n
de verkoop van de bouwterreinen niet voldoende zal zijn om de kosten
der demping te dekken. Het geheugen van den heer Cock is zeer jui9t.
Op voorstel der Commissie van Financiën heeft de Raad in 1875 besloten
eerst de bouwterreinen te verknopen en daarna tot demping enz. over
te gaan. De gronden aan de voormalige Hoogewoerdspoort hebben niet
meer dan 410 opgebracht. Ik had gehoopt dat de Commissie van Finan
ciën, even als in 1875 het voorstel zou hebben gedaan eerst de ter
reinen te verkoopenomwanneer de opbrengst volgens de gemaakte be
rekening voldoende was, daarna tot de demping over te gaan, zoodat de
kosten door de opbrengst werden gedekt. In de vergadering van 27 Mei
1875 zeide de heer Iiartevelt: »Men verkoope den groHd in perceelen ter
bebouwing volgens de gemaakte teekeningen en de Raad behoudt aan zich
het recht van gunning, dan zullen wij spoedig zien of zich daartoe gega
digden opdoen."
De heer Van deb Lith. Oorspronkelijk was ik niet van plan het woord
te voeren, alleen dacht ik eene vraag te richten tot het Dagelijksch Be
stuur, die ik zoo aanstonds doen zal. De loop, dien de discussie evenwel
heeft genomengeelt mij aanleiding nog iets over de voordracht zelve te
zeggen. Ik ben met het plan zeer ingenomen en kan mij met de
opmerkingendie ik daartegen heb hooren makenniet vereenigen. In de
eerste plaats vreest de heer Van Heukelom dat de gunstige naam van
Leiden bij de hygiënisten door het dempen der grachten zal verstoord
worden. Ik voor mij doe een beroep op hen die beter op de hoogte van
hygiënische vraagstukken zijn dan ik, maar van mijn kant meen ik dat
juist door demping van stilstaande wateren, zooals er hier zoovele zijn,
de gezondheidstoestand zal worden bevorderd. Ik begrijp daarentegen niet
goed hoe de heer Van Heukelom, die steeds tegen het dempen van grach
ten gestemd was, toch voor de demping van den Rijn, van onze frissche
singelgracht zijn kan. Den heer De Kanter wenschte ik wel te verzoeken
niet te spoedig aan het plan van den heer Van Heukelom gevolg te geven.
In de tweede plaats moet ik met het geachte lid, den heer Cock, ten aan
zien van zijne financiëele denkbeelden van gedachten wisselen. Hij toch
zou alleen zijne stem aan dit voorstel geven wanneer de f 23000 hier waren
neergelegd. Hij stelt de zaak aldus voordat wanneer wij eene uitgave
doen van f 23000, tegen 4j percent jaarlijks, dit eene winstderving
van f 1000 tengevolge zal hebben; maar hij vergeet, dat wanneer slechts
de helft van den grond genomen wordtaan belastingen die winstderving
wordt terugbekomen. Wij moeten dus niet alleen letten op de som voor
den verkoop van den grondmaar aan eene vermeerdering van belasting
uit vermeerdering van bevolking voortvloeiende, en aan andere directe
voordeelen daaraan verbonden. Bij eene vermeerdering der belasting met
f 1000 zijn wij meer dan quite en dan komen daar nog indirecte voordee
len bij, zoodat ook uit een financiëel oogpunt ik mij wel met het voorstel
kan vereenigen. Er zullen wel geen huizen worden opgericht die niet in de
belasting zullen deelen. En nu mijne vraag aan het Dagelijksch Bestuur.
De Commissie van Fabricage heeft voorgesteld de zaak aldus te behande
len aan hem die een perceel koopt de vrijheid te laten 1 a 2 perceelen
daarnaast liggende voor denzelfden prijs te verlangen. Heb ik het derhalve
goed begrepen, dat hij, die bijv. koopt perceel no. 32, tegen den prijs van
f 2.75 per centiare, dus iets boven den minimumprijs, de bevoegdheid be
zit I a 2 perceelen daarnaast gelegen voor denzelfden prijs te naasten
ook al mocht er voor die perceelen een hooger bod worden gedaan Dit
wensch ik uitdrukkelijk uitgesproken te zien.
De Voorzitter. Ik kan u hierop antwoorden dat, volgens mijn ge
voelen de zaak niet anders is als zij door u is voorgesteld. Ik wensch te
vragen aan de heeren De Kanter en Lezwijn of dit denkbeeld niet zou te
steunen zijndaar dit alleszins tot aanmoediging van den eersten kooper
kan strekken en tot het bekomen van een goeden prijs ook voor den an
deren grond kan leiden.
De heer De Laat de Kanter. Dit is zeer zeker bij het doen van het
voorstel de meening geweest. Het spreekt echter van zelf dat men onmid
dellijk zal moeten verklaren of men van het recht wenscht gebruik te
maken. Nu ik toch aan het woord ben, wensch ik nog even den heer
Cock te beantwoorden wat zijn bezwaar nopens het Liernurstelsel aangaat
en maak ik excuses dat ik dit niet reeds in urijne eerste rede gedaan heb.
De heer Cock vreestdat het met bet Liernurstelsel gaan zal gelijk men
meermalen ziet: eerst was de machine te klein en moest deze worden
vergroot en daarna was de machine te krachtig en moest daarom het stelsel
worden uitgebreid. Ik kan de verzekering geven dat dit niet het geval zal
zijn. Met de toepassing van het Liernurstelsel op de nieuwe huizen zal
niet worden voortgegaan vóórdat nog nader opzettelijk is onderzocht of
inderdaad bet werk door de thans bestaande machines kan worden verricht.
Mocht dit blijken het geval niet te zijn, dan geef ik de verzekering, dat
daarvan aan den Baad mededeeling zal worden gedaan en dat aan dezen
zal worden overgelaten over den afvoer der faecaliën te beslissen. Wat de
tegenstrijdigheid betreft, waarover de heer Cock sprak, van den nu voor
gestelden verkoop en dien van de terreinen buiten de voormalige Hooge
woerdspoort, daarvan behoef ik mij eigenlijk niets aan te trekken, want
deze laatste geschiedde vóór ik lid van dezen Raad was. Maar, il faut
jur/er les actes d'apris leur date. Er is zelfs een tijd geweest dat bouw
terrein gratis werd aangeboden. In den tijd waarover de heer Cock spreekt
bestond er reeds eenige meerdere moed bij de ondernemers, maar toch
werden toen nog slechts zeer lage prijzen besteed. Wij verkeeren nu in
eene andere periode. Men heeft het gezien met het terrein aan den Morsch-
singeldat ruim een jaar geleden bebouwd isdit heeft stellig meer dan
f 2.50 per centiare gekost. De toestand is dus niet te vergelijken met
dien van vóór 5 jaren, en ik geloof dat wij niets wagen, wanneer wij de
bouwterreinen ter gelegener tijd beschikbaar stellen.
De heer Verster. Aanvankelijk bestond bij mij het plan aan dit voor-,
stel mijne stem te geven, maar na de toelichting, die ik van de zijde der
verdedigers heb vernomenzal ik dit niet kunnen doen. Ik vond het een
mooi plan, vooral omdat ik meende, dat daardoor eindelijk zoude kunnen
worden te gemoet gekomen aan de groote behoefte, die, naar men zegt.
hier ter stede aan fatsoenlijke burgerwoningen bestaat. Ik stelde mij voor,
dat de Commissie van Fabricage zoude bestormd zijü geworden door aan
vragen tot bekoming van grond en dat die zóó menigvuldig zouden eijn,
dat men tot pondspondsgewijze gunning van het voorhanden terrein zoude
moeten overgaan. Nu ik evenwel verneem dat men, wel eenigszins in strijd
met de voorgewende groote behoefte, zulk een uitkomst niet verwacht,
maar er alleszins kans bestaat, dat slechts hier en daar, op de fraaist gele
gen punten, zal worden gebouwd, nu vrees ik dat er een mindergewenschte
toestand zal ontstaanzoowel voor de bewoners der te dempen gracht als
voor de bezoekers van het Plantsoen. Er zullen nu overal openingen blij
ven in het Plantsoen en de gracht zal, door gedeeltelijke demping, een
allertreurigst aanzien krijgen. Ik zoude mijn stem dan alleen aan het
voorstel kunnen geven, wanneer, zooals ook de heer Cock verlangt, de
grond in eens wordt verkocht en en bloc wordt bebouwdwaardoor m. i.
een goed geheel zoude worden verkregen.
De heer Cock. Ik ben waarlijk wel genoodzaakt indiscreet te zijn en
nog eens voor de derde of vierde maal het woord te vragen. Ik zou an
ders de onbeleefdheid moeten begaan van den heer Van der Lith onbeant
woord te laten. En juist de rede van dat geachte lid heeft mij bijzonder
genoegen gedaan omdat hij door geheel tot de zijne te maken eene rede
neering, voorkomende in het rapport der Commissie van Fabricage, mij in
de gelegenheid stelt op dat punt bedoeld rapport te wederleggeniets wat
mij zoo even reeds op de lippen lagdoch wat ik nagelaten hebom niet
den schijn te hebben van maar ook alles af te keuren. Die Commissie
geeft ons namelijk ophoeveel de bewoners van de nieuwe huizen aan de
Plantage en .aan de voormalige Wittepoort in de rijks-personeele belasting
betalenvan die hoofdsom neemt zij eerst vier vijfden en vervolgens nog
eens vijftig opcenten als het deel dat in de gemeentekas vloeiten zoo
komt zij tot een totaal van ruim f 4500 'sjaars. Daaruit besluit zij, of
juister gezegd wil zij ons de conclusie laten opmaken, dat het in der tijd
beschikbaar stellen van bet bouwterrein waar die huizen thans staanaan
de stad een extra-voordeeltje heeft bezorgd van een kleine 5 mille 'sjaars,
eene som meer dan dubbel voldoende om de interesten der toenmaals ge
maakte kosten te dekken. Maar meent men dan in ernst, dat de bedoelde
bewoners alleen personeele belasting betalen omdat en zoolang zij in die
nieuwe huizen wonen Dat zijbij voorbeeld op de Breêstraat wonende
er geen mobilair op na zouden houdenof geen dienstboden of geen huur
waarde zouden moeten betalen P Op zijn hoogst zou deze redeneering nog
kunnen gelden voor deuren, vensters en haardsteden, en zelfs, doch in zeer
geringe matevoor huurwaardedaar deze laatste, naar mate van meerder aanbod
of meerder vraag, daalt of rijst. Neen, de geheele redeneering is onjuist en
zoude dan alleen waar zijnindien de personenwonende in die nieuwe
huizen, in Leiden niet zouden zijn komen wonen, zoo die huizen niet had
den bestaan. En dit is het geval nietdie er wonenwonen er omdat zij
door ambt, plicht of roeping gedwongen zijn in Leiden te wonen. Ik durf
gerust zeggen, dat van de tien bewoners dier huizen er minstens negen
zijn, die genoodzaakt zijn in Leiden te wonen, onverschillig in welk ge
deelte. Leiden is geen stad, waar men voor zijn pleizier gaat wonen, zoo
als er sommige steden in Nederland zijn. In Leiden wonen ambtenaars
personen die om het hooger onderwijs komen of daaraan verbonden zijn
verder fabrikantenmilitairenneringdoendendie allen hier moeten wonen,
willens of onwillens. Van deze geheele bewijsvoering meen ik dus te mo
gen zoggen die te veel wil bewijzen bewijst niets. Voor ik eindig nog
een woord van dank aan onzen geachten Wethouder van Fabricage voor de
geruststellende verzekeringdie hij mij heeft gegeven omtrent het niet ver
der uitbreiden van het Liernurstelsel, waarvan ik gaarne akte neem. Dat
ik echter tegen de voordracht zal stemmen behoef ik nauwelijks te
herhalen.
De heer Wilhelmy Damsté. Ik heb dit plan met vrij groote onver
schilligheid begroet. Het missen van opgaand hout en de belemmering van
het uitzicht der bewoners zijn voor mij groote bezwaren. Eene zaak echter
beeft mij doen besluiten mijne stem aan het voorstel te geven en die ligt
in de behoefte die er aan huizen bestaat. Er komen hier geen menschen
wonen, omdat zij geen huis kunnen krijgen. Wanneer het plan mocht wor
den veranderd zal ik mij er tegen verklaren. De wijze van verkoop komt
mij zeer practisch voor. Ook vind ik het een zeer practischen maatregel
aan den kooper van een perceel de vrijheid te laten meerdere perceelen tot
denzelfden prijs te nemen. De heer Verster verkeert in dwaling, wanneer
hij meent, dat een verkoop bij perceelen een treuriger toestand zou ople
veren dan een verkoop en bloc. Ik voor mij verlang voUtrekt geen veran
dering in het voorstel zooals het daar ligt èn wat de demping der gracht
èn wat de toepassing van het Liernurstelsel aangaat.
De heer De Laat de Kanter. Ik wensch nog een kort oogenblik de
aandacht van de vergadering te verzoeken. Het is niet vleiend voor de
verdedigers van het voorstelvan den heer Verster te moeten hooren dat
bij aanvankelijk groot voorstander er vanop grond van de verdediging
van gevoelen is veranderd en er nu tegen zal stemmen. Daar ik aan de
verdediging heb deelgenomen dien ik mij nader te verklaren en neem ik
de vrijheid op te merken dat de heer Verster het plan niet schijnt begre
pen te hebben, hetgeen reeds zeer juist door den heer Damsté is aange
toond. Het bezwaar van den heer Verster schijnt te zijn dat de gracht
in perceelen gedempt zal worden, naarmate er perceelen verkocht worden.
Het doel is echter in de eerste plaats de geheele gracht te dempen en
daarna den grond in perceelen te verkoopen. Aan eene uitvoering ah door
den heer Ver9tcr wordt ondersteld, is nooit gedacht. De tegenwerping door
den heer Cock gemaakt had ik wel verwacht; maar zij is ongegrond. Vele
van de nieuwe huizen worden bewoond door familiëndie zich eerst kort
geleden in deze gemeente gevestigd hebben; doch inderdaad is dit niet
met allen het geval. Maar voor verreweg het grootste gedeelte zijn de
huizen, welke deze vroeger in de stad bewoonden, weder door anderen in
genomen zoodat wij hier niet te denken hebben aan verplaatsingmaar
wel degelijk aan vermeerdering der belastbare bevolking. Overigens ben ik
het eens met den heer Cock dat men niet in Leiden komt wonen om zich
te amuseereDzooals in den Haag of andere plaatsen. Neen, Leiden wordt
om iets beters gezocht, namelijk om zijn uitstekend onderwijs, dat steeds
tot eer van den gemeenteraad zal strekken, die, zij het ook niet zonder
belangrijke geldelijke ofiers heeft medegewerkt om het onderwijs hier op
eene hoogte te brengen waarop nog maar weinige gemeenten zijn geplaatst.
In de laatste maanden moesten verschillende familiën die om de reden door