97 Art. 54 f. De Voorzitter. Ons principe wa3 zoo weinig mogelijk verandering in de politieverordening te brengen, ook na tegemoetkoming aan de aanmer kingen van de Gedep. Staten. Heeft de Commissie bezwaar tegen de wijziging door den heer De Kanter aangegeven? Do beer Van dek Litu. Ik zie er geen bezwaar in te lezen «paarden-, ezel- of koestallen", onder opmerking evenwel dat daardoor wel eenigermate wordt afgeweken van het beginsel om niet meer dan noodig te veranderen. De heer Cock. Zou er ook niet van muilezels moeten gesproken worden. De heer Van dek Lith. Ik dacht altijd dat een muilezel was een paard of een ezel. Ik heb er echter niets tegen ook dit woord er bij te voegen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten in den eersten regel achter het woord «paarden" te lezen«ezelmuilezel" en verder zooals het artikel luidt. Art. 200 (nieuw), aldus gewijzigdwordt goedgekeurd. Overeenkomstig de voorstellen van de Commissie wordt daarna zon der hoofdelijke stemming besloten in art. 189 laatste alinea het woord «dikte" te vervangen door «lengte", zoomede de aanhaling van art. 152 in art. 168 te doen wegvallen. De VooKZiTTEE. Wijders wordt voorgesteld aan art. 166 eeno tweede zinsnede toe te voegen, luidende: «Het verhuren of op eenige wijze aan anderen verstrekken van kleeden, tot bet bedekken van lijkkisten in huizen waar eene besmettelijke ziekte heerscht, of van kleeden afkomstig uit zoo danige buizenis verboden." Bij nader inzien beeft de Commissie echter gemeend den aanhef dezer zinsnede aldus te doen luiden«Het verhuren of op eenige wijze aan anderen ten gebruike verstrekken van kleeden" enz. De heer Van der Lith. Een woord tot toelichting van de bijvoeging in deze zinsnede van de woorden «ten gebruike". Ons is de zeer juiste opmerking gemaakt dat bij behoud van de oorspronkelijke redactie, en bet strafbaar stellen dus van het verstrekken van kleeden tot het bedekken van lijkkisten in besmette huizen ook de kleedermakers strafbaar zouden worden wegens het leveren in eigendom van dergelijke kleeden, die in het huis blijven, en niet aan anderen worden verstrekt. Dit nu kon onze bedoeling niet zijn. De Commissie wenschte alleen strafbaar te stellen hel feit dat kleeden die gediend hebben tot bet bedekken van kisten waarin lijken zich bevinden van aan besmettelijke ziekten bezweken personen gebracht worden naar andere buizen, om daar tot hetzelfde doeleinde dienst te doenderhalve het verhuren of om niet in gebruik geven van dergelijke kleeden. Wij willen echter niemand verbieden te koopen een kleed om op de kist te leggen, welk kleed later of vernietigd of gedesinfecteerd kan worden. Al leen bet strafbaar feit willen wij in de verordening opnemen van het ver huren of ten gebruike geven van kleedendie dragers van besmetting zijn of kunnen zijn. De beer Goddsmit. Het artikel schijnt mij echter toe niet duidelijk te zijn. Gelijk bet nu luidt, zou men nooit kleeden mogen verhuren ten einde er een lijkkist mede te bedekken. De bedoeling echter is te voorkomen dat kleeden, die gestrekt hebbeo ter bedekking van lijkkisten, waarin aan besmettelijke ziekten overleden personen zijn geplaatst, niet later gebruikt worden om in andere buizen denzelfden dienst te doen. Maar gelijk bet artikel nu luidt zou niemand kleeden mogen verburen ter bedekking van lijkkisten. De Voorzitter. Er staat echter bij«in huizen waar eene besmettelijke ziekte heersebt". De beer Gcodsmit. Maar waarom zou iemand niet een kleed mogen verhuren tot bet bedekken van lijkkisten? De Voorzitter. Omdat de herkomst van dergelijke kleeden zeer moeic- lijk is na te gaan en dus die kleeden zeer goed besmet zouden kunnen zijn. De beer Goudsmit. Mijns inziens kan bot nooit de bedoeling zijn te verbieden het verstrekken van dergelijke kleeden in huizen waar geene be smettelijke ziekte heerscht. De beer Van der Lith. Zoodra er b. v. in een buis roodvonk-epidemie heerscht en er is daarin iemand aan roodvonk gestorven, dan zullen wij verbieden het verhuren van dergelijke kleeden aan dat huis. Meent men nu dat voorwerpen bij kisten, waarin lijken van aan besmettelijke ziekten overledenen, niet dragers kunnen zijn van besmetting, dan zou bet geheele artikel overbodig zijn. Maar deelt men het gevoelen dat dergelijke voor werpen in dat geval wel dragers van besmetting kunnen zijn dan is het niet voldoende te verbieden liet verburen van kleeden af komstig uit besmette buizen, maar moet men dat verbod uitstrekken tot bet verhuren of ten gebruike geven van kleeden voor dat doel in het algemeen. Hoe zal men toch anders kunnen bewijzen dat hetzelfde kleed, dat gelegen heeft over een lijkkist in een besmet huis, later aan een ander is verhuurd? De heer Goudsmit. Uit vrees voor misbruik, wil men dus hier dan toch bet gebruik beletten. Dit kan ik Diet goedkeuren. De heer Van iier Lith. Ja, maar wij willen dat gebruik beletten in buizen waar besmettelijke ziekten heerschen, niet in huizen waar geen be smettelijke ziekten heerschen. In besmette buizen willen wij b. v. het ver huren van smakken verbieden. Wordt daardoor nu het gebruik belemmerd dat gebruik moet, dunkt ons, wijken voor liet algemeen belang. De heer Goudsmit. Mijns inziens is het een overdreven vrees, die de Commissie beeft geleid tot liet voorstellen van dit artikel. De heer Van Heukelom. Is het dus nu de bedoeling dat zoodanige lijk kist ter aarde worde besteld zonder bedekt te zijn met een lijkkleed? De Voorzitter. Neen. Het artikel slaat alleen op de kleeden die bin nenshuis gebruikt worden ter bedekking van de lijkkist. De heer Van Heukelom. Anders zou ik er wel bezwaar in vinden. De voorgestelde bijvoeging wordt hierop met 14 stemmen tegen I, die van den heer Goudsmit, aangenomen. Het voorstel tot bijvoeging in art. 65 van de woorden «of voorwerpen" achter de woorden «eenige vuilnis" wordt zonder stemming goedgekeurd. De Voorzitter. Nu komen in behandeling de voorgestelde wijzigingen in de verordening, ter zake van de paardenspoorwegen. liet voorstel tot wijziging van bet opschrift van de derde afdeeling van Hoofdstuk IV wordt goedgekeurd. ZlTTIKOVKRSI.AG 1879. Daarna komt in behandeling de voorgestelde nieuwe Vierde afdeeling. Paardenspoorwegen. Art. 54. De heer Juta. In andere gemeenten is bet voorgekomen dat, ofschoon er bepalingen bestonden als nu wordeu voorgesteld toch de tram genood zaakt werd stil te staan, omdat men een kar of ander voertuig onaauge- spanuen op de rails liet staan. De Voorzitter. Maar dan zal eenvoudig de wagen verwijderd worden. De heer Juta. Op het stilstaan van zoodanig onaangespannen voertuig is echter geen straf bedreigd. De heer VaN der Lith. Welzeker. In het artikel staat dat bij liet naderen van tramwagens de bestuurders van rij- of voertuigen, tot de paardenspoor weg-onderneming niet behoorende, liet voor deze aangelegd spoor moeten verlaten enz. Als zij dat niet doen, zijn zij strafbaar en worden zij ge straft met eene boete van f lot 3. Dc heer De Laat de Kanter. Ik dacht dat in art. 42 der verorde ning de bepaling stond dat de bestuurders van rij- of voertuigen zicli daar van niet mogen verwijderen. En dan wa9 het bezwaar opgelost. Maar ik zie dat in dat artikel er is bijgevoegd: «tenzij ze de paarden eerst onder behoorlijk toezicht gesteld of vastgebonden hebben". Het kan dus zijn dat een bestuurder van een rijtuig of kar uit moedwil zijn kar op de rails zet en handelt overeenkomstig artikel 42. Dan levert het zich verwijde ren geen 9tratbaar feit op. Misschien zou aan liet bezwaar van den heer Juta kunnen worden tegemoet gekomen door in art. 42 eene uitzondering te maken voor voertuigen welke op dc rails staan. De heer Van der Lith. Als men zich van een rijtuig verwijdert, blijft men niettemin bestuurder er vandunkt mij. De heer De Laat de Kanter. Als bij recht heeft zich van den wagen te verwijderen, kan dit toch niet strafbaar zijn. De beer Van der Litii. Mits hij dan ook in acht neemt wat er ver der in dit artikel staat. Daarin staat dat bij uit den weg moet gaan met zijn rij- of voertuig bij aankomst van een tramwagen. Een koetsier, b. v. die verkiest in een herberg te gaan om een borrel te drinken blijft altijd de bestuurder van zijn rijtuig dat op de rails staat en is dus aansprakelijk voor de overtreding van het verbod in dit artikel vervat. De heer De Laat de Kanter. Ik leg mij natuurlijk neder bij het ge voelen van de rechtsgeleerden. Mijn doel was alleen te voorkomendat eene bepaling in de verordening mocht wordt opgenomen die geen eflect zou hebben. Art. 54 wordt hierop goedgekeurd. Artt. 54a54d worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 54 e. De beer Van Heukelom. Waar ziet het woord «gelijke" op? Zou bet niet voldoende zijn te zeggen: «aan keuring te onderwerpen"? De heer Van der Lith. Ik denk dat dit woord oorspronkelijk heeft gestaan achter een ander artikel, dat toen verwijderd is. De opmerking zou dan volmaakt juist zijn. De beer De Laat de Kanter. Het beteekent hier goedkeuren. De Voorzitter. «Gelijke keuring" beteekent keuring door de ambtenaren of personen tot dat einde door Burg. en Weth. aan te wijzen. De heer Van der Lith. Kwaad kan bet niet dat er «gelijke" keu ring staat. De heer Cock. Mijne opvatting was ook dat de keuring zou geschieden door ambtenaren of personen door Burg. en Weth. aan te wijzenten einde geen nieuw postje te creëeren. De Voorzitter. Dan blijkt ook wie bedoeld worden. De heer Van Heukelom. Ik leg mij gaarne bij die uitlegging neder. Art. 64e wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De beer Van Heukelom. Ik lees liier dat afgekeurde rijtuigen, paar den enz. moeten worden verwijderd. Van waar? Van de plaats waar de keuring wordt gehouden, van de haan zeLe? Zou niet een ander woord kunnen worden gebezigd waaruit blijkt dat zij voor het doel niet meer ge bruikt mogen worden? Voorwerpen toch, die alleen verwijderd zijn kunnen l^ter neer in gebruik worden genomen. De heer Stokhuyzen. Ik moet den lieer Van Heukelom doen opmer ken, dat rijtuigen gerepareerd kunnen worden. Om die voertuigen nu ge heel onbruikbaar te maken, vind ik te erg. De beer Van Heukelom. Zooals de bepaling nu luidt i9 bet een dood paard aan een boom gebonden. De Voorzitter. De paarden of voorwerpen mogen niet gebruikt worden omdat zij niet goedgekeurd zijn. De heer Van Heukelom. Zij mogen zonder nadere goedkeuring niet meer gebruikt worden. Ik stel voor het artikel in dien geest te veranderen. De Voorzitter. Kan de Commissie zicb met die wijziging vereenigen P De heer Cock. Ik kan mij er zeer goed mede vereenigenmits niet van vernietigen worde gesproken; want dat zou in strijd zijn met de wet. Zonder hoofdelijke stemming wordt de door den heer Van Heukelom voor gestelde wijziging aangenomen en art. 54 f goedgekeurd. Art. 54^, nader gewijzigd door de Commissie, luidt: Elke tramwagen moet, wanneer bij rijdt na zonsondergang, voorzien zijn van twee lantaarns een met rood gekleurd licht voor en een met groen gekleurJ licht achter zichtbaar, die tevens naar binnen licht geven. Bovendien moeten die rijtuigen van buitenaan de voor- en achterzijde voorzien zijn van een noromer, overeenkomstig het daarvan door Burg. en Weth. vastgesteld model. Dit nornmer moet ook binnen het rijtuig zicht baar worden geplaatst. De Voorzitter. De kleur moet worden aangegeven in overeenstemming met de instructie van de koetsiers en conducteurs van de trarawaydireo tie. Daardoor blijkt het of een wagen komt of weggaat. De directeur zag gaarne dat bij niet nakomen dezer bepaling eene straf werd opgelegd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 17