46
Omtrent het bcpnaMe sub VI, VIIIIX en X heb ik tvcinig op te
merken. Alleen moet ik ten sterkste ontraden het schoonmaken der lokalen
tegen een vaste som aan de directrice op te dragen. De vereeniging der
waardigheid vHn opperschoonmaakster tegen eene bezoldiging van f 800 met
die van directrice zou wellicht menige geschikte onderwijzeres van het sol-
licitreren terughouden. De directrice moet natuurlijk wel toezien, dat het
door den concierge (is deze niet in het plan vergeten?) goed geschiedt;
maar zij moet er geen voordeel of nadeel van hebbenals het slechter of
beter geschiedt.
Ik deel in de meening, dat een nieuw gebouw te verkiezen is boven de
inrichting of verbouwing van een oud. Sticht men een nieuw, dan moet
ook voor woning van een concierge daarin gezorgd worden. Of de di
rectrice er wel zeer opgesteld zal zijn in bet gebouw te wonenacht ik
zeer twijfelachtig, tenzij het zoo wordt ingericht, dat bare woning van het
overige geheel afgescheiden iszooals b. v. te Botterdam het geval ii.
Ken afzonderlijk lokaal voor aardrijkskunde acht ik onnoodigdaarentegen
is liet beter terstond een paar lokalen voor parallelklassen beschikbaar te
hebben. Ook is het aan te raden voor natuur- en scheikunde een derde
lokaal te nemen, opdat niet de proeven voor scheikunde, dikwijls gepaard
inet ontwikkeling van schadelijke gassenbehoeven te worden gereedgemaakt
in hetzelfde lokaalwaar de instrumenten bewaard worden. Eene som van
f 700 'sjaars voor hulpmiddelen zal in de eerste jaren wel niet voldoende
zijntenzij bij den aanvang eene aanzienlijke som voor eerste inriobting
beschikbaar worde gesteld.
Mocht eenmaal een goed plan door den Gemeenteraad zijn vastgesteld en
tot den Minister eene aanvrage om subsidie worden gericht, dan zal ik
gaarne zoodanig verzoek ondersteunen. Het zou wenschelijk zijndat dat
verzoek vi5ór Juli geschiedde, opdat bij het opmaken der staatsbegrooting
voor 1880 daarop kunne worden gerekend. Of het doelmatig zou zijn de
nieuwe school reeds in het begin van 1880, dat is, midden in den cursus
te openenkomt mij zeer twijfelachtig voor. Maar het zou zeker te wen-
schen zijn, dat zulks met het begin van den cursus 1880/81 kon geschie
den indien ten minste tegen dien tijd een gebouw kan in gereedheid zijn
gebracht.
Aan Heeren Burgemeester en De |Inspecteur van het Middelb. Ond.,
Wethouders te Leiden. Steyn Pabvé.
Leiden, 22 April 1879.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Onder terugzending van het bij missive van 2 April jl.no. 328, in
onze handen gestelde advies van den Inspecteur van het middelbaar onder
wijs over het door ons voorgestelde programma eener op te richten hoo-
gere burgerschool voor meisjes, hebben wij de eer U mede te deelen, dat
wij daaruit met genoegen ontwaarden, dat de inspecteur zich in hoofdzaak
met ons programma kan vereenigenwat de in het advies voorkomende
aanmerkingen betreft, meenen wij het volgende in het midden te moeten
brengen.
Het schrijfonderricht zouden wij gaarne onder de leervakken opgenomen
zienal verlangen wij niet zoozeer dat door de leerares aan de leerlingen
eene bepaalde schrijfmethode worde onderwezen, als wel dat door haar meer
bepaald worde toegezien dat netheid en regelmatigheid van schrift bij het
werk worden in acht genomen en dat de leerlingen der beide laagste klas
sen daarin een paar uren per week geoefend worden.
Eveneens zouden wij ongaarne bet onderwijs in staathuishoudkunde zien
vervallen, al ware het alleen om den leeraar in de staatsinstellingen niet
te belemmeren in het mededeelen van de allereerste beginselen dier weten
schap, wanneer hij meent daartoe tijd en gelegenheid te hebben bij zijn
onderwijs over de staatsinrichting van Nederland, welk laatstgenoemd vak
natuurlijk in de eerste plaats in aanmerking komt.
Met den Inspecteur zijn wij van meening en drukten dit dan ook in
onze memorie van toelichting uit, dat het zeer gewenscht zou zijn met het
onderwijs in het handteekenen dat der schoonheidsleer en kunstgeschiedenis
te kunnen verbinden.
Ofschoon geenszins bet nut ontkennende van gymnastische oefeningen
voor meisjes, zoo meenen wij dat dit aan de hier op te richten school kan
gemist worden, danr er te Leiden gelegenheid bestaat dit onderwijs, tegen
eene geringe vergoeding, zeer goed te ontvangen. Bovendien zoude dit
onderwijs, wanneer het volgens het advies van den Inspecteur gegeven werd
in eene aan bet gebouw verbonden zaal en door een daartoe aangestelde
onderwijzeres, tot eene enorme verhooging van kosten aanleiding geven,
terwijl het nut dier oefeningen onder de andere lesuren nog geenszins door
alle autoriteiten op dat punt wordt beaamd en waarschijnlijk hier ter stede
tot eigenaardige moeilijkheden aanleiding zou geven.
Instemmende met het gevoelen van den Inspecteur, dat het eenigszins
moeilijk is a priori vast te stellen hoeveel lesuren precies voor elk vak
zullen worden besteed, en ons dan ook het recht voorbehoudende daarin,
zoo noodigwijzigingen te brengengelooven wij echter te moeten vast
houden aan bet beginsel dat het aantal van 26 schooluren niet enzoo
noodig, dan zoo min mogelijk overschreden wordt. Een te groote over
stelping van lesuren, vooral bij meisjes, bijzonderlijk met het oog op de
voor baar onontbeerlijke privaatlessen in muziek, dans, enz. lacht ons
weinig toe.
De Inspecteur meent dat de eiscbendie men, ten opzichte van meisjes,
bij de toelating moet stellen, wat de wiskunde betreft, van minder omvang
moeten zijn als die voor jongens; ook dit kunnen wij niet toegeven en
omdat die eiscben voor dat leervak zoo gering zijn en omdat de ondervin
ding zoo wij ons niet vergissenhet tegendeel geleerd heeft van hetgeen
de Inspecteur in zijn advies daaromtrent beweert.
Zooals wij in ons programma steldenhadden wij tot directrice liefst
eene die bevoegd was tot het geven van onderwijs in een der levende talen
wij maakten echter, ten einde bij de benoeming een zoo rnim mogelijke
keuze te hebben, het voorbehoud dat de directrice, zoo daartoe bevoegd,
ook belast zou kunnen worden met het onderwijs in geschiedenis en aard
rijkskunde, of liever in een dier vakken. Dat dit eene wijziging in het
personeel zou tengevolge hebben merkten ook wij in onze toelichting op.
Wij blijven bij ons gevoelen dat, voor het onderwijs in geschiedenis en
aardrijkskunde, iemand, die een academiechen graad heeft verworven, door
zijn ruimeren blik op de geschiedenis en zijn meer omvangrijke kennis van
andere wetenschappen, de voorkeur verdient boven iemand die de bevoegd
heid slechts aan eene acte van middelbaar onderwijs ontleent.
Zonder te willen beweren dat de door ons voorgestelde regeling de meest
uitstekende iszoo wenschen wij het onderwijs in wis-, natuur- en scheikunde
aan één persoon op te dragen er» wel aan iemand die volgens de nieuwe
wet den graad van doctor in de wis- en natuurkunde verkregen heeft en
zeker ook wel de noodige chemische kennis zal bezitten. Wat door den
Inspecteur beweerd wordt vao de ongeschiktheid van jonge doctoren tot het
geven van elementair mathematisch onderwijs is in lijnrechten strijd met de
ervaring aan de Leidsche hoogere burgerschool opgedaan. Het onderwijs
van de heeren Kroon en Campert heeft van den beginne af niets te
wenschen overgelaten.
Al verlangen wij niet dat de meisjes in alle bijzonderheden van het
boekhouden worden ingeleid, zoo gelooven wij toch dat het beter is dit
onderwijs aan den leeraar van de hoogere burgerschool voor jongens op
te dragendan er mede te belasten eene der overige leeraressendie waar
schijnlijk vóór haar dit vak wordt opgedragener nimmer eenige aan
dacht aan heeft besteed.
Wij erkennen gaarne, en deden dit bij onze toelichting, dat de jaar
wedden uitgetrokken voor de docenten in wiskunde en geschiedenis te laag
warenmaar voegden er bij dat wij geene hoogere bezoldigingendan de
tot nu toe voor het gymnasium en de hoogere burgerschool vastgestelde,
hadden meenen te moeten voorstellen.
Dat het onderwijs in de handwerken aan eene afzonderlijke leerares moet
worden opgedragen spraken ook wij uit, maar voegden er bij, dat, zoo
er zich in den beginnegeen goede sollicitanten mochten aanmeldenwij er
geen groot bezwaar in hadden dit onderricht alsdan tijdelijk aan de overige
leeraressen op te dragen.
Wij merken op dat, aangezien het bedrag der tractementsverhooging
voor de leeraressen de helft van dat voor de leeraars bedraagt, er ook
geen bezwaar kan zijn de termijnenwaarop die verhoogingen zullen in
gaan, van 4 tot 2 jaren te verkorten.
Over het bedrag van het te heften schoolgeld was ook bij de commissie
verschil van gevoelen en daarom lieten wij dit, onder opgave der redenen
die voor en tegen een hoog en laag schoolgeld werden aangevoerdin het
midden.
Het toelaten van leerlingen tot enkele lessen zouden wij niet wenschen
uit te sluitenmaar daarbij dezelfde regeling verlangen als voor de hoogere
burgerschool voor jongensdie ons tot nu toe goed is voorgekomen en
alhier nimmer tot misbruik of ontduiking heeft aanleiding gegeven.
Wij achten voor het gebouw, waarbij, zooals ons voorstel luidt en waar
aan wij meenen te moeten blijven vasthouden, eene woning voor de direc
trice verbonden is, een concierge onnoodig, en meenden daarom te kun
nen volstaan met het uittrekken van een som van 300 voor het schoon
houden der lokalen, waarmede de directrice iemanJ onder haar toezicht en
verantwoordelijkheid zou kunnen belasten.
Een afzonderlijk lokaal voor aardrijkskunde achten wij doelmatig, ten
einde het gedurig overdragen en daardoor beschadigen van landkaarten te
voorkomen.
Het aantal lokalen gaven wij in grove trekken aan, zonder daardoor het
bouwen van meerdere uit te sluitenzoo bijv. vinden wij 2 lokalen voor
natuur- en scheikunde voldoende, mits daarbij, zooals bij de bestaande
hoogere burgerschooleen klein cabinet tot het bewaren van instrumenten
gemaakt wordt.
Wij zijn het eens met den Inspecteur dat een som van 700 jaarlijks
voor hulpmiddelen niet voldoende is, wanneer daarvoor niet vooraf bij de
oprichting een goede som beschikbaar is gesteldwij stellen u dan ook
hierbij voor om den door ons uitgetrokken memoriepost aldus te lezen:
»aan rente van het kapitaalbenoodigd voor den bouw eener schoolhet
aanschaften van meubilair en de aankoop van hulpmidJelen voor het on
derwijs."
Toen wij, in overeenstemming met uw college, den wenscb uitspraken
dat de hoogere burgerschool voor meisjes in het begin van het jaar 1880
mocht geopend worden, was het meer de uiting van een verlangen dat het
plan spoedig zou worden uitgevoerddan wel het doel om een bepaald
tijdstip voor de opening der school aan te geven.
De Plaatselijke Commissie van toezicht op de scholen
voor middelbaar onderwijs te Leiden
P. L. Rijke, Voorzitter.
N. L. J. Van Büttingha Wichebs, Secretaris.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DKABBE.