86 No. 94. Onderhoud van pompen en riolen 8220. De heer Juta. Ik kan aan den post van 300 voor het aanschaffen van ijzeren omkastingen en urinoirs mijne stem niet geven. De heer Van der Lith. Het is moeielijk ter wille van die 300 te stemmen. Mag ik daarom den heer Juta uitnoodigen een amendement voor te stellen De heer Juta. Ik dacht dat punt 4 het eerst in stemming zou komen en daarna het geheele nommer. De heer De Laat de Kanter. De onderdeelen van het artikeldie in de toelichting genoemd zijnworden niet in stemming gebracht. De heer Van der Lith. Ik stel voor den post te verminderen met ƒ300. De heer Hartevelt. Ik ondersteun het voorstel tot niet-aansohatfing van ijzeren omkastingen voor de urinoirs, waarover in de sectiën zooveel is gesproken. Het zijn allernaarste poelen van vuiligheid en ongerechtigheid. Het is niet mogelijk het ding door te loopen; men doet, zoodra men bin nenkomt, hetgeen noodzakelijk is en dan staat men in allerlei vuiligheid hoeveel erger, wanneer men doorloopt om den vergaderbak te bereiken. De Voorzitter. Ik deel het gevoelen dat de omkastingen zooals zij thans staan, minder wenschelijk zijn en ik heb daarom in het college van Dagelijksch Bestuur voorgesteld om ijzeren omkastingen te nemen, waarin men aan beide zijden binnentreedt, zooals men die o. a. te 's Gravenhage aantreft. Deze beantwoorden volkomen aan het doel. De heer Juta. Ik wil aannemen dat de bedoeling goed is, maar ik kan er niet over oordeelen. Ik verneem eerst nu dat men iets nieuws op het oog heeft. De Voorzitter. De inrichting is zeer eenvoudig. De heer DriessEN. Is zij wel geheel nieuw Ik meende dat zoodanige gelegenheid bij de Buïne bestond. De Voorzitter.' Die heeft, meen ik, hetzelfde gebrek. Willen de hee- ren de zaak aan mij overlaten? De heer Van der Lith. Ik constateer alleen dat omtrent die nieuwe soort van omkasting niets in het rapport van Burg. en Weth. wordt gelezen. Daarin is de zaak niet behandeld. Ik trek echter mijn voorstel in. De heer De Laat de Kanter. Ik wil alleen dit zeggendat de ont dekking van latere dagteekening is, zoodat het niet mogelijk was daarvan in het verslag melding te maken. De heer Juta. Ik zal de nieuwe proefneming afwachtenin de hoop dat de inrichting beter en frisscher moge zijn dan de tegenwoordige. No. 94 wordt goedgekeurd. No. 95. Onderhoud van havens, vaarten, kaaimuren, sluizen en andere waterwerken /"6050. De heer Juta. Onder dit nommer vind ik sub 3 een post voor het uit diepen van de Groenhazen- en Doelengrachten 1550. Bij het aanwenden van al mijne pogingen om het eindcijfer meer bescheiden te makenval ik ook op dit werk. Ik stel mij voor, dat het uitdiepen onder het gewone baggerwerk kan verricht wordenmaar van het uitdiepen van de Groen- hazengracht zie ik de noodzakelijkheid niet in. Langs dat water is geen scheepvaartverkeer. Waarom de uitdieping dan zooveel moet kosten zie ik niet in. Ik vind het jammer van het geld wanneer ik bedenk dat, om er die boombladeren en modder uit te halen, de som van 1550 noodig is. Voor dergelijk werk vind ik dat veel te hoog. De heer Le Poole. Mag ik de opmerking van den heer Juta zeer ondersteunen P Bovendien komen mij de geraamde kosten wat hoog voor op grond dat de uitdieping van het Levendaal indertijd nog lang geen 3000 gekost heeft, en die gracht is dubbel zoo lang als Doelen- en Groenhazengrachten te zamen. De Voorzitter, Dat komt juist uit. Als de uitdieping van het Leven- daaldat tweemaal zoo lang is, 3000 heeft gekost, dan is 1500 voor de Groenhazengracht niet te veel. De heer De Laat de Kanter. De uitdieping wordt aanbesteed. Het verwondert mij dat daarop nu aanmerkingen worden gemaaktwant het betreft hier een jaarlijks terugkeerenden post. Onder de aannemingssom zijn altijd begrepen geweest de kosten voor een werkman, dien de aannemer verplicht is ter beschikking te stellen van het Dagelijksch Bestuur, om, daar waar zulks noodig isdatzelfde werk te verrichten op andere plaatsen dan die in de toelichting op dit artikel genoemd worden. Men zal zich zeker wel herinneren, dat van tijd tot tijd geklaagd is over het niet uitdiepen van grachtenwaaraan behoefte bestaat. Voor zoodanig werk moet de aan nemer een man leveren. Dergelijke uitdiepingen worden zoo dikwijls ver- eischt, dat de aannemer het werk met één man niet meer kan bijhouden, zoodat hij thans verplicht is twee man ter beschikking te stellenom het diepen te verrichtenook buiten de grachtenin de toelichting genoemd. Vandaar dat de post dit jaar eenigszins verhoogd is. De heer Juta. Mij is het bekend dat de post jaarlijks terugkeertdoch niettemin meen ik dat de uitgave ten opzichte van elke gracht afzonderlijk beoordeeld kan worden. Ik vind de uitdieping in het gegeven geval niet noodig, omdat ik het nut en de noodzakelijkheid niet inzie. Op dien grond zal ik tegen den post stemmen. De Voorzitter. De "voorstellen van de Commissie van Fabricage steunen op deugdelijke gronden en zijn geen greep in het duister. In het geval dat de Commissie dergelijke voorstellen doet zou ik schroomen te verklaren, dat het voorstel niet noodig is. Ik geloof dat men aan de Commissie der gelijk bewijs van vertrouwen wel mag schenken. In de Memorie van ant woord is door Burg. en Weth. medegedeeld, dat door het gewone baggeren de vereischte diepte onmogelijk kan worden verkregen. Ik geloof dat de Commissie dit te beoordeelen heeft. De heer Juta. Ik stel voor sub 3 te doen vervallen. Dat voorstel wordt met 15 tegen 4 stemmen verworpen. Voor stemden: de heeren Juta, Goudsmit, Le Poole en Cock. No. 95in stemming gebrachtwordt met algemeene stemmen goed gekeurd. No. 96 wordt aldus goedgekeurdOnderhoud van klokkenhorloges speelwerken en dergelijke ƒ700. No. 97. Kosten van aanleg en onderhoud der algemeene begraafplaats 50. De heer Donner. Mag ik vragen wat het doel is van de algemeene begraafplaat? De Voorzitter. Het is de begraafplaats, gelegen nabij de buitensocieteit, aan den molenwelke daar ingevolge de wet is aangelegd. Alle andere bier bestaande zijn particuliere ondernemingen. Dat er zeer zelden van de alge meene begraafplaats gebruik wordt gemaakt, bewijst de omstandigheid dat gedurende al de jaren dat ik mijne betrekking bekleed slechts één lijk daar is begraven. Op die begraafplaats is ook een klein gedeelte afge zonderd voor de Israëlieten. No. 97 wordt hierop goedgekeurd. Nos. 98 en 99 worden aldus goedgekeurd: Onderhoud van vaartuigen 800; Kosten voor het verstrekken van en aanleg voor duinwater 1524. No. 100. Bijdrage van de gemeente in de kosten van aanleg van eene duinwaterleiding 22.500. De heer De Laat de Kanter. Ik wensch een amendement voor te stellen, dat, naar ik vertrouw, met instemming zal worden begroet. Vóór de behandeling der begrooting heb ik met den directeur der duinwatermaat schappij nauwkeurig nagegaan of er mogelijkheid was om de bijdrage voor het volgend jaar te verminderen en na rijpe overweging ben ik tot de con clusie gekomen, dat zonder gevaar de post met 4500 kan verlaagd wor den. Wanneer de onderhandelingen met de regeering omtrent de levering van duinwater in de academische gebouwen afgeloopen warendan zou de vermindering nog grooter kunnen zijn. Wij willen dus hopen, dat in het volgend jaar de noodige contraeten met de regeering gesloten zullen zijn ten einde het bedrag van 18000, dat nu nog op de begrooting blijft, nog weêr iets lager te kunnen stellen. Nu ik toch aan het woord ben wensch ik kortelijk eene uitdrukking in het sectie-verslag te releveerendeze namelijk, dat men teleurgesteld was dat nog geene vermindering van de bijdrage was voorgesteld. Die teleurstelling zal nu natuurlijk wel geweken zijn. Ik moet er echter op wijzen, dat men de verwachtingen niet te hoog moet spannen. Bij de indiening van hare rapporten betreffende de aanvra gen om concessieheeft de Commissie van Fabricage gewezen op de ver moedelijke geldelijke gevolgen van het verleenen der concessie en daarbij aan den Raad voorgespiegeld dat er zou betaald worden aan rentegarantie gedurende de oprichting ƒ32000. Het eerste exploitatiejaar zou eindigen met een vermoedelijk verlies van 5100, het tweede van 1000, en eerst in het derde jaar zou met winst gewerkt wordenzoodat bet totaal van hetgeen door de gemeente zou moeten betaald worden zou bedragen ƒ101.600. Door de gemeente is daarentegen betaald in 1877 gedurende de oprichting t 9187.59 en in 1878 voor het in werking treden der maatschappij 8625, te zamen 17812.59, zoodat de gemeente gedurende de oprichting minder heeft betaald dan waarop gerekend is ruim ƒ14000. Verder is van 15 Mei 1878 tot 15 Mei 1879 ten volle uitbetaald 22500; van 15 Mei 1879 tot 15 Mei 1880 zal bij aanneming van het amendement en wan neer de uitkomsten onze verwachtingen niet teleurstellen, uitgekeerd worden f 20812.50 en, om het derde exploitatiejaar vol te nemen, van 15 Mei 1880 tot 15 Mei 1881 f 16312.50, waarbij ik reken op eenige vermeer dering van winst door het sluiten van een contract met de regeeringzoodat gedurende de eerste drie jaren der exploitatie 59625 aan rentegarantie betaald zal zijnaan kosten gedurende de oprichting werd uitgekeerd 17812.59, totaal 77437.59, en dit afgetrokken van de f 101,600waarop de uitgaven der gemeente gedurende de oprichting en de eerste drie jaren der exploitatie te zamen .gerekend warenkrijgt men dus het resultaat dat gedurende dien tijd ruim ^24000 minder is betaald dan de raming. Het kwam mij voor dat die cijfers belangrijk genoeg waren om ze aan den Raad mede te deelen. Ik geloof dat het een gunstigen indruk moet maken dat zooveel vroeger dan waarop gerekend is de bijdrage der gemeente vermin derd kan wordenen dat er allerminst aanleiding bestaat om van teleur stelling te gewagen. De Voorzitter. Ik dank den heer De Kanter voor de verrassende mededeeling. De heer Cock. Een paar aanmerkingen. Ik weet dat de meerderheid van den Raad niet deelt mijn eerste bezwaar, dat namelijk de kosten van garantie a 22500, of nu a 18000, gedekt worden door verkoop van kapitaal of door wat op hetzelfde neerkomtnu wij al ons kapitaal hebben opge maakt het niet beleggen van gelden overeenkomstig vroegere besluiten. Ik blijf mijne opinie handhaven, dat dergelijke jaarlijks voorkomende ga- rantiën niet door kapitaal-verkoop moeten worden gedekt. Maar ik heb nog een ander bezwaar, dat ik reeds meermalen heb aangevoerd, zonder dat het eene ernstige discussie heeft uitgelokt. Uit de inlichtingen, die ik in de sectiën ontvangen hebis mij ook dezen keer weer geblekendat aan de maatschappij de op de begrooting voor garantie uitgetrokken gelden worden uitbetaaldlang voordat men authentiek weetof er als garantie wel iets verschuldigd is. Men betaalt reeds in Juni de Julicoupon van de onderneming, voordat men de zekerheid heeft dat de garantie noodig zal zijn. De zaak is zoo eenvoudig, dat het geen betoog vereischt dat dit eene verkeerde handeling is. Garandeer ik interest aan eene maatschappijdan geef ik daarmede te kennen, dat ik datgene, wat zij gedurende één boek jaar te weinig verdiend heeft om het door haar beloofd dividend uit te keereu zal bijpassen, maar ook niets meer zal bijpassen, dan tot aanvulling van dat dividend zal noodig blijken te zijn en natuurlijk hoegenaamd niets wanneer de winst der maatschappij daarvoor toereikend blijkt. Nu is het onmogelijk deze twee laatste zaken juist en anthentiek te wetenvoordat het boekjaar is afgesloten. Eene dergelijke wijze van handelen schijnt mij toe in strijd te zijn met het begrip van garantie en het feit komt hierop neêr dat men aan de maatschappij de helft van de som voorschiet tegen geen interest. Zij zou anders geld moeten opnemen tegen 4 of 5 pCt. Dat is dus een cadeautje van 450 a 500 's jaars. Ik heb dus groot bezwaar tegen het voorschieten van garantie, alvorens de noodzakelijkheid is gebleken. Dit acht ik in strijd met den aard der garantie. Dergelijke bandeliDg staat gelijk met den borg vóór den hoofdschuldenaar aan te spreken, wat inden regel niet geschiedt, of de persoon moet afstand hebben gedaan van bet voorrecht van uitwinning. Ik teeken protest aan tegen die wijze van ban delen. Een derde bezwaar betreft het antwoord door Burg. en Weth. op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 6