31 VII. Staat van af- en overschrijving op de Gemeentebegrooting voor 1880. (Zie Ing. St. nos. 72 en 88). Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. VIII. Versoek van C. Verhagen, om een duiker te leggen. (Zie Ing. St. no. 82.) Wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan. IX. Idem van D. Bouwmanom een schoeiing te maken en een brug te leggen. (Zie Ing. St. no. 82.) Wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan. X. Idem van G. C. C. Wiggers van Kerchemom een schuitenhuis te plaatsen. (Zie Ing. St. no. 82.) Wordt op gelijke wijze toegestaan. XI. Idem van L. Meijer, ter bekoming van gemeentegrond. (Zie Ing. St. n°. 83.) Het voorstel van Burg. en Wetb., om overeenkomstig het voorstel van de Commissie van Fabricagewaartegen de Commissie van Financiën geen bezwaar heeft, het verzoek toe te staan, wordt met algemeene stemmen aan genomen. XII. Idem van D. F. D. Beezer, betrekkelijk het dempen van eene sloot. (Zie Ing. St. n®. 85.) Wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan. XIII. Idem van de firma Crans en C°., betrekkelijk de overdracht van de concessie van paardenspoorwegen. (Zie Ing. St. nos. 69. en 76) De heer De Goeje. Ik stel u voor, mijnheer de Voorzitter, dit punt thans niet in behandeling te nemenmaar eerst daarover het advies van de Commissie van Financiën te vragen. De heer De Laat de Kanter. Ik heb daartegen niet het minste be zwaar. Het verzoek van den heer Crans is ingekomen en daarop moest natuurlijk van wege het Dagelijksch Bestuur een voorstel volgen. Maar ik heb gehoord dat sommige leden van den Baad meenen datniettegenstaande al de stukken ter visie hebben gelegende zaak niet voldoende was toe gelicht. En het voorstel van den heer Goeje is mij persoonlijk zeer welkom omdat ik van de discussie, in de vorige vergadering over deze zaak gehouden den indruk heb gekregen dal men vermoedde dat er iets achter zat. On derzoek zal mij daarom zeer aangenaam zijn en ik hoop dat het der Commissie van Financiën gelukken zal wat mij den vorigen keer niet is gelukt de meerderheid van den Baad te overtuigen dat het ook in het belang der gemeente is het verzoek toe te staan. Als de Baad zich vereenigt met het voorstel van den heer De Goeje, ben ik gaarne bereid aan de Commissie van Financiën alle inlichtingen te verstrekken welke zij mij zal willen vragen. Ik geloof dat de zaak bij uitstel slechts winnen kan. De Voorzitter. Als niemand verder het woord verlangt, stel ik voor bet verzoek te stellen in handen der Commissie van Financiën, om daarover nader te rapporteeren. Dienovereenkomstig wordt besloten. XIV. Bekening van het Gereformeerd Minne- of Arme oude Mannen- en Vrouwenhuis over 1879. (Zie Ing. St. n°. 74.) Het voorstel tot goedkeuring wordt met algemeene stemmen aange nomen. XV. Idem van de dienstdoende Schutterij. (Zie Ing. St. no. 87.) Het voorstel tot voorloopige goedkeuring wordt met algemeene stemmen aangenomen. XVI. Voordracht betrekkelijk de plaatsing van een Gymnasium en eene Hoogere Burgerschool voor meisjes, op de Buïne. (Zie Ing. St. n°. 89.) De heer Van der Lith. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb het voorstel van Burg. en Weth. gedeeltelijk ontvangen met zeer veel genoegen, omdat daarbij aan twee mijner lievelingsdenkbeelden wordt tegemoet gekomen ten eerste dat er iets gedaan zal worden aan de Buïne, ten tweede dat wij zullen krijgen de plannen voor een nieuw gymnasium en de hoogere burgerschool voor meisjes. Maar in een ander opzicht ben ik toch niet ingenomen met het voorstel. In de eerste plaats voorzoover betreft het denkbeeld om de hoogere burgerschool voor meisjes op de Buïne te plaatsen. Het schijnt mij toe dat die school daar minder op haar plaats zal wezen, als men uitgaat van het denkbeeld, dat ik nog niet geheel heb prijsge geven dat eemnaal op de Buïne zal verrijzen een Universiteitsgebouw. Evenmin als ikhebben Burg. en Weth. dat denkbeeld geheel laten varen daar zij toch uitdrukkelijk in hun plan rekening houden met de plaats voor het Universiteitsgebouw. Nu behoef ik niet veel te spreken om het minder wenschelijke te betoogen om een hoogere burgerschool voor meisjes te plaatsen op een terreinwaar men hoopt het Universiteitsgebouw te zien verrijzen. Ik zou het zeer verkeerd vinden. Ik had gehoopt dat de plaats aan de Boisolkade geschikt zou zijn bevonden. Burg. en Weth. verklaren echter dat de bouw daar onmogelijk is en werkelijk kan met de plannen voor een vierkanten bouw van een meisjesschool op de Boisotkade dergelijk gebouw niet worden geplaatst. De vraag rees bij mij opof men het ge bouw daar niet in de lengte kon optrekken. Maar daar mij de gegevens ontbreken zal ik er niet op aandringen nogmaals een onderzoek daarnaar ZlTTINOVEBSLiO 1880. te laten instellen. Burg. en Weth. zullen wel de overtuiging hebben ver kregen dat de bouw aan de Boisotkade geheel onmogelijk is. Maar nog een ander denkbeeld is bij mij opgekomen. Wij hebben een hoogere bur gerschool voor jongens, die te klein is. Wij weten dat die school slechts wacht op het verlaten van het gymnasium, om dadelijk de handen uit te strekken naar sommige lokalen daarvan. Dit zal eenige verbouwings- en vertimmering8kosten medebrengen. Bestaat er nu niet mogelijkheid de hoogere burgerschool voor jongens in te richten voor middelbare meisjes school, zonder veel onkosten? Dan zou men eene nieuwe hoogere burger school voor jongens op de Buïne kunnen plaatsen. De plaats voor eene jongensschool daar is uitstekend en de nadeëlen van het voorstel van Burg. en Weth. worden alsdan geheel vermeden. Ik heb dus de eer voor te stellen Burg. en Weth. uit te noodigen een onderzoek in te stellen naar de kosten van oprichting van eene nieuwe hoogere burgerschool van jongens op de Buïne en de inrichting van de bestaande school tot eene voor meisjes. Hieraan legt dus ten grondslag dat Burg. en Weth. stappen zullen doen bij den Minister, om de terreinen van de Euïns beschikbaar te krijgen voor een nieuw gymnasium en eene nieuwe hoogere burgerschool. De woorden *voor meisjes" vervallen dan in het voorstel van Burg. en Weth. Mij dunkt, tegen de opdracht van dit onderzoek van Burg. en Weth. kan geen bezwaar bestaandaar er tijd noodig zal zijn om van den Minister de toe stemming tot stichting op de Buïne te krijgen en intusschen zeer gemak kelijk het onderzoek zal kunnen worden ingesteld dat ik aan Burg. en Weth. wensch op te dragen. Misschien blijken de kosten van eene nieuwe hoogere burgerschool voor jongens zoo groot te zijndat mijn denkbeeld niet kan worden ten uitvoer gebracht ik zal mij daarbij dan nederleggen maar onderzoek zou ik gaarne wenschen. In de tweede plaats heb ik nog een opmerking omtrent het voorstel van Burg. en Weth. Wij krijgen nu op de Buïne, op dien woestijn, gelijk ze nu is, twee gebouwen, maar voor het overige blijft de toestand, althans als ik het plan goed opvat, dezelfde. Ik zou gaarne willen dat met het plan tot gedeeltelijke bebouwing van de Buïne een ander plan werd samengekoppeld, namelijk om het overblijvend terrein te beplanten. Men zou wel, verbeeld ik mij, bij den Minister kunnen aankomen en zeggen: zie, de stad heeft dit terrein zoolang ter uwer dispositie gelatende Buïne is iedereen is het daarover eens eene schande voor onze stadsla met ons de handen ineen. Het Univer siteitsgebouw zal in de eerste drie, vier jaar toch niet komen. Help ons voorloopig. Wij zullen de plaats niet innemen, zoodat het Universiteits gebouw niet komen kan, maar wij zullen tijdelijk den toestand daar ver beteren. Ik wensch daarom Burg. en Weth. uit te noodigen, in verband met het bestaande voorstel om een gedeelte van de Buïne te bebouwen, de noodige stappen te doen bij den Minister van Binnenl. Zaken, opdat de Buïne in behoorlijken staat worde gebracht en beplant. Ik spreek van beplantenom te doen uitkomen het tijdelijke der zaak. De Minister zal niet beroofd worden van het terrein van het Universiteitsgebouw, maar wij zullen intusschen trachten aan Leiden's burgerij eene aangename wandelplaats te verschafien. De heer Cock. Wat de heer Van der Lith voorstelt, komt mij voor eene soort motie van orde te zijn of minstens er toe te kunnen leidendat de behandeling dezer voordracht heden zal worden verdaagd. Ik had iets dergelijks op het oogmaar op grond van geheel andere motievendan die van dat geachte lid. Overigens is het mij gegaan even als hem. Toen ik Dinsdagavond het extranummer onzer agenda ontving, was ik zeer aan genaam verrastalthans voor zooverre het hier ons gymnasium betrof. Want hoe ik over de hoogere burgerschool voor meisjes denk is u allen bekend; doch daarover wensch ik heden niet te spreken. Gij zult u herin neren, mijnheer de Voorzitter, dat reeds een paar keeren Curatoren van het gymnasium zich tot het Dagelijksch Bestuur hebben gewend en te kennen hebben gegeven, dat er nu werkelijk periculum in mora begon te bestaan met betrekking tot het bouwen van een nieuw gymnasium. Het is mogelijk dat reeds dit jaar een 6de klasse zal moeten worden ingevoerd overeenkomstig de voorschriften der nieuwe wet op het hooger onderwijs, terwijl er bovendien groote waarschijnlijkheid bestaat, dat voor een andere klasse een paralelklasse noodig zal worden. Wellicht dus dat het onderwijs reeds in September moeielijkheden zal ondervinden. Curatoren hebben op hun schrijven een beleefd en voorkomend antwoord ontvangen, houdende, dat zoo spoedig mogelijk van de zaak werk zou worden gemaakt. Met ingenomenheid dus ontving ik het voorstel van Burg. en Weth.. voor zoover het gymnasium betreft. Maar bij eenig nadenken kwam er toch een andere gedachte bij mij op. Tegen het verleenen van machtiging aan Burg. en Weth. om met den Minister in onderhandeling te treden over den weder- afstand van een gedeelte van de Buïne voor den bouw van twee inrichtingen van onderwijsheb ik op zich zelf niets. De vrees kwam echter bij mij op dat wij daardoor in onze verdere decisie gebonden zouden kunnen worden. De aanvrage om machtiging immers is gegrond of, beter gezegd, gaat vergezeld van eene situatie-teekening, waarop behalve de meisjesschool ook het gymnasium voorkomt. Deze teekening is natuurlijk niets dan een schets en wel een zeer oppervlakkige schetswaaruit men niet veel meer kan leeren kennen dan de boeveelheid terreinwelke voor iedere der beide inrichtingen zal gevraagd worden, en verder de ligging. Nadere détails zijn mij niet bekenden ik kan de verzekering gevendat ook bij het College van Curatoren daarvan niets bekend is. Door dus heden er in toe te stemmen dat de voorgestelde onderhandelingen zullen gevoerd wordenzou ik wellicht het gevaar loopen van geacht te worden toegestemd te hebben ik zeg niet in de détails der inrichting want die zijn ons allen nog onbekend maar althans in twee zakendie uit de teekening blijken en het overige kunnen praejudicieeren en die ook op zich zelve van belang zijn ik bedoel 1°. de voor het gymnasium aan te vragen oppervlakte gronds, zijnde 1360 centiaren, en 2°. de plaats, waar het gebouw zal gezet worden, namelijk de Buïne. Ik voor mij zou zeer zeker over deze twee zaken geene beslissing willen nemen en ook niet gaarne zien dat de Baad eene beslissing namalvorens het College van Curatoren geraadpleegd zij. Ik acht zulk eene raadpleging hoogst wenschelijk en tevens hoogst betamelijk. Dit Collegedoor ons zeiven benoemdgenietik durf hel gerust zeggen het^ volle vertrouwen van den Baad, en telt bovendien in zijn midden eenige mannen die te recht door hun ambt en betrekking geacht worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 5