39
N°. 111. Leiden, 2 Juni 1879.
De Commissie van Financiën Leeft onderzocht de concept-verordeningen
regelende het getal der leeraren aan het Gymnasium en het bedrag hunner
jaarwedden alsmede de heffing en invordering van schoolgeld voor de leer
lingen van die inrichting.
Na gezette overweging kan zij zich met de voorgestelde bepalingen om
trent het getal der leeraren en bet bedrag hunner jaarwedden wel vereenigen.
De meerderheid der Commissie kan evenwel de wenschelijkheid niet in
zien om de periodieke verhoogingen dier jaarwedden telkens na een tijds
verloop van drie jaren te doen plaat9 hebben. Beter acht zij het den daar
voor vastgestelden termijn van vier jaren te behouden. De minderheid
daarentegen keurt den voorgestelden termijn van drie jaren volkomen goed.
Met de in art. 4 en 5 voorgestelde bepalingen, omtrent het vcrleenen
van toelagen in de daarbij bedoelde gevallen en het vroeger toekennen der
periodieke verhoogingenstemt de Commissie geheel in.
Naar haar oordeel zal nu, in verband hiermede, ook eene reorganisatie
van de Hoogere Burgerschool moeten plaats vinden. Voorstellen tot veran
dering en tot verbetering van sommige traktementen zullen worden inge
wacht en bij de Commissie geen ongunstig gehoor ontmoeten.
Eene zoo nauwkeurig mogelijke becijfering heeft de Commissie tot de
-overtuiging geleid dat, bij aanneming der onderwerpelijke voorstellen, met
bet oog op bet te verwachten rijkssubsidie in de kosten van bet Gymna
siumde gezamenlijke uitgaven der gemeente voor Gymnasium en Hoogere
Burgerschool waarschijnlijk het tegenwoordig cijfer niet zullen overtreffen.
De voorstellen betrekkelijk de heffing van schoolgeld dragen de goedkeu-
ving der Commissie weg. Zij hoopt dat door de voorgestelde reductie voor
twee of meer leerlingen uit één gezinmeer ouders of voogden in de gele
genheid zullen worden gesteld hunne kinderen of pupillen van het voorbe
reidend hooger onderwijs gebruik te doen maken.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 118. Leiden, 2 Juni 1879.
De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten dat bij haar
geene bedenking bestaat tegen het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders omtrent het verzoek van het Bestuur der afdeeling Leiden en Omstre
ken van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw om een gemeente
subsidie van f 2000 en het gratis gebruik van een geschikt terrein ten be
hoeve van de door die Maatschappij in September 1880 albier te houden
Algemeene Vergadering en Tentoonstelling.
Zij raadt U derhalve dienovereenkomstig te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N". 113. Leiden, 4 Juni 1879.
Door de Commissie voor de Strafverordeningen wordt voorgesteld de derde
alinea van art. 12 der concept-algemeene politieverordening te doen verval
len en daarvoor de volgende alinea's in de plaats te stellen:
#Bij het voorkomen van besmettelijke ziekten kunnen Burg. en Weth. het
reinigen van de voorschreven voorwerpen beperken binnen den tijd van B
tot 8 uur 's morgens.
Bovendien kunnen Burg. en Weth. den tijd van reiniging van voorschre
ven voorwerpen afkomstig uit huizen, waar eene besmettelijke ziekte voor
komt, zoodanig wijzigen als in het belang der openbare gezondheid zal
worden noodig geacht."
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N#. 114. Leiden, 4 Juni 18 79.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen eene
missive van Curatoren van het Gymnasium dd. 3 Juni jl.waarin hun ge
voelen wordt medegedeeld aangaande de in de zitting van 29 Mei jl. voor
gestelde wijzigingen van art. 16 der concept-verordening betreffende de in
richting en het bestuur van het Gymnasium.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 3 Juni 1879.
In antwoord op Uwe missive, dd. 30 Mei 1879, n°. 475, hebben wij
de eer te berichten, dat het bezwaar van den heer De Goeje tegen art. 16
der concept-verordeningons niet gegrond voorkomt.
Art. 16 staat in nauw verband met art. 20 der concept-verordening.
Art. 20 voorziet in het gevaldat een leeraar door ongesteldheid of om
andere redenen tjedurende enkele dagen verhinderd is zijne lessen waar te
nemen. Bij zulk eene korte afwezigheid zou het minder raadzaam en meestal
ook onmogelijk zijn onmiddellijk in de waarneming der lessen door aanstel
ling van een ander persoonbuilen de leeraren van het gymnasiumte
voorzien.
Het gymnasium moet zooveel mogelijk zijn eigen huishouden drijven en
daarom moet bij de verordening aan de leeraars de verplichting worden
opgelegd in zulke gevallen van geheel tijdelijken aard de lessen hunner
collega's waar te nemen. Zelfs als die afwezigheid enkele dagen langer
duurt dan ééne weekin welk gevalbuiten ongesteldheid van den leeraar,
de vergunning tot die afwezigheid door Curatoren moet worden verleend,
bestaat er nog geen bezwaar om door de overige leeraren de lessen te doen
waarnemen.
Het geval kan zich echter voordoendat eene ernstige ongesteldheid of
andere gewichtige redenen een leeraar noodzaken zijne lessen voor langer
tijd te verzuimen. In dat geval zou de opdracht van die lessen aan de
overige leerarenvoor zoover hun eigen vak het maximum aantal lesuren
vereischt, noch in het belang van de leerlingen, noch wenschelijk voor de
leeraren zijn.
Juist voor dit geval, waarin opdracht van de lessen aan de overige leeraren
van het gymnasium in strijd zoude zijn met de belangen van het onderwijs,
is art. 16 der concept-verordening geschreven.
Ino. stukken 1879.
Art. 16 machtigt Curatoren, onder goedkeuring van Burg. en Weth.,
of, zooals door Uw College aan den Gemeenteraad is voorgesteldBurg.
en Weth., op voordracht van Curatoren, tot tijdelijke aanstelling van een
bevoegd persoonbuiten de leeraren van het gymnasiumomdat het raadzaam
schijnt, in zulk een geval de opdracht der lessen aan de overige leeraren
te voorkomen en zelfs te verbieden.
Het amendement van den heer De Goeje heeft de strekking, om in het
geval van art. 16 de opdracht der lessen ook mogelijk te maken aan de
overige leeraren.
De strekking van het amendement is dus geheel in strijd met hetgeen
in art. 16 beoogd wordt.
Uit het vorenstaande volgt, dat ook het amendement van den heer Van
Hettinga Tromp, om in art. 16 de woorden: 'bijontstentenis" te vervangen
door de woorden: nbij vacaturein strijd is met het beginsel, dat aan
art. 16 ten grondslag ligt.
Art. 16 toch voorziet niet alleen in bet geval eener vacature maar ook
in het geval, dat door langdurige ongesteldheid of om andere gewichtige
redenen een leeraar betrekkelijk langen tijd verhinderd wordt zijne lessen
waar te nemen.
Daarom is hier het woord ontstentenisdat alle mogelijke gevallen om
vat, op zijne plaats.
Met het eerste amendement van den heer Van Iter9on kunnen wij ons
volkomen vereenigen.
Het heeft de strekking, om in art. 16 de woorden: voor zooveel noodig
door den Gemeenteraadwelke door ons in de concept-verordeuing werden
opgenomendoch bij de gewijzigde redactie door Uw College werden weg
gelaten te herstellen.
Art. 16 voorziet, zooals wij de eer hadden hierboven te vermelden ook
in het geval van vacature.
In dat geval nu zal de tijdelijke benoeming niet mogelijk zijn zonder
een besluit van den Gemeenteraadomdat alsdan over de gemeente-finantiën
moet beschikt worden.
De voorgestelde bijvoeging is du9 volgens onze meening noodzakelijk.
Het tweede amendement van den Heer Van Iterson beoogt te voorzien
in het geval, dat gedurende eene tijdelijke waarneming, welke oorspron
kelijk zonder tijdsbepaling is opgedragenblijken mocht, dat die tijdelijke
waarneming langer dan drie maanden moet duren.
Wij hebben er geen bezwaar tegen in het artikel uil te drukken, dat
ook in dat geval de tijdelijke benoeming door den Gemeenteraad bekrach
tigd en aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken
onderworpen moet worden.
Wij meendendat dit reeds uit den aard der zaak voortvloeide.
De woorden van het amendement zijn echter te eng, omdat zij alleen
betrekking hebben op eene tijdelijke waarneming gedurende eene vacature
terwijl het artikel ook van toepassing is, wanneer een leeraar, die aan het
Gymnasium verbonden blijft, door ziekte of andere gewichtige redenen
gedurende geruimen tijd verhinderd wordt les te geven. In dat geval nu
hervat de leeraar zijne lessenzoodra de oorzaak van de verhindering ver
vallen i9 en er heeft geene definitieve benoeming plaats.
Aan het bezwaar van den Heer Van Iterson zou o. i. beter worden te
gemoet gekomen door toevoeging aan bet artikel van eene nieuwe alinea
luidende
ris de opdracht voor onbepaalden tijd geschieden blijkt hetdat de
tijdelijke waarneming langer dan drie maanden zal moeten duren, zoo be
hoeft de tijdelijke benoeming de bekrachtiging van den Gemeenteraad en
de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken."
Curatoren van het Gymnasium te Leiden
Aan lleeren Burgemeester en V. d. Bkandeler, Voorzitter.
Wethouders alhier. F. Was, Secretaris.
N°. 11#. Leiden, 8 Juni 1879.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering voor te stellen om de tienden
voor den oogst en jaarschare dezes jaars te Leiderdorp te veld staande,
wederom onder de hand volgens taxatie van twee deskundigen, aan de
tiendpliclitigen afleslaan, aangezien bij de opname der tienden geble
ken is dat deze van te weinig belang zijn om daarvan eene openhaie
verpachting te houden.
Mochten evenwel de tiendpliclitigen zich met die taxatie niet vereeni-
Senalsdan zoude eene openbare verpachting der tienden noodzake-
ijk zijn.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 10 Juni 1879.
Ten aanzien van het door Burg. en Weth. gedaan voorstel om de
tienden voor den oogst en jaarschare dezes jaars te Leiderdorp te veld
slaande wederom onderhands volgens taxatie van twee deskundigen aan
de tiendplichtigen afleslaan, indien zij zich met die taxatie kunnen ver
eenigen, heeft de Gommissie van Financiën geen bezwaar.
Zij heeft mitsdien de eer II te raden overeenkomstig dit voorstel te
besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N*. 116. Leiden, 9 Juni 1879.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen
een voorstel van Curatoren van de gemeente instelling voor de opleiding
van Oost-Indische ambtenaren betrekkelijk eene wyziging van het on
derwijzend personeel en de regeling der jaarwedden.
Ons gaarne met dat voorslel vereenigende geven wij U in overweging
om dienovereenkomstig te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.