45
Zoodat, behalve de rente van bet kapitaal, benoodigd voor den bouw
eener school, deze inrichting de stad op eeue jaarlijksrhe uitgave van
ongeveer ƒ7000 of ƒ8000 zou komen, van welk bedrag echter nog moet
worden afgetrokken, de vermindering der uitgaven voor het lager onder»
wijs, door de inkrimping, die de school van mej. Jesse zal ondergaan.
Zoo noodig, gaarne bereid tot het geven van meerdere inlichtingen, be
tuigen wijevenzeer ais uw collegete wensehendat de lioogere burger*
school voor meisjes reeds in het begin van 1880 kunne worden geopend.
De Plaatselijke Commissie van toezicht op de seholen
Leiden, voor middelbaar onderwijs te Leiden,
26 Februari 1879. P. L. Rijke, Voorzitter.
N. L. J. Van Büttingha Wichers, Secretaris.
Leiden, 11 Maart 1879.
Uit de hiernevens teruggaande bijlage van uw schrijven van 4 Maart jl.
n®. 226 heb ik met belangstelling ontwaard, dat er sprake is van de op
richting eener middelbare school voor meisjes. Het blijkt mij niet, we
gens mijne geheele onbekendheid met de vroeger tusschen uwe vergadering
en de Commissie van Toezicht daarover gevoerde correspondentieof bet
denkbeeld daarvan is uitgegaan vau de Commissie van Toezicht, dan wel
van uwe vergadering of van den Raad; in het laatste geval toch zou de
kans tot verwezenlijking aanmerkelijk grooter zijn.
Er is in het plan der Commissie m. i. veel goeds. Ik stem volkomen
in met het beginsel, dat de school moet zijn van een vijfjarigen cursus.
Een driejarige cursus, overeenstemmende met de drie laagste klassen der
elders gevestigde scholen van vijfjarigen cursus, zou voor Leiden geheel
onvoldoende zijn; er bestaat tot dusverre in ons land nog slechts ééne op
zoodanige kleine schaal ingerichte school, nl. te Goes. Evenmin zijn scho
len van driejarigen cursus aanbevelingswaardig, welke gelijkstaan met de
drie hoogste klassen eener school van vijfjarigen cursusniet alleen om
dat, zoo als de Commissie terecht aanmerkt, het getal leerlingen, die er
van gebruikmakengeringer zal zijn, maar vooral omdat de aansluiting
aan het lager onderwijs altijd gebrekkig tal blijven. De ondervinding te
Amsterdam. Utrecht, Deventer heeft dit overtuigend aangetoond, en zelfs
nu ondervindt men reeds in dit opzicht moeilijkheden in den Haagwaar
men bezig is met de uitvoering van het raadsbesluitdat aldaar ook zoodanige
school in het leven zal worden geroepen. Nog een groot nadeel is de nood
zakelijkheid om het onderwijs in sommige vakken in een driejarigen cursus
te moeten concentreerenwaarvoor men anders vijf jaren tot zijne beschik
king beeft, alsmede dat de leerlingen voor alle drie de vreemde talen,
waarvan de beginselen reeds in de uitgebreid lagere school moeten worden
geleerdvan onderwijzeres moeten veranderen.
Wat de leervakken betreft, vermeld sub IV, ik zal mij niet aan de
volgorde der Commissie houden, daar het rationeel is eerst van deze te
spreken en daarna van het onderwijzend personeel en het bedrag van het
schoolgeld, daarmede kan ik mij over het algemeen wel vereenigen;
het afzonderlijk schrijfonderwijs zal echter zeer wel kunnen gemist worden.
Het onderwijs in staathuishoudkunde zou des noods kunnen achterwege
blijven; daarentegen zou bij het handteekenen ook eenig onderwijs in schoon
heidsleer en kunstgeschiedenis kunnen vermeld worden. Het meest echter
betreur ik het gemis van gymnastische oefeningenmeer en meer komt
men tot de overtuiging, dat deze voer meisjes niet minder noodzakelijk
zijn dan voor jongens. Waar dit onderwijs op doelmatige wijze door eene
onderwijzeres gegeven wordt, ondervindt men daarvan uitstekende gevolgen
en ook belangstelling bij de leerlingen zelve. Het spreekt vanzelf, dat het
in een aan de school verbonden lokaal moet worden gegeven, en dat dus
bij den bouw op deze behoefte is acht te geven.
De Commissie geeft niet alleen eene lijst der leervakkenmaar zelfs het
totaal lesuren in de vijf klassentot toelichting daarbij voegendedat het
getal schooluren in elke klasse niet boven 26 moet gaanten einde den
Zaterdag- en Woensdagnamiddag vrij te houden. Dit laatste acht ik ook
wenschelijk, maar ik zie de noodzakelijkheid niet in om juist binnen 26
uren te blijvente minder als daaronder voor elke klasse 5 uren teekenen
en handwerken voorkomendie volstrekt geen inspanning van den geest
eischen. Geeft men iederen voormiddag drie uren onderwijs en evenzoo
viermaal 's weeks des namiddagsdan komt men tot 30 uurwil men
's namiddags slechts twee uren onderwijs geven, dan kan men toch nog,
door 's Woensdags en Zaterdags van 91 onderwijs te geven, tot 28 uren
komen. Men kan ook dagelijks van half negen tot half één en van 2 tot
4 les gevendan komt menmet vrijlating van Woensdag- en Zaterdag
namiddag, zelfs tot een totaal van 32 uren. Wil men ook gymnastische
oefeningen houdendan zal een getal van 26 uren niet voldoende zijn
vooral niet, wanneer die oefeningen tusschen de andere lessen invallen,
cooals tegenwoordig overal wenschelijk wordt geacht, waar de localiteit het
niet onmogelijk maakt. Dit een en ander is trouwens eene zaak, die, als
geheel faehoorende tot het programma, van latere zorg is. Een reglement
zou des noods zoo verre kunnen gaan van voor elke klasse een maximum
lesuren per week te stellenwant het is onmogelijk a priori uit te maken
hoeveel lesuren voor elk vak zullen bestemd zijn; dit zal afhangen van de
individualiteit van den onderwijzer en van de vorderingen der leerlingen
die het eene jaar grooter, het andere geringer kunnen zijn. Ik beschouw
hetgeen sub IV gegeven wordt dan ook meer als een middel om tot eene
raming van de behoefte aan personeel te komen. In dien geest gaf ik
een soort van normaal programma in een opstel over middelbaar onderwijs
van meisjes, waarvan ik de vrijheid neem U een exemplaar hiernevens aan
te bieden; het zal U blijken, dat mijn programma (p. 16) in verschillende
opzichten van dat der Commissie verschilt en dat vooral de levende talen
bij de inkrimping het minst geleden hebben.
Wat de eischen van toelating betreft, deze worden sub VII dezelfde
gesteld als voor de hoogere burgerschool voor jongens. Ik heb daartegen
geen bedenking, wat de vakken betreft; maar ik vrees, dat de omvang
van kennis in rekenen, die men van meisjes op ongeveer twaalfjarigen leeftijd
kan eischen, geringer zal moeten zijn dan voor jongens; althans elders
heeft de ondervinding zulks geleerd.
Wat het onderwijzend personeel betreft, acht de Commissie het meest
wenschelijk, dat de directrice belast zij met het onderwijs in eene der
lerende talen; dat is ook mijne meening; ik zou daaraan zelfs de voorkeur
geven boren eene directrice, die onderwijs in geschiedenis en aardrijkskunde
zou geven, zooaU sub III gesteld wordt. Het geheele onderwijs in die
beide vakken zou voor eene directrice te veel zijner zou dan toch eeue
tweede onderwijzeres voor beide rakken moeten komen. Wil men de direc
trice met één dezer beide vakken belastendan zou voor het andere weder
eene afzonderlijke onderwijzeres moeten worden benoemdwant het over
blijvende vak aan eene der andere onderwijzeressen op te dragen zou niet
geraden zijn, daar deze dan te veel lesuren zoude krijgen en wellicht ge
dwongen zijn een vak te doceeren, waarvan het haar aan grondige kennis
ontbreekt.
Minder lacht mij het denkbeeld toe om het onderwijs in geschiedenis en
aardrijkskunde aan een leeraar op te dragen. De daarvoor uitgetrokken
som van ƒ1800 is geheel onvoldoende. Nu reeds is geen voor beide vakken
bevoegde leeraar voor 2200 te krijgen; aan de gymnasiën geeft men zelfs
ƒ2400 of ƒ2500. Niet dan met moeite heeft men verleden jaar aan do
hoogere burgerschool alhier een leeraar in die vakken tegen ƒ2200 ge
kregen en sedert is de 9chaarschte nog toegenomen. Ouder de onder
wijzeressen is meer kans tot slagen, zelfs tegen gelijke jaarwedde als aan
de andere gegeven wordt. Dat de Commissie zelve wel eenigszins de be
zwaren inziet, aan haar voorstel verbonden, blijkt uit hetgeen dienaangaande
in de toelichting wordt gezegd. Ik kan hier nog bijvoegen, dat de dames,
die examen middelbaar onderwijs in geschiedenis eo aardrijkskunde hebben
afgelegd, even goede waarborgen van kennis leveren als mannelijke bezitters
van zoodanige acten en, vooral wat aardrijkskunde betreft, veel betere dan
kandidaten of doctoren in de letteren.
Wat het ouderwijs in wis- en natuurkundige wetenschappen betreft, zoo
is er zeker veel te zeggen voor het denkbeeld van de Commissie om het
onderwijs in plant- en dierkunde aan eene onderwijzeres op te dragen. De
schaduwzijde daarvan is echter, dat dan het onderwijs in wiskunde en in
natuur- en scheikunde aan denzelfden leeraar moet worden opgedragen
derhalve met het oog op de bij de wet gevorderde bevoegdheid aan een
kandidaat of doctor in de wis- en natuurkundige wetenschappen. Het is
geen gemakkelijke taak in deze beide onderdeelen goed onderwijs te geven,
zooals het aan eene meisjesschool behoort; vooral het onderwijs in wiskunde,
waarvan rekenen het voornaamste deel moet zijn, vereischt een ervaren
leeraar. Wat ik daarvan gezien heb aan andere scholen Leeft mij geleid
tot de overtuiging, dat het uiterst moeilijk is een voor dit onderwijs ge-
schikten leeraar te vinden. Te Haarlem en te Leeuwarden heeft men het
onderwijs in wiskunde opgedragen aan dames, die daarin examen middelbaar
onderwijs hebben gedaan; men ondervindt er de beste gevolgen van, evenals
bij de Industrieschool voor meisjes te 's Gravenbage, waar beter reken
onderwijs wordt gegeven dan aan menige hoogere burgerschool voor jongens.
Ook tegen de combinatie van dit onderwijs met dat in natuurwetenschap
is veel bezwaar; waar men het beproefd beeft, is men van dit stelsel moeten
terugkomenonder andere was dit te Rotterdam het geval. Nog valt
hierbij op te merken, dat men voor de door de Commissie voorgestelde
jaarwedde van 1800 slechts een eerstbeginneoden doctor of kandidaat in
de wis- en natuurkunde zal kunnen verkrijgenvoor wien het niet alleen
uiterst moeilijk zal zijn elementair onderwijs in scheikunde te geven, zooals
het aan eene meisjesschool behoeft, maar bijna onmogelijk dat elementair
onderwijs in rekenen goed te geven, dat aan eene meisjesschool hoofdzaak
moet zijn en tevens de belangstelling der leerlingen in dat vakdat de
meeste met tegenzin beoefenenop te wekken.
Ik erken, dat eene andere oombinatie moeilijk is, als men vasthoudt
aan het overigens aanbevelingswaardige denkbeeld om het onderwijs in
plant- en dierkunde aan eene onderwijzeres op te dragen. Het zou anders
m. i. de voorkeur verdienen voor de verschillende onderdeelen der natuur
wetenschap één leeraar te benoemen en dan het onderwijs in wiskunde op
te dragen aan eene onderwijzeres, die dan tevens zich met bet boekhouden
kon belasten. Het voorstel om dit laatste aan eene specialiteit op te dragen
lacht mij weinig toe. De meisjes hebben zeer weinig behoefte aan speciale
kennis van het boekhouden en op grond van hetgeen ik elders zag, zou
ik vreezendat dit onderwijs door eene specialiteit gegeven, zijn doel zal missen.
Wat overigens de tabel der jaarwedden sub V betreft, behalve hetgeen
hiervóór reeds over enkele werd opgemerkt, geeft deze nog tot eenige
opmerkingen aanleiding. De jaarwedden der onderwijzeressen zijn op vol
doende hoogte gesteldalleen komt mij die der onderwijzeres in handwerken
te laag voor. Dit onderwijs in den aanvang aan de andere onderwijzeressen
op te dragenmoet ik ontraden. Men zou daardoor de goede van het sol-
liciteeren terughouden. Overal elders heeft men thansvoor zooveel mij
bekend is, afzonderlijke onderwijzeressen voor dit vak. De onderwijzeres
in het schrijven kan gemi9t wordenals dit vak als afzonderlijk leervak
achterwege blijft. Tegen de trapsgewijze verbooging op zich zelf heb ik
geen bedenking, maar waarom voor de onderwijzeressen om de 2 jaren en
niet, zooals bij de leeraren, om de 4P De jaarwedde der directrice is
alleszins voldoende, indien haar bovendien een vrije woning of vergoeding
voor het gemis daarvan wordt verstrekt.
Aangaande het bedrag van het schoolgeld, of dit namelijk op ƒ60 of
ƒ50 'sjaars moet worden gesteld, is het mij moeilijk een bepaald oordeel
te vellen. Te ArnhemBotterdamDordrecht en Amsterdam bedraagt het
ƒ60, te Haarlem, Leeuwarden, Groningen en Deventer ƒ50, te Utrecht
ƒ70, te Goes ƒ40. In den Haag heeft de Commissie voorgesteld het op
ƒ60 te stellen. Ik zie niet in, waarom het niet met dat der jongensschool
gelijk zou worden gesteld. Voor de tweede leerling uit hetzelfde gezin zou
ik echter liever ƒ50 of f 40 voorstellen in plaats van de door de Commissie
voorgestelde sommen van 45 en 37.50, welke laatste vooral lastig is
om in 4 termijnen te betalen.
Ik mis bepalingen omtrent het bijwonen van enkele lessen. Is de be
doeling soms, dat zoodanige leerlingen niet zullen worden toegelaten evenals
te Botterdam, Haarlem en Utrecht? Ik zou er mij over verheugen. Het
voorbeeld van Groningen toont, boe groot misbruik van onbeperkte vrijheid
in dit opzicht kan worden gemaakt. In allen gevalle zou ik al9 zoodanige
leerlingen worden toegelaten, die alleeu in dc 4de en 5de klasse wenschcn
te zienof zooals in den Haag is voorgesteldalleen tengevolge van een
bijzondere vergunning van Burg. en Weth., na advies van de directrice
en de Commissie van Toezichtzoodat het eerder eene vrijstelling wordt
van sommige lessen, dan eene vergunning tot liet bijwonen van enkele.