Gelet op de stukken
Wordt door den heer Van Iterson voorgesteld aan de voorwaarden toe
te voegen dat aan het Bestuur der Bewaarschool die veranderingen aan de
school worden aangebracht, welke door het Dagelijksch Bestuur noodzakelijk
worden geacht.
Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomenzoodat is be
sloten aan Mej. C. M. Dozy te Utrechteigenaresse der Bewaarschool aan
de Haarlemmerstraat, bekend bij bet kadaster Sectie H, n°. 743, in eigen
dom af te staan een bij haar in gebruik zijnd perceel gemeentegrond aan
het St. Jansgrachtjeter grootte van 115 centiaren, bij het kadaster bekend
onder Sectie H, n°. 744, tegen betaling van eenen koopprijs van ƒ5 per
centiare en de kosten van overdracht, behalve de waarde der muren aan
den Ouden Kijn en aan de Haarlemmerstraat, die op 60 kan worden ge
schat en onder voorwaarde dat door haar aan de Bewaarschool bovenbedoeld
die veranderingen worden aangebracht, welke door het Dagelijksch Bestuur
der gemeente Leiden noodzakelijk worden geacht.
De beer De Goeje. Na de voorlezing van het genomen besluit, vol
gens de officiëele notulen, neem ik het door mij gedane voorstel terug.
Burg. en Weth. waren volgens deze in hun recht, toen zij het voorstel niet
andermaal in den Baad brachten. Maar zeer zeker hebben zij het besluit
niet in den geest van den Baad uitgevoerd. Het voorstel, indertijd door den
heer Van Iterson gedaan, en waarmede ik geheel instemde, strekte daartoe
om grondige verbetering aan te brengengeenszins dat men zich zou bepa
len tot eene onbeduidende verbetering van de ventilatie. Maar er valt aan
de zaak niets meer te doen en daarom trek ik mijn voorstel in.
Het voorstel van Burg. en Weth. nopens den verkoop der inschrijving
wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen.
IX. Verzoek van mej. J. C. De Hondt, om ontslag als hulponderwijzeres
aan de school n°. 2 voor minvermogenden.
(Zie Ing. St. no. 57).
Dat verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan.
X. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1879,
(Zie Ing. St. no. 58).
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
XI. Verzoek van F. C. Magnenat, om een kiosk te plaatsen voor den
verkoop van dagbladen.
(Zie log. St. no. 59.)
De heer Wilhelm* Damstk. Ik kan mij niet vereenigen met het
voorstel om onze pleinen en straten met dergelijke gebouwtjes tg ontsieren.
Er bestaat daarvoor volstrekt geen noodzakelijkheid in deze stadwant er
zijn boekverkoopers genoeg, die tijdschriften en nieuwsbladen kunnen ver-
koopen.
De heer Van Heukeloh. Vroeger is de proef met dergelijke kiosken
genomenmaar zij is hier mislukt. Intusschen zie ik er geen nadeel in
voor de gemeentewanneer een ander nogmaals eene proef wil nemen. Of
het du beter gelukken zal betwijfel ik maar dat moet de ondernemer zelf
weten.
De Voorzitter. Het is volkomen waar dat er vroeger eene dergelijke
proef hier is genomen maar zij heeft voor den ondernemer geen voordeel
opgeleverd. Dit zal mogelijk ook voor den tegenwoordigen ondernemer
het geval zijn. Stelt het publiek geen belang in de onderneming, dan
zal dit spoedig blijken. Intusschen bestaat er, dunkt mij, geen reden om
het verzoek af te wijzen.
De heer Cock. Op welke plaats zal eene kiosk worden opgericht?
De Voorzitter, Het voornemen is, zoo ik wel heb, ze op de Viscbmarkt
of op de Hoogstraat te plaatsen.
De heer Wiliielmv Damsté. Zal dat nu wenschelijk zijn op de Hoog
straat waarop men zulk een mooi perspectief heeft, wanneer 'savonds het
gaslicht in de winkels brandt? Daar bestaat volstrekt geen behoefte aan
een kiosk.
De beer De Laat de Kanter. De Commissie van Fabricage is niet
zulk een vuiig voorstander van het oprichten van kioskenals de geachte
vorige spreker er een tegenstander van is maar aan den anderen kant be
staat er ook bij haar volstrekt geen bezwaar om het verzoek in te willigen.
Met het oog op hetgeen vroeger is voorgevallen, is de Commissie van Fa
bricage overtuigd, dat dergelijke inrichtingen hier ter stede geen levens
vatbaarheid hebben. Als het den ondernemer blijken zal dat zijne onder
neming hier geene resultaten afwerptdan zal hij het gebouwtje wel spoedig
weder opruimen.
In omvraag gebracht, wordt het voorstel aangenomen met 13 tegen 7
stemmen.
Tegen stemden: de heeren Wilhelmy Damsté, Cock, Le PooleVerster,
Scheltema, Du Bieu en Librecht Lezwijn.
XII. Verzoek van directeuren der Leidsche sajetfabriekter bekoraing
van een gedeelte der Binnenvestgracht.
(Zie Ing. St. nos. 60 en 71.)
De heer Phiessen. Naar ik verneem is er nog een ander persoon
namelijk de scheepstimmerman Van Galen, die bezwaren heeft tegen de
inwilliging van dit verzoek en meent dat hij in zijn bedrijf zou be
nadeeld worden. Nu weet ik dat dit hit allerminst in de bedoeling der
Commissie van Fabricage ligt en daarom zou ik Burg. en Weth. willen
verzoeken een nader onderzoek in te stellen.
De Secretaris leest hierop voor het in den aanvang der zitting inge
komen adres.
Het luidt aldus:
#Aan het Edel-Achtbaar Bestuur der gemeente Leiden.
Geeft met gepasten eerbied te kennen M. J. Vreeburg, alhier, dat hij
gezien heeft in de Leidsche Courant dat er door de Directie der Leydsche
Saijetfabriek aangevraagd is, een gedeelte der Binnenvestgracht voor haar
perceel de verwerij betreffende te dempen.
Dat wanneer daaraan wordt gevolg gegevener in groote mate allerlei
lasten en onaangenaamheden zullen worden geboren uit de schipperij in die
Vest bestaande en vooral voor adressant dezes, omdat het pand der hout-
kooperij aangekocht zijnde in de volgende maand in exploitatie wordt
gebragt.
Wijl de demping ten gevolge heeft dat er daar voortaan geene twee
schuiten elkander kunnen passeren en de schuit, die adressant zeer dikwerf
hoopt te lossen en te laden, dan onophoudelijk zal moeten worden wegge
haald en stremming veroorzaakt in diens werkzaamheden.
Beden waarom adressant met bescheidenheid UEd. verzoekt, niet aan het
verlangen van genoemde adressanten, De Leidsche Saijetfabriek" te voldoen.
Leiden, 29 April 1880. M. J. Vreeburg.
De Voorzitter. Ik heb er geen bezwaar tegen om overeenkomstig het
voorstel van den heer Driessen de behandeling van deze zaak uit te stellen
en Burg. en Weth. uit te noodigen daaromtrent een nader onderzoek te
doen plaats vinden.
De heer De Laat de Kanter. Ofschoon de Commissie van Fabricage
een nader onderzoek niet noodig acht, wil zij zich niet verzetten tegen een
uitstel der behandeling van deze zaak. Wij hebben de bezwaren die tegen
het verzoek worden ingebracht, reeds vroeger vernomen. Het geldt eigen
lijk een verschil tussclien schuitenvoerders en werkliedendie onderling Diet
zeer welwillend zijn. Ik weet niet of dat verschil door een nader onderzoek
uit den weg zal worden geruimd; maar wij willen echter gaarne medegaan
met het verlangde uitstelwant bet kan niet schaden.
Hierop wordt tot de aanhouding van deze zaak besloten.
XIII. Voordracht tot overdracht van de huur van de lokalen in de
Nieuwstraat.
(Zie log. St. no. 65.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XIV. Voordracht betrekkelijk de tijdelijke voorziening in het teeken-
onderwijs aan de Hoogere Burgerschool.
(Zie Ing. St. no. 68.)
De heer Van Iterson. Hoe is gedurende de ziekte van den heer De
Vink in het teekenonderwijs voorzien?
De Voorzitter. Aan hem die tijdelijk dezen dienst waarneemt is eene
vergoeding van 75 per maand toegekend.
De beer Van Iterson. Blijft die persoon het onderwijs waarnemen en
tot wanneer?
De Voorzitter. Zoolang in de vacature niet i9 voorzien, blijft hij met
dat onderwijs belast.
De heer Verster. Zal de vervulling spoedig geschieden?
De Voorzitter. Daarop kan ik geen bepaald antwoord geven. De
oproeping is geschied, maar of zij het gewenschte gevolg zal opleveren,
zal eerst later kannen blijken.
De heer Verster. Ik acht de spoedige vervulling van de opengevallen
betrekking dringend noodzakelijk, en daarom wensch ik, dat daarmede niet
langer dan hoog noodig i9 zal worden gewacht. Het voorstel om de tijde-
lijke waarneming te doen voortduren totdat in de vacature zal zijn voor
zien, kan er licht toe leiden om de zaak op de lange baan te schuiven,
iets hetgeen ik in bet belang van het onderwijs zeer zoude betreuren.
De heer De Goeje. Ik kan mij met het opgemerkte van den heer
Ver9ter volkomen vereenigen. liet is van het hoogste belang dat de plaats
van den heer De Vink door een zeer bekwaam man worde vervuld. En
ik hoop dat, zoo het noodig blijkt te zijn een booger traktement voor dit
onderwijs aan te biedenBurg. en Weth. niet zullen aarzelen daartoe een
voorstel te doen. Ik houd mij overtuigd dat de Gemeenteraad niet onge
negen zal zijo dit toe te staan.
De Voorzitter. Burg. en Weth. zullen volgaarne den wenkdoor den
laateten spreker gegeven, zoo noodig in het oog houden.
Hierop wordt het voorstel met algemeene stemmen aangenomen.
XV. Voordracht tot overdracht van de concessie voor den aanleg en de
exploitatie van paardenspoorwegen in deze gemeente aan de Tramway Trust
Company te Londen.
(Zie Ing. St. no. 69.)
De heer Cock. Het heeft mij leed gedaandat ik verhinderd werd eene
vorige zitting bij te wonentoen men besloten heeft den waarborg van
6000 met'f te verminderen. Daar i9 nu niets meer aan te doen, maar
nu meen ik toch dat wij niet verder moeten gaan. Intusschen wordt ons
heden voorgesteld, den waarborg, dezen keer meer van persoonlijken aard,
dien wij in de soliditeit der firma Crans C®. meenen te hebbenook weer
prijs te geven. Wij hebben den stads-consulent daarover geraadpleegd, wij
hebben z'jn advies gelezen, hij raadt hel af. Inmiddels ontvingen wij,
zelfs nog eenige dagen vóórdat wij van het advies van den heer Neeb
kennis hadden kunnen nemen, een advies van de Commissie van Fabricage
in tegenoverge9telden zin, waarin men dat van den consulent tracht te
wederleggen. Wij staan hier dus tusschen twee adviezen, een van een des
kundig rechtsgeleerde, dien wij zeiven als zoodanig gekozen hebbenen die
ons volle vertrouwen verdiend heeft, en een afkomstig van den niet des
kundigen steller van het advies der Commissie van labricage. Ik mag
gerust de woorden «niet deskundigen steller" gebruiken want hij zegt bij
herhaling in zijn advies, dat hij geen rechtsgeleerde is, iets dat trouwens
niet behoefde gezegd te worden. Kan de keuze tusschen die beide adviezen
nog twijfelachtig zijn? Ik zal dan ook jn geene wederlegging treden Van
het advies van de Commissie van Fabricage, dat naar mijne overtuiging
in handen van den heer Neeb had moeten gesteld worden. Hij was thans
buiten de mogelijkheid zijn gevoelen over het advies der Commissie uit te
brengen. Wat mij betreft bestaat er hoegenaamd geen twijfel. Wat zouden
wij doen, indien het in een soortgelijk geval bij voorbeeld eens gold de