H
haven-, kraan», sluis-, dok-, boom- en veergelden 2300; Opbrengst der
wik-, weeg meet- en keurloonen ƒ1700; Opbrengst voor banken of staan
plaatsen in ballen, op markten en dergelijke openbare plaatsen ƒ8600;
O brengst voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerken, bezit
tingen of inrichtingen en dat van door of van wege het gemeentebestuur
Verstrekte diensten 2500; Opbrengst wegens de begraafplaatsen Memorie;
Leges en voordeelen der Gemeente-Secretarie en van den Burgerlijken
Stand 1300.
No. 15. Opbrengst van schoolgeld van de inrichting tot opleiding van
Oost-Indische ambtenaren 300.
Dit nomraer wordt met 1200 verhoogd.
De heer Cock. Ik wenschte eene inlichting te vragen en wel of in die
raming van 1500 300 4- 1200) begrepen zijn de schoolgelden, zooals
zij ontvangen worden dan wel zooals zij zuiver in de gemeentekas komen.
Onlangs heb ik de verordening betreffende de schoolgelden op de Indische
inrichting nagezien en daaruit is gebleken dat van de opbrengst een aan
zienlijk gedeelte ten bate van het Rijk komt. Is dit de som na aftrek
van die bijdrage aan het Kijk, of zooals zij ontvangen wordt?
De Voorzitter. Dat zijn de zuivere inkomsten, na aftrek van hetgeen
aan bet Kijk wordt betaald.
De heer Cock. Mag ik dan weten hoeveel onzuiver wordt ontvangen P
De heer Van der Lith. Dat kan ik alleen oppervlakkig opgeven,
omdat ik voor de waarneming der administratie, misschien onvereenigbaar
met de betrekking als raadslid, reeds voor eenigen tijd bedankt heb. Ik
kan alleen mededeelen dat dit jaar de zuivere ontvangsten voor de gemeente
bedragen f ltiOÜ en dat overigens aan het Kijk ongeveer ƒ800 zijn betaald
voor collegegelden.
De heer Cock. Dat is ongeveer de helft.
De heer Van der Lith. Het geheel zou zijn ƒ2400.
De beer Cock. Ik dank u voor de gegeven inlichtingen waaruit blijkt
dat van het geheel aan het Kijk en aan de gemeente komt.
No. 15 wordt goedgekeurd.
No. 16. Opbrengst van schoolgeld van de Latijnsche school (hooger
onderwijs) ƒ5875.
Wordt, verhoogd met 125, goedgekeurd.
No. 17. Opbrengst van schoolgeld (middelbaar onderwijs) 8000,
wordt, verminderd met ƒ100, goedgekeurd.
De heer Le Poole. Mijnheer de Voorzitter! Zooals ik heden middag
deed vermoeden heb ik de eer thans voor te stellen het benoemen eener
commissie van vijf leden, ten einde een onderzoek in te stellen naar bet
al of niet billijke eener verhooging van de schoolgeldheffing der lagere
scholen, meer bepaaldelijk die van de 2e kl. voor jongens en meisjes. Na
de uitvoerige debatten in het middaguur is het alleszins verklaarbaar dat ik
sléchts een kort woord heb te zeggen. Ik zal alleen de aanleiding tot het
doen van mijn voorstel mededeelen. In gesprekken met particulieren, zoo
wél als met school autoriteiten over de uitzetting van het hoofdstuk «On-
derwijs" en over de geringe bijdragen daarvoor door hen, die daarvan ge
bruik maken, is mij dikwijls gebleken dat ik daarbij een open oor vond,
maar voornamelijk was dit bet geval als ik sprak van de scholen 2e kl.
voor jongens en meisjes. Iedereen gaf toe dat een verschil van ƒ16 tot
ƒ60 te groot was, dewijl, althans bij de jongens, bijna hetzelfde geleerd
wordt. Die ervaring gaf mij hoop om wat ik hier en daar bij individuen
vónd, ook te veronderstellen bij de leden van den Gemeenteraad. Mij
dacht de tijd daarvoor ook nu juist aangebroken. Sedert 1861 be
staat deze schoolgeldbelfing. Onder de ouders der schoolgaande kindereu
is groote verandering gekomen. De welvaart is hier toegenomen, zoo als
een der sprekers van heden middag hier opmerkteterwijl een ander mij
hielp door op te sommen al wat hier verbeterd was aan schoolgebouwen enz.
Eindelijk de inkomsten-belastingwaarvan de resultaten iD bet beruchte
roode boekje voor ieder te lezen zijn. Alles maakt het ons makkelijk om
eens over herziening der schoolgeldheffing te spreken en eene Commissie van
onderzoek daarvoor aan te stellen, zoo als ik voorstel. Vraagt men naar
den indruk, dien dé aanneming van dat voorstel in dpn lande maken zalik
geloof te mogen zeggen dat die gunstig zal zijn. Men zal zeggen: zie daar
in Leiden heeft men nog eens een liberalen Gemeenteraad ijverende meer
dan anderen voor het openbaar lager onderwijs, maar de ooren niet slui
tende voor de grieven van hendie er geen gebruik van kunnen makeu
en hunne kinderen naar eigen keuze wenschen op te voeden. Mijnheer
de Voorzitter! ik heb dezen Raad heden morgen op dat gebied «onaan
doenlijk" genoemd, ik wenschte dit zoo gaarne te kunnen terugnemen.
Ik zal mij niet in verdere discussie mengen. Ik hunker naar de stemming.
De Voorzitter. Er bestaat eenige twijfel of het voorstel thans aan
de orde is, wegens het bepaalde bij art. 14 van het reglement van orde.
Bestaat er bij den heer Le Poole bezwaar het voorstel schriftelijk in te
dienen, om in eene volgende vergadering ter tafel te worden gebracht?
De heer Le Poole. Ik verschil alleen met u in gevoelen omtrent de
interpretatie van de bepaling van het reglement. Er staat «over andere
onderwerpen", en nu wensch ik te vragen of de opbrengst van schoolgeld
dan een ander onderwerp betreft.
De Voorzitter. Men moet niet uit het oog verliezen dat het een zeer
ingrijpenden maatregel geldt, die van alle kanten moet worden onderzocht.
Ik geloof dat eene beslissing, dadelijk genomen, niet zou zijn vrij te pleiten
van het verwijt van ondoordachtheid.
De heer Le Poole. Ik ben bereid overeenkomstig den gegeven wenk
te handelen. Ik acht het echter niet noodig, na de uitvoerige discussien
van hedenmiddaghet voorstel in eene nieuwe vergadering te behandelen.
De Voorzitter. Ik zal den Raad laten beslissen en zal in stemming
brengen of het voorstel thans behandeld zal worden.
De heer Van der Lith. Ik zal stemmen voor de behandeling van het
voorstel, om de eenvoudige reden dat, indien het verworpen wordt, de
- heer Le Poole het toch in zijne macht heeft zijne zaak te bevorderen,
door een voorstel tot verhooging van den post, waardoor het principe wordt
uitgemaakt.
De beer Le Poole. Dat wensch ik niet.
Met 16 tegen 4 stemmen wordt besloten het voorstel in behandeling te
nemen.
Tegen stemden: de beeren DriessenDe Eremery, Van Wensen en De
Laat de Kanter.
Aan de orde is derhalve het voorstel van den heer Le Poole, strekkende
om eene oommissie te benoementen einde een onderzoek in te stellen naar
het al of niet billijke eener verbooging van het schoolgeld voor de lagere
scholenmeer bepaald voor de scholen 2de klasse voor jongens en meisjes.
De heer De Goeje. Mijnheer de Voorzitter! Tot mijn spijt zal ik niet
voor het voorstel kunnen stemmen, niet omdat ik tegen onderzoek ben,
maar omdat mijns inziens alleen dan eene commissie voor dit doel benoemd
moet wordenals men grond heeft te verwachtendat men iets verkeerd
zal vinden en dat is naar mijne meening hier niet bet geval. Bij de nu
reeds sedert lang bestaande regeling van het schoolgeld worden de scholen
goed bezocht. Er bestaat meer gevaar dat men iets zal bederven dan
kans dat men iets zal winnen. Wat ik daar zeg is piet eene geheel
onbekookte meening. Eenige jaren geleden bij de bespreking der oprich
ting eener voorbereidende school 2de klasse, heb ik met de plaatselijke
schoolcommissie destijds was ik nog schoolopziener - een onderzoek
ingesteld naar de mogelijkheid van eene andere regeling der scholen met
wijziging van het schoolgeldmet name hebben wij beraadslaagd over de
oprichting eener school tusschen de centenschool en de scholen 2de klasse,
op welke alleen gewoon lager onderwijs gegeven zou worden, terwijl op de
school 2de klasse het schoolgeld eenigermate zou verhoogd worden. Die
quaestie is met den meesten ernst onderzocht en besproken met de betrokken
onderwijzers; zelfs is een statistiek van het vermoedelijk bezoek samenge
steld en het resultaat was dat er alle kans bestond, dat men eene goede
inrichting zou bederven en dat de winst niet tegen het gevaar zou opwegen.
Daarom wensch ik de tegenwoordige inrichting te behoudenwaarbij de
scholen bloeien en beantwoorden aan het doel dat men zich heeft voorge
steld.^ Ik raad dus ten sterkste aan dien toestand onveranderd te handhaven.
Het is mogelijk dat enkele leerlingen gebruik maken van de scholen 2de
klasse, wier ouders meer kunnen betalen; bet is niet onwaarschijnlijk dat
enkele ouders van leerlingen op de centenschool een hooger schoolgeld
kunnen opbrengen maar dit is in allen gevalle eene minderheid. Ik zou
het voorstel misschien kunnen steunen als het goed gemotiveerd ter tafel
kwammaar niet als het alleen wordt aanbevolen op grond van hooren
zeggen en de verzekering van onderwijzers dat er wel enkelen onder loopeu
die meer zouden kunnen betalen. Dat is voor mij geen grond tot instel
ling eener commissie van enquête. Tot mijn leedwezen kan ik dus met
het voorstel niet meegaan.
De heer Donner. Mijnheer de Voorzitter! Ik zal het voorstel onder
steunen, hoewel het naar mijne bescheiden meening niet ver genoeg gaat.
De heer Le Poole had mijns erachtens in zijn voorstel moeten opnemen de
scholen voor minvermogenden, zooals die in de heden middag gehouden
zitting door ons zijn besproken. Dat is niet gebeurd. Ik zal mij desniet
tegenstaande bij het voorstel nederleggen en ik raad de vergadering ernstig
aan hoewel ik de eer heb haar jongste lid te zijn gehoor aan
het voorstel te geven. Ik erken dat er kinderen zijn, wier ouders
geen booger schoolgeld kunnen betalen, maar ik maak ook rekening
met de uitgaven van de stad en met de inkomstendie daartegen
over staan. Ik doe dat met allen ernst, wij pleiten voor de handhaving
der rechten van een deel onzer stadgenooten. Ik doe dat met te meer
aandrang, opdat men in later tijd niet zal zeggen: waarom de vrijheid en
gelijkheid niet gegeven aan hen, die toen de minderheid waren? Wij heb
ben eene profetie in onzen tijd. Gisteren avond is hier ter stede gepleit
voor het recht van vrijheid van geweten in de kerkgenootschappen en voor
20 jaren pleitte eene andere partijdie nu de meerderheid wordt in het
Herv. kerkgenootschap, voor haar recht in hetzelfde kerkgenootschap. De
omstandigheid dat nu de vroeger onderliggende partij op vele plaatsen aan
het roer is, is mede het gevolg van het feit dat men niet genoeg rekening
heeft gehouden met de minderheid en niet genoeg de vrijheid bevorderd
hetft. Met vrijmoedigheid beveel ik de aanneming van het voorstel aan
omdat het daarbij het belang van de stad geldt en ik gaarne zou zien dat
de Raad dc ware liberaliteit tegenover alle burgers betrachtte.
De heer Cock. Ik kan mij met het voorstel van den heer Le Poole
zeer goed vereenigen; ik heb er slechts ééne bedenking tegen, dat het na
melijk niet ver genoeg gaat. Liever had ik gezien dat de heer Le Poole,
in plaats van een onderzoek naar de onbillijkheid der schoolgelden uit te
lokken, maar terstond met een voorstel tot verhooging daarvan ware voor
den dag gekomen. Doch ik begrijp, dat men niet alles moet vergen en
ook niet alles in eens kan verkrijgen, en daarom zal ik over mijn bezwaar
heenstappen. Het zij mij vergund in herinnering te brengendat in bet
einde van 1866 door den heer Scheltema een voorstel van gelijke strekking
is gedaan. De heer Scheltema echter ging veel verder en stelde bepaald
verhooging der schoolgelden voor alle scholen, uitgezonderd die der on- en
minvermogenden, voor. Dat voorstel heb ik destijds met kracht verdedigd
en sedert ben ik ten opzichte van deze zaak volstrekt niet van opinie ver
anderd. Ik zal dus ook voor dit voorstel stemmen, omdat het de kans
opent om datgene te verkrijgenwat toenmaals door den heer Scheltema
beoogd werd. In zooverre ondersteun ik den heer Le Poole van ganscher
harte. De zaak zelve is hedenochtend door den voorsteller en den heer
Donner zoo uitstekend uiteengezet en verdedigd, dat het moeielijk valt er
iets bij te voegen. Van den anderen kant was de bestrijding m. i. zeer zwak.
Ik heb dien indruk voornamelijk door de rede van den heer De Goeje
gekregen waarvan het giootste gedeelte ingenomen werd door eene op zich
zelve zeer belangwekkende, uiteenzetting van de geschiedenis der invoering
van de schoolwet hier in Leiden, eene geschiedenis, die intusschen beden
geheel buiten geschil is. Wat mij aangaat, is het de groote liefde, welke
ik voor het heilige beginsel der vrijheid van onderwijs koester, die mij in
deze leidt. Zoolang de schoolgelden zóó laag blijvendat de staat of de
gemeente er gemiddeld minstens 50 pCt. bijlegt, bestaat die alleen in naam
niet in werkelijkheid. En toch art. 194 ai. 4 der Grondwet zegt uitdruk-