101 Zitting van Donderdag 41 December 18 7», geopend 's namiddags te 3 urén. Voorzitters de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Te behandelen onderwerpen-. 1«. Benoeming van een leeraar in de Engelsche taal- en letterkunde. (256) 2'. Idem van een onderwijzer 2de klasse aan de Jongensschool der2d« klasse. (260) 3°. Idem van een onderwijzer 2e klasse en een hulponderwijzer aan de Tus- schen school. (261) 4». Verzoek van A. Verhoog Jz., om vrijstelling van de bepaling van art. 204 der Algemeene Politieverordening. (221) 5» idem van A. Schelkes, om eene stoep te leggen. (259) 6°. Suppletoire staat van de begrooting der gemeente, dienst 1879. (262) 7». Eerste suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1879. Tegenwoordig de heeren Donner, Van der Zweep, Hartevelt, Ver9ter, Stokhuyzen, Le Poole, Suringar, Van Wensen, Van ItersonVan Heu- kelomDe Goeje, Wilhelmy Damsté, Librecht Lezwijn, De Laat de Kanter, De FremeryScheltema, Van der Lith en Van den Brandeler. De heeren Juta, Du ltieu en Van Hettinga Tromp gaven kennis ver hinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van liet verhandelde in de zitting van Donderdag 27 November 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: Dispositie van de Gedep, Staten der provincie Zuid-Holland van 25/28 November, B. n°. 2827 (3e afd.), G. S. n". 44, houdende goedkeuring van de begrooting der gemeente voor het jaar 1880. Wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1#. Verzoek van J. Brouwer jr., om eervol ontslag als hulponderwijzer aan de jongensschool le klasse. 2'. Verzoek van de Commissie voor de R. K. begraafplaats tot het in eigen dom bekomen van gemeentegrond aan de begraafplaats bij de Zijlpoort. 3°. Verzoek van J. N. Seljee, tot het doen wegkappen van hak- of kreupelhout langs de sloot van de Poelbrug tot aan den Spoorweg. 4°. Verzoek van H. Edelmanom ontslag als onderwijzer in de gym nastiek. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten d.eze te stellen in handen van Burg. en Weth. 5#. Voordrachten ter benoeming van een onderwijzer le klasse aan de school n°. 3 voor minvermogenden en van een hulponderwijzer aan de school n#. 2 voor minvermogenden. Deze zullen ter inzage van de leden in de leeskamer worden nedergelegd. 6®. Een schrijven van Commissarissen der Leidsche broodfabriek in zake het rapport van HH. Commissarissen der gasfabriek over de sterkte en den prijs van het gas. Dit schrijven is van den volgenden inhoud Leiden 2 December 1879. Aan den Gemeenteraad van Leiden. De opgave van gasverbruik aan onze fabriek die wij de eer hadden dd. 15 October jl. aan Uw Raad to presenteeren, heeft eene correctie ontmoet in den brief dd. 12 November jl. die heeren Commissarissen der stedelijke gasfabriek aan Uwen Raad hebben ingediend. Wij namen bescheiden nota daarvan, maar meenen dat onnauwkeurigheid in het eerste deel van punt 4 onzer opgave voornoemd, genoegzaam gedekt wordt door het door ons bedongen S. E. O. Van de jaren vtSór 1876 hebben wij geen melding gemaakt, 1° omdat het verschil van 1869—1875 gering was en er in dien tijd velerlei omstandigheden waren die nasporen bemoeilijkten, 2° en vooral, omdat het on9 mogelijk scheen dat de prijs vermindering van het ga3, eerst in 1876 begonnen, met het vermeerderde verbruik kon verband houden. Wij begeven ons niet in gevolgtrekkingen dienaangaande om aan de objectiviteit onzer opgave niet te schaden. Onze drijfveer in deze was en is, onderzoek ten algemeenen nutte. De correctie onzer opgave door heeren Commissarissen der stedelijke gasfabriek, heeft wel hare reden van bestaan, maar er valt het een en ander bij op te merken dat het effect zeer tempert. Een lantaarn in April 1876 in de afleveringsgallerij mogen wij wel be- schouwen als reeds in onze opgave van 18761879 opgenomen. Hetzelfde kan gelden voor een licht in Juli 1876 in het kantoor. Het pitje in de melkbergplaats is niet in Januari 1879, maar reeds in 1877 aangebracht. Het pitje gemaakt in October 1878 op een meelzolder is ongeveer niet ge bruikt. Het licht op de malerij brandt nooit later dan tot zes uren 's avonds. Grootendeels met het oog op den datum van aanleg, en anderdeels op het geringe verbruik mogen wij aan al die genoemde lichten geen grooten invloed op onze cijfers toekennen. Wat de lichtjes voor de ovens betreft, daarvoor is, juist omdat ze altijd gebruikt worden, een afzonderlijke gasleiding gemaakt, en het is dus niet bij wijze van verrassing dat de ambtenaren van de stedelijke gasfabriek daartoe steeds een kraan open vonden. Zooals heeren Commissarissen der stedelijke gasfabriek terecht opmerken, behoeft het gasverbruik voor die lichtjes niet buiten rekening te blijven, maar evenmin moet aan zoo'n lichtje overdreven beteekenis worden gehecht. In de machinekamer is in Juli 1877 een pit in dienst gesteld. Blijft ter vermelding over, de in schijn veel, maar in werkelijkheid bijna niets beteekenende toevoeging van een kroon met zeven (niet met zes) vlammen in de bestuurskamer. Ziehier wat daarvan is. De leiding voor gas naar de verdieping is bij den bouw van 1875 aangelegd. In 1878 i9 aan de broodfabriek een bestuurskamer in orde gemaakt en in November van dat jaar is in die kamer de bewuste kroon geplaatst. Sedert zijn in die kamer drie namiddag-vergaderingen gehouden 30 November en 28 December 1878 en 11 Januari 1879 waarbij van het gas is verbruikt Zitting verslag 1879. waarover onze opgave dd. 15 October jl. loopt. Aannemende dat die vergaderingen tot half vijf duurden, en dat ieder dier drie middagen het gas gedurende éen uur brandde, dan kunnen wij wel niet zeggen hoeveel gas daarmede is verbruikt, maar dat dit van veel invloed zou geweest zijn op het cijfer der van 18761879 verbruikte kub. meters, kan men niet aannemen. Ongetwijfeld hebben heeren Commissarissen der stedelijke gasfabriek het recht om te wijzen op de hier behandelde onnauwkeurigheden onzer opgave. Maar zoo onbekwaam als wij zijn in de techniek van gaslicht, en met alle eerbied voor de opereuse vermelding van de mutatiën met geijkte, herijkte, geplaatste, verplaatste en herplaatste meter, valt het ons moeilijk te ge- looven dat de toeneming in onze gasconsumtie boven het jaar 1876 met 606 M® in 1877 en met 2598 M® in 187 8 verklaard kan worden, enkel door de correctie die beeren Commissarissen der stedelijke gasfabriek streng genomenin onze opgave mogen maken. Maar gesteld dat die correctie omtrent de opgegeven vermeerderingde waarde dier opgave tot nul bracht, dan blijft te verklaren de vermindering van gasverbruik in 1879. De maandstaten van Januari tot en met October van het loopende jaar, wijzen een verbruik aan van 7669 M® tegen 8111 M® gedurende dezelfde periode in 1878. Wij durven hopen dat onze te goeder trouw gedane mededeelingen met iets anders dan geringschatting onzer zorgvuldigheid zullen ontvangen worden, en verklaren ons te dezer zake, zoowel van Uwen Raad als van heeren Commissarissen der stedelijke gasfabriekhet dienstvaardige bestuur der Leidsche broodfabriek. D. Habtevelt C«. P®. G. J. De Casparis, Directeur." Wordt voor kennisgeving aangenomen. 7°. Missive van de Plaatselijke Schoolcommissie. Deze luidt als volgt: 'Leiden, den 4den December 1879. Naar aanleiding van een algemeen verspreid gerucht, dat een onderwijzer in deze gemeente zich zou hebben schuldig gemaakt aan overtreding van de bepaling van artikel 23 al. 2 der Wet op het lager onderwijs, hebben wij gemeend een ernstig onderzoek naar deze zaak te moeten instellen. Wij achten ons verplicht U het resultaat van dit onderzoek mede te deelen. Voordat wij hiertoe overgaanis het noodigdat wij de beschuldiging woordelijk vermeldenzooals zij verspreid werd. In het Weekblad voor Gouda, Haarlemmermeer, Leiden en de Rijnstreek »de Hollander" van 14 November 11. is opgenomen het volgend bericht 'Door eenen onderwijzer aan de kweekschool voor onderwijzeressen te »Lwerd de vorige week aan zijne leerlingen gevraagd: Kunt gij 'mij eene andere figuurlijke uitdrukking geven voor: hij is de kraaiemarsch 'geblazen P Door eene der leerlingen werd daarvoor deze uitdrukking in »de plaats gesteld: »hij heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld." *Op de vraag van den onderwijzer: bedoelt gij daarmede, dat de ziel 'van de aarde naar de eeuwigheid wordt overgeplaatst? volgde een bevestigend 'antwoordwaarop eene tweede vraag van den onderwijzer volgdegelooft »gij dan aan eene eeuwigheid? Het antwoord werd niet afgewacht. De 'onderwijzer beantwoordde zelf die vraag, door onmiddelijk te doen volgen: nik niet; dood is dood." 'Diezelfde onderwijzer staat ook aan het hoofd eener openbare lagere 'school." In het nummer van 28 November 11. van datzelfde Weekblad wordt medegedeelddat bedoeld feit zou hebben plaats gehad te Leiden en wel op de Kweekschool tot opleiding van bewaarschoolhouderessen. Bij een grondig en volledig onderzoek is ons het volgende gebleken De heer W. Haanstrade eenige onderwijzer aan de Kweekschool voor bewaarschoolhouderessen alhier, sprak bij eene les in de Nederlandsche taal over de eigenlijke en figuurlijke beteekenis van verschillende woorden. Na in het algemeen over figuurlijke taal gesproken te hebben, deed bij o. a. de volgende vraag: 'Bedenk verschillende uitdrukkingen, waarmede men to kennen geeft, dat iemand gestorven is." Door de leerlingen werden de volgende antwoorden gegeven 'Hij i9 heengegaan." «Hij heeft zijne laatste woning." »Hij is tot de vaderen verzameld." »Hij heeft den kraaienmarsch geblazen." 'Hij heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld." Bij elke uitdrukking werd door den onderwijzer op het meer of minder figuurlijke gewezen. Tot de leerlinge, die de uitdrukking: »hij beeft het tijdelijke met het 'eeuwige verwisseld" had opgegevenrichtte de onderwijzer de vraag Is dat wel figuurlijk." Toen de leerlinge aarzelde, zeide de onderwijzer: 'Ik geloof het niet. »Het tijdelijke: het leven hier, het eeuwige: na den dood. Zoo zegt 'men ook: Aan dezen kant en aan den anderen kant van het graf." De eenvoudige vermelding der feiten, zooals zij werkelijk hebben plaats gehadtoont aan dat het door »de Hollander" verspreid bericht in alle opzichten onwaar is. Het zal toch wel geen betoog behoevendat de woorden van den onder wijzer: tik geloof het niet" alleen kunnen zijn een antwoord op de door hem gestelde vraag: «Is die uitdrukking wel figuurlijk?" Wij wenechen hier niets bij te voegen behalve het beleefd verzoek om in de eerstvolgende vergadering van den Gemeenteraad ons schrijven mede te deelen. De Plaatselijke Schoolcommissie te Leiden D. Bierens de Haan, Voorzitter. F. Was Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders te Leiden." Wordt mede voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter deelt nog mede dat Burg. en Weth., overeenkomstig het rapport van de Commissie van Fabricage, afwijzend adviseeren omtrent

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 1