90 sedert twee jaar de stichting van een academiegebouw afgenomen is van de begrooting en nergens een spoor meer te ontdekken is dat de Regeering verbetering wenscht, dan zeg ik: wij hebben lang genoeg gewacht en het wordt tijd dat er een einde aan kome. Bij deze begrooting kunnen wij daartoe geen maatregelen nemenmaar ik wensch de zaak ter sprake te brengen, opdat de overtuiging ook buiten den Raad kunne worde uitgespro ken dat de toestand niet langer kan blijven bestaan en door samenwerking, hetzij met of zonder het Rijkvan, de Ruïne een sieraad dient gemaakt te worden, in plaats van een schande. -/),» s'r-o f> De Voorzitter. Het doet mij in zoover genoegen dat de zaak der Ruïne ter sprake is gebracht. Ik ben het eens dat de Ruïne, zooals die nu is, niet in een toestand verkeert gelijk het behoort. Maar ik moet er bijvoegen dat ik die nooit anders gekend heb. Door de stichting van een academiegebouw hadden wij ons gevleid dat vanwege bet Rijk, waaraan de Ruïne is afgestaan daarin verbetering zou zijn gebracht. Zonder daarom de hoop op te geven dat die plannen verwezenlijkt worden, achten Burg. en Welh., dat de tijd aangebroken is om met de Regeering in overleg te treden ten einde een gedeelte van de Ruïne weder in het bezit der gemeente kome. Hierdoor zal dan ook de stichting van een academiegebouw niet worden gepraejudiciëerd. De heer Van der Lith. Ik dank u, mijnheer de VoorzitterI voor uw welwillend antwoorddat mij geheel voldaan heeft. No. 165 wordt hierop goedgekeurd. Nos. 166170 wórden aldus goedgekeurd: Kosten van brandverzekering der gebouwen 1250Idem vallende op het voeren van gedingen Memorie Idem van rechtskundig onderzoek betrekkelijk het instellen van gedingen 600; Idem van gemeenschappelijke zaken, belangen en inrichtingen of werken, bedoeld bij art. 122 der wet van den 29sten Juni 1861 4825; Uitkeering aan het Rijk van het aandeel in de kwade posten wegens de directe belastingen 4200. i No. 171. Toelage aan de eigenaars van den schouwburg ƒ1500. De heer Donner. Ik heb in mijne sectie bezwaar tegen deze toelage geopperdy op grond dat ik den schouwburg beschouw als eene particuliere inrichting voor vermakelijkheden. Als zoodanig meen ik dat Raad en Stad geen roeping hebben die inrichting te ondersteunen. Op dezelfde gronden toch zou men toelage kunnen verstrekken aau audere inrichtingen van ge lijken ol soortgelijken aard, die ter bevrediging van het genot of den lust van, het publiek wenschelijk zijn. Nu zie ik dat er sprake is van eene zedelijke verplichting, die tot die toelage zou nopen. Mag ik weten welke die zedelijke verplichting eigenlijk is? De Voorzitter. Indertijd hebben eenige heeren zich vereenigd om den toestand van den toenmaligen Schouwburg, die zeer vervallen was, te ver beteren. Hun is toen eenigermatehet uitziobt geopend op steun van stads wege als de zaak tot stand kwam. Deze toelage is aan de Schouwburg- commissie dan ook jaarlijks verstrekt. Hoewel de Raad rechtens volstrekt niet verplicht is tot zoodanige uitgave, is er toch wel eene moreele verplich ting tegenover de aandeelhouders, die slechts 2 pCt. interest genietenom de toelage te blijven verstrekken. De beer Donner. Die grond schijnt mij niet afdoende toe, tenzij de Raad vroeger de macht hebbe gehad voor de toekomst ons te verbinden. Dan alleen zou er sprake kunnen zijn van eene zedelijke verplichting, of veeleer dan zou men in rechten de toelage kunnen vordereD. Maar de Raad kan van personeel veranderen en een ander oordeel verkrijgen. Mijn oordeel althans ia anders en naar ik meen niet onjuist. In de sectiën beb ik geen verdediging van de toelage gehoord. Wel heeft men mij geant woord dat prof. Buys eenmaal beeft gezegd: bet behoorde tot eene goede huishouding der gemeente dat er een schouwburg zij. Dat is een allerliefste uitdrukking, maar het dient nog bewezen te worden of eene goede huishou ding het bezit van een schouwburg vordert. Waar zoo' nauwkeurig wordt nagegaan het inkomen der gemeentenaren en de belastingschuldigen ver volgd worden tot de uiterste schuilhoeken om den laatsten penning te ver krijgen, waar de financiën niet voordeelig zijn, acht ik het wel wat veel van de welwillendheid van den Raad gevergd, ja acht ik den Raad niet tegenover de gemeente verantwoord tot dat doel gelden af te staan. Daarom zal ik tegen den post stemmen, niet om het geldelijke punt alleen, maar ook om het beginsel. Op dezelfde gronden zou de heer Cóuvée van Zo- raerzorg kunnen vragen om ondersteuning; hij dient ook het publiek. Geldt het eene publieke vermakelijkheid, die van de stad uitgaat, dan is het eene andere zaak. Maar hier betreft het eene particuliere onderneming. De Voorzitter. Ik heb u aandachtig gevolgd, maar uwe vergelijking met de inrichting van den beer Couvée gaat niet op. Hoe zoodanig eene aanspraak zou kunnen maken op eene ondersteuning van gemeentewege vat ik niet. Al mogen publieke voorstellingen daar of elders bare nuttige zijde hebben, zal het wel niemand in de gedachte komen die vau gemeentewege te steunen. De heer Donner. Ik moet de vrijheid nemen u te doen opmerken, dat mijne vergelijking niet alleen doorgaat, maar het tegenwoordig geval zelfs overtreft. Couvée zou kunnen zeggen: sedert jaren is bet bewezen hoeveel genot mijne inrichting aanbiedt en hoe druk er gebruik van wordt ge maakt. Voor eene academiestad en voor de studenten is Zomerzorg even noodig als de comedie. De heer Hartevelt. Ik wil iets in bet midden brengen dat ten aan zien van het beginsel wel geen bout snijdt, maar toch de waarheid is. Couvee heeft zijne inrichting in Oegstgeest en de schouwburg staat in Leiden. De heer Donner. Dan kom ik terug tot het voorbeeld van iemand die hier met een circus komt. Hij kan ook ondersteuning vragen. De heer Van Hettinga Tromp. De zaak van Couvée is eene particu liere onderneming. Maar de schouwburg wordt ondersteund in het algemeen belang, niet om er voordeel van te behalen. De geldschieters hebben niet om voordeel te trekken hun geld gestort, maar om de inrichting in stand te houden in het algemeen belang, en daarom steunt de stad die pogingen. De heer Juta. Ik moet bekennen dat, indien dergelijk oorspronkelijk verzoek gedaan werd door de personendie de comedie wenschten in stand te houden, ik zeer zeker daartegen zou steramen. Mijns inziens wordt door schouwburgvertoóniiigen 'niet het algemeen belang behartigd. Na da inlichtingen echter, meermalen bij verschillende begrootingen gegeven door het stedelijk bestuur en door commissarissen voor den schouwburg, geloof ik wel niet dat wij in rechten gebonden zijnmaar dat èene zedelijke verplichting rust op ons, Gemeenteraad, om 1506 jaarlijks toe te staan. Alleen als de comedie zulke goede zaken maakte, dat het duidelijk bleek dat zij geëxploiteerd zou kunnen worden zonder 1500, eerst dan zou ik er tegen stemmen verder dat subsidie te verleenen. Maar zoolang dit niet het geval is, acht ik ons door eene zedelijke verplichting verbonden en zal ik dus voor den post stemmen. De heer Donner. Wij geveD eene toelage. Hebben wij dan een con tract? Zijn wij met de voor- of nadeelen der Vereeniging bekend? Is er een tekort? Wordt de rekening aan den Raad of aan Burg. en Weth. overgelegd? I 'ir De heer Juta. Jaarlijks leggen Commissarissen nu, op vroeger gedaan verzoek, de rekening en verantwoording over. De heer Donner. Ik hoor daar door mijn buurman, den heer Cock, zeggen: daar staat niets in, >h -,T De heer Cock. Nu ik er bijgeroepen word, wil ik wel een enkel woord spreken. Ik heb lang voor de toelage aan den schouwburg gestemd, maar doe dit sedert een paar jaren niet meer, omdat men weigerachtig bleef eene min of meer gedetailleerde rekening over te leggen. Waar de wet van gesubsidiëerde armbesturen en instellingen van weldadigheid eiscbt, dat hunne rekeningen en begrootingen door den Raad worden goedgekeurd, meende ik, dat het niet te veel gevergd was, van eene instelling voor vermaak en genoegen, zóó als deZe, de bloote overlegging harer rekening te eiscben. Nadat ik daarop in deze vergadering had aangedrongenVierd ons eindelijk een soort van "balans overgelegd, ook al een stuk vatt slechts een regel of wat, dat hoegenaamd géén inzicht in het inwendig beheer gaf. Sedert dien tijd heb ik besloten tegen' te stemmen. "f auai -- vo De heer Driessen. Ik houd mij overtuigd dat, als de Raad niet tevreden zijn mocht met de overgelegde rekening, Commissarissen berteid'Sullen zijn alle verdere gewenschte inlichtingen te verschaffen. Tot nu toe is de Raad tevreden geweest met de overgelegde rekening en deze bevat dan ook de cijfers zooals zij inderdaad zijn. Verlangt men meer, Commissarissen zullen zeker bbreid zijn dat meerdere over te leggen. r"' In stemming gebracht, wordt de post met 16 tegen 4 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Le Poole, Verster, Cock en Donner. No. 172. Aankoop van inschrijvingen op het Grootboek der Nat. Werk. Schuld 2£ pCt. 13200. De heer Hartevelt. Ik stel voor dit artikel met 9000 te verhoogen naar aanleidibg én op grond van het door de Commissie van Financiën in haar rapport uiteengezette. Zij was eerst van meening de 4500, van dé duinwaterleiding vrijvallende, ook te moeteri' kapitalisëerenmaar na nader inzien schijnt het haar beter toe dat bedrag te doen strekken tot vérminderiiig van den hoofdelijken omslag. Alleen met deze 9000 stellen wij voor dezen post van aankoop te verhoogenl'e il?" i- De heer Driessen. Ik acht het wenschelijk dezen post aan te houden tot aan No. 29 der Inkomsten. De beer Van der Lith. Ik geloof ook dat dit de voorkeur verdient. Dan kurtnen wij beter spreken over de quaestie dier andere 4500. No. 172 wordt derhalve aangehouden. Nos. 173177 worden aldus goedgekeurd: Bijdrage in de kosten van den weg naar Alkemade 1350; Schadeloosstelling voor het gemis van vroeger genoten emolumenten ƒ100, Kosten van insinuatiën notariëele aoten en andere kleine uitgaven niet onder de vorenstaande hoofdstukken begrepen f 00; Voorschotten tot het doen van dagelijks voorkomende uitgaven ƒ1000; Uitgaven voortvloeiende uit bet beheer der voormalige administratie der vereenigde Gast- en Leprooshuizen /3740. De stemming over Hoofdstuk X wordt aangehouden, even als die over Hoofdstuk XI, Onvoorziene Uitgaven. Thans wordt overgegaan tot de beraadslaging over de INKOMSTEN. Hoofdstuk I. Ontvangsten wegens vroegere diensten. No. 1 wordt aldus goedgekeurdBatig slot der laatst vastgestelde reke- ning, voor zooverre daaraan niet reeds eene bepaalde bestemming is gege ven, ƒ27409. Hoofdstuk II. Opbrengst van belastingen en heffingen. Afdeeling I. Opcenten op 's rijks belastingen No. 24 worden aldus goedgekeurd: 40 opcenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen 22811; '10 opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen ƒ63; 50 opcenten op de hoofdsom der belasting op bet personeel 56769. Afdeeling II. Aandeel in 's rijks belastingen. No. 5 wordt aldus goedgekeurd4/5 gedeelten van de opbrengst der rijksbelasting op het personeel in hoofdsom en opcenten ƒ108996. Afdeeling III. Plaatselijke directe belastingen. No. 6. Plaatselijke directe belasting, wordt aangehouden, No. 7 wordt aldus goedgekeurd: Idem bij suppletoir kohier'2500. Afdeeling IV. Heffingen voor het gebruik van openbare plaatsen wegenwerken en inrichtingen. No. 8. Opbrengst van tollen op de wegen ƒ3674. De beer Driessen. Op voorstel van de Commissie van Financiën zal deze post met 1200 moeten verhoogd worden. De heer Van der Lith. Dat is eene drukfout in het rapport. Met die som moet het schoolgeld voor de Indische inrichting bij no. 15, die meer dan de raming heelt opgebracht, verhoogd worden. N. 8 wordt goedgekeurd. No. 914 worden aldus goedgekeurd: Opbrengst van brug-, kaai-,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 10