aan te moedigen. Dit zijn de gronden, die mij deden besluiten in de Commissie van Finan ciën gunstig omtrent het verzoek te adviseerenen eene school te onder steunen die met weinig opofleringen voorziet in datgene, wat de gemeente anders veel zou kosten, en wat nu goed geregeld is, ja zelfs zoo goed, dat de school den bijval mag ondervinden van persunm van allerlei richting.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 4