85
Zitting van Maandag 11 Juni 1880,
geopend 's namiddags te drie uren.
Voorzitter: de heer Wethouder P. I. De Fremery.
Te behandelen onderwerpen:
Installatie van den heer L. M. De Laat de Kanter als Burgemeester.
Tegenwoordig de heeren Wilhelmy Damsté, Van der Zweep, Ilartevelt,
Juta, Librecht Lezwijn, Van Wensen, Van Iterson, Driessen, Van der Lith,
Van Ileukelom, De Goeje, Donner, Cock, Du Rieu, Scheltema, Le Poole,
Goudsmit en De Fremery.
De heeren Verster en Eigeman gaven kennis verhinderd te zijn de ver
gadering bij te wonen.
De Voorzitter. Slechts weinige weken zijn voorbijgegaan sinds wij te
zamen hulde brachten aan de nagedachtenis van onzen hooggcachten Bur
gemeester. Onder den indruk nog van dit treilend verlies, rust andermaal
op mij de treurige plicht om te gedenken aan twee leden, die sedert onze
laatste bijeenkomst ons ontvallen zijn: de plaatsen, vroeger door de heeren
mr. van Hettinga Tromp en mr. Suringar ingenomen, zij staan thans
ledig en met weemoed gedenken wij aan hen, die gedurende meerdere jaren
de belangen dezer gemeente met ijver en trouw hebben behartigddoor velen
betreurdzal ook hunne nagedachtenis bij ons steeds levendig bljjven.
Thans rust een andere plicht op mij en ik verzoek den heer Secretaris
de stukken omtrent de benoeming en de eedsaflegging van den nieuwbe-
noemden Burgemeester te willen voorlezen.
De Secretaris doet hierop voorlezing van de volgende stukken:
»'s Gravenhageden 11 Junij 1880.
Ik heb de eer hiernevens aan UEd. tot informatie en narigt en ter mede-
deeling aan den Gemeenteraad, te doen toekomen een afschrift van Zjjner
Majesteits besluit van den 5den dezer, n°. 14, houdende benoeming van den
heer L. M. de Laat de Kan ter tot Burgemeester uwer gemeente.
De benoemde heeft reeds den vereischten eed als Burgemeester in mijne
handen afgelegd.
Ik verzoek U mjj te zijner tijd mede te deelen, wanneer de nieuw be
noemde zal zijn geïnstalleerd.
De Commissaris des Konings in de
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders provincie Zuid-Holland,
der Gemeente Leiden." Fock.
/'Kopij behoort bij brief dd. Wij Willem IIIbij de gratie Gods, Koning
11 Junij 1880 A. n°. 1151 der Nederlanden, Prins van Oranje-Nas-
(le afd.) 5 Junij 1880 sau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz.,
N°. 14. enz., enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 1
Junij 1880, n°. 101, Kabinet.
Gelet op artikel 59 der gemeentewet.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Te benoemen tot burgemeester der gemeente LeidenL. M. de Laat de
Kanter.
Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van
dit besluit.
lletLoo, den 5 Junij 1880. (geteekend) Willem.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(geteekend) Six.
Overeenkomstig het oorspronkelijke.
De Secretaris-Generaal van Binnenlandsche Zaken,
(geteekend) Hubrecht.
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris-Generaal,
(geteekend) Hubrecht.
Voor kopij conform
De Griffier der Provinciale Staten van Zuid-Holland,
G. J. Goekoop, 1». Gr."
"Afschrift.
Op heden den 8slen Junij 1800 tachtig heeft in handen van den Commis
saris des Konings in de Provincie Zuid-Holland, de heer L. M. de Laat de
Kanter, bij Zijner Majesteits besluit van den 5den dezer, n«. 14. benoemd
tot Burgemeester der Gemeente Leiden, ingevolge art. 65 der Wet van den
29"eD Junij 1851 (Staatsblad n°. 85), regelende de zamenstelling, inrigting
en bevoegdheid der gemeentebesturenafgelegd de beide volgende eeden
Eed van zuivering (art. 83 der Grondwet).
"Ik zweer, dat ik, om tot Burgemeester der gemeente Leiden te worden
benoemd, directeljjk of indirectelijkaan geene personen, hetzij in of buiten
het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven
beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal.
»Ik zweer, dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of
te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen
zal, directelijk of indirectelijk.
«Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!"
Eed, voorgeschreven bij art. 39 der Gemeentewet.
"Ik zweer trouw aaü de Grondwet en aan de wetten des Rijks, en dat
ik de belangen der gemeente Leiden met al mijn vermogen zal voorstaan en
bevorderen.
"Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!"
Van het afleggen van welke eeden deze akte is opgemaakt.
's Gravenhageden 8sten Junij 1880.
De Commissaris des Konings voornoemd,
(get.) De Laat de Kanter, (get.) Fock.
benoemd Burgemeester Voor eensluidend afschrift,
der Gemeente Leiden. De Griffier der Provinciale Staten
van Zuid-Holland,
F. Tavenraat."
De Voorzitter. Ik stel voor deze stokken voor kennisgeving aan te nemen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter. Ik wensch thans aan te vangen met de installatie van den
heer L. M. de Laat de Kanter als Burgemeester. Ik verzoek de heeren
Librecht Lezwijn en Van Wensen met den Secretaris de commmissie te
willen uitmaken om den Burgemeester binnen te leiden.
De Burgemeester treedt na eenige oogenblikkenvergezeld van de boven?
vermelde commissie, de raadzaal binnen.
Bij zijne intrede wordt de Burgemeester door de leden van den Raad in
staande houding ontvangen.
Hjj neemt naast den Voorzitterszetel plaats.
De Voorzitter. Mij valt het voorrecht te beurt u. mijnheer De Laat de
Kanter, door Z. M. onzen geëerbiedigden Koning benoemd tot Burgemeester der
gemeente Leiden, namens den Raad in uwe nieuwe betrekking het welkom toe
te roepen; wij doen dit met ingenomenheid, omdat wjj vertrouwen mogen,
dat gijop de plaats die gij gaat innemenu gelukkig zult gevoelen, en het
u gegeven zal zijn om onder Hoogeren zegen Leiden's welzijn te bevorderen.
Gedurende vier jaren dat wij te zamen zitting hadden in het college van
dagelijksch bestuur, waart ge ons een ijverig medewerker, om voor te
bereiden al hetgeen in den Raad ter overweging en beslissing moet worden
aangebracht. Gjj kent dus de behoeften en de belangen van de gemeente en
onnoodig zal het wel zijn, ze u in uwe nieuwe betrekking nogmaals aan
te bevelen. Was de gemeente diep getroffen bij het overlijden van uwen
waardigen voorganger, gij zult het goede waarin hij voorging vervolgen.
Wees als hij een welwillend man, een vriendelijk raadgever voor onze bur
gerij, en wees verzekerd dat ook in deze vergadering, bij strijd en verschil
van gevoelen, welwillende waardeering bij ons op den voorgrond zal staan.
Aanvaard dan nu met opgewektheid en lust de moeielijke maar eervolle
taak die u is opgedragen. Wij bieden u onze welwillende medewerking en
vriendschap aan. Wil wederkeerig ons de nwe schenken, en mogen alzoo
door onzen gemeenschappelijken arbeid de welvaart en bloei van Leiden
onder Gods zegen worden bevorderd.
Na het uitspreken dezer rede overhandigt de Voorzitter den Burgemeester
den ambtspenning en noodigt hem uit den voor hem bestemden zetel in te
nemen.
Daarop aanvaardde de Burgemeester, de heer De Laat de Kanter, zijne
betrekking, met het houden van de volgende rede:
Mijne Heeren! Vergunt mij in de^eerste plaats een woord van oprechten
dank te richten tot onzen tijdelijken voorzitter, voor de hoogstwelwillende
wijze waarop hij mij in mijne nieuwe betrekking heeft bevestigd. Ik stel
dat op zeer hoogen prijs.
Ik zal u niet behoeven te zeggen, M. II., dat de aanvaarding van die be
trekking en van het daaraan verbonden voorzitterschap van uwen Raad voor
mij een gewichtig en plechtig oogenblik is. Het zal u zeker niet bevreemden
wanneer ik in dezen stond een terugblik werp op de weinige jaren welke
ik het voorrecht had in uw midden door te brengen en in de eerste plaats
met mijne gedachten verwijl bij mijn hooggeachten en betreurden voorgan
ger. Terecht zijn door u, hooggeachte heer de Fremery, zijne verdiensten;
zoowel als zijne aangename humane vormen in herinnering gebracht. Niemand
heeft zeker meer aanleiding om die voortdurend in erkentelijk aandenken te
houdendan ikdie door het vertrouwen der burgerjj en spoedig daarna door het
uwe, M. H.. in deze gemeente een belangrijken en aangenamen werkkring
mij zag opgedragen, waarin ik zonder zijne voorlichting en leiding zeker
meer nog dan nu het geval is, zou zijn te kort geschoten. In niet mindere
mate, hooggeachte medeleden in het dagelijksch bestuur, ondervond ik die
welwillende medewerking, van den. beginne af aan, van uwe zijde. Uwe
veeljarige ondervinding en kennis van den toestand en de behoeften van deze
aanzienlijke gemeente stelden mij voortdurend in staat dat gedeelte der
werkzaamhedenwelks voorbereiding meer in het bjjzonder aan mij was
opgedragen, uit te voeren. Bij voortduring beveel ik mjj in diezelfde wel
willendheid en hulpvaardigheid aan. Zoo ik dus den moed heb, de zware taak,
mij thans door het vertrouwen des Konings opgedragente aanvaardendan
is het, omdat ik, naast de Hoogere hulp, zonder welke al onze pogingen
vruchteloos moeten blijvenook op de uwe mijne verwachting heb gevestigd.
Ook uwe welwillendheid en hulp, geachte medeleden van dezen Raad, roep
ik met aandrang in. Van mjjne zijde geef ik u gaarne de verzekering dat
het mijn ernstig streven zal zijn uwe vergadering met de meeste onpartij
digheid te leiden; wilt van de uwe, ook bij somwijlen groot verschil van
gevoelenmet toegevendheid denken aan de eigenaardige moeielijkheden, welke
aan de voorbereiding onzer werkzaamheden verbonden zjjn. Wij streven allen
naar hetzelfde doel: het welzijn van de gemeente. Zjj is ons allen lief en
dierbaar; en wanneer dat verschil van gevoelen, waarvan ik zooeven sprak,
zich bij wijlen openbaartaan u. de vertegenwoordigers der burgerij, zal ik
wel niet met nadruk behoeven te verzekeren, dat ik vooral haar liefheb,
omdat zij mij zooveel gegeven heeft wat ik recht noch reden had te ver
wachten; mijn streven zal het zijn door daden te toonen dat ik dit waardeer.
Wilt u daarvan overtuigd houden en mij uwen bijstand daarvoor verleenen.
Ook op uwe medewerking, geachte heer Secretaris, reken ik in hooge
mate. Wjj zijn inde vier jaren, welke voorafgingen, in de gelegenheid ge
weest elkander van nabij te leeren kennen. Ik kan geen beteren wensch
uiten dan deze: dat de aangename verhouding, welke steeds tusschen ons be
staan heeft, door nauwere aanraking slechts winnen moge.
En nu aanvaard ik mijne betrekking. Moge het mij gegeven zijn, wan
neer ook voor mij eenmaal de tijd van aftreding gekomen is, dat dan ook
van mij, evenals van mijn hooggeachten voorganger, kan worden getuigd:
"hij heeft naar zijn vermogen en met onbetwistbaren ijver zjjne taak ver-
vervuld." Dit zal mijn streven zjjn.
Ik verklaar hiermede het voorzitterschap van dezen Raad te aanvaarden.
Verlangt een der leden nog het woord? Zoo niet, dan sluit ik de ver
gadering.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.
Zixtinoverslao 1880.