30 zijn waar de voetgangers geregeld van de kleine steenen verwijderd worden door het rijden met kinderwagens. Ik ben het' met den heer Yan der Zweep eens dat dit een groote last is. De heer Van der Lith. Ik beklaag ons toekomstig geslacht, als het altijd genoodzaakt zal zijn op de groote steenen gereden te worden. Ik geloof dat alle moeders tegen dat verbod znllen opkomen en dat het toch niet zal gehandhaafd worden. De Voorzitter. Verlangt de heer van der Zweep ook een voorstel te doen? De heer Van der Zweep. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter. Art. 51 wordt goedgekeurd. Art. 52. »Het is verboden, twee of meer paarden, anders dan be hoorlijk aan elkander vastgebonden, aan de hand te leiden, of de straat te berijden met aan elkander gespannen voertuigen. Zoogenaamde waagwagens zijn hiervan uitgezonderd." De^ heer Obreen. Ik kan niet inzienwaarom de waagwagens van de bepaling in dit artikel nitgezondcrd moeten worden, Door den stalhouder Borgerding kan men dagelijks wol zien vervoeren in een grooten wagen, waaraan de stad wel een voorbeeld kan nemen. Het is nu twee jaren geleden dat er met die wagentjes een ongeluk is gebeurd. Een jongen die achter op een der wagens stondviel er af en kreeg al de wielen van de volgende wagens over zich heen. Ik blijf dus de wagens gevaarlijk oordeelen en geloof niet dat het goed is in de laatste alinea van het artikel eene uitzondering voor de gemeente te maken. De Voorzitter. Men moet wel overwegen dat een zoodanig verbod voor den handel van zeer ingrijpenden invloed zal zijn. Het is mij niet bekend dat er ongelukken met de waagwagens gebeurd zijn. In den regel zijn er niet meer dan twee wagens achter elkander; wanneer er drie zijn is dit slechts eene uitzondering. De heer Obreen. In principe ben ik tegen uitzondering voor de gemeente. De heer De Fremery. In de eerste plaats moet ik mededeelen dat de waagwagens geen gemeente-eigendom zijn, maar tot het materiaal van de waagwerkers behooren. De mensclien hebben altijd met één paard gewerkt; moest er nu een grootere wagen «orden aangeschaft, dan zouden de kosten zeer bezwarend worden en zou er ook een tweede paard benoodigd zijn. De geringe verdiensten laten evenwel niet toe grootere uitgaven te doen. De tegenwoordige toestand heeft reeds jaren bestaan en het is wenscbelijk dat het toezicht op het niet opklimmen ook op de waagwagens uitgeoefend zal worden. De heer Obreen. Ik meen dat de eene wagen in hetzelfde geval als de andere verkeert. De heer De Fremery. Het verbod in de eerste alinea van het artikel betreft wagens die geheel onbeheerd zijnmaar bij eiken waagwagen is altijd een knecht, zoodat zij in den regel niet onbeheerd zijn. Ik geloof dus dat in deze zonder eenig gevaar eene uitzondering kan worden toegestaan. Het voorstel van den heer Obreen wordt voldoende ondersteund. De heer Wilhelmy Damsté. Ik zie mij genoodzaakt het voorstel te bestrijden. De bedoelde waagwagens zijn uitsluitend bestemd tot vervoer van één baal wol naar den handelaar en zijn er juist op gemaakt om de balen wol gemakkelijk van de schaal der waag op die wagens te rollen. Ik zou het dus nog al bezwaarlijk vinden daarin verandering te doen maken. De heer Van Iterson. Ik ondersteun het voorstel van den heer Obreen daar ik eene aaneenkoppeling van wagens zeer gevaarlijk oordeel. Wat de bestemming dier wagens betreftdeze blijkt genoegzaam uit hunne constructie. Zij zijn bestemd om door menschen getrokken te wordenmaar ook bij do waagwerkersdie de heer De Fremery naar mjjne overtuiging ten onrechte als beklagenswaardig voorsteltis vooruitgang te bespeurenzij hebben zich een paard aangeschaft en wat vroeger met vele handen werd gedaan wordt thans met een paard verricht. Het onderhoud daarvan wordt uit een potje bestreden, waarin ieder, die tot het gilde, hetwelk tot mijne ergernis feitelijk nog bestaat, wordt toegelaten, als een soort van entree zijn aandeel moet betalen. Deze wagentjes moeten met de hand getrokken wordenwil men paarden gebruikendan moeten er ook andere wagens zijn. De heer De Fremery. Ik deel de meening niet dat de wagentjes oor spronkelijk bestemd waren om met de hand getrokken te worden. Zeker is het dat ersedeit meer dan 50 jaren altijd een paard gebruikt is; dat dit eerst kortelings of in de laatste jaren ingevoerd is, is het geval niet. Ook is ons geen geval van ongelukken bekend geworden. Ik geloof dus dat de waagwagens, ook al worden zij onder toezicht achter elkander geplaatst, niet zeer gevaarlijk zijn. Het voorstel van den heer Obreen, in stemming gebracht, wordt ver worpen met 12 tegen 3 stemmen. Voor stemdende heeren Van Iterson, Verster en Obreen. Artt. 52 en 53 worden goedgekeurd. De Voorzitter. Wegens het vergevorderd uur wensch ik thans de verdere behandeling tot eene volgende vergadering te verdagen. De heer Van Iterson. Ik zou gaarne in overweging willen geven om de verdere behandeling der politie-verordening in eene of meer avondver gaderingen te continueeren. Het zal mij onmogelijk zijn meerdere malen achter elkaar gedurende langeren tijd in den voormiddag tegenwoordig te zijn. De heer Van der Lith. Ik ondersteun gaarne het denkbeeld van den heer Van Iterson. De examens bij de juridische faculteit maken het mij bezwaarlijk 's middags vergadering te houden. De heer De Goeje. Ook ik moet het voorstel van den heer Van Iterson ondersteunen. De Voorzitter. Nu ik bemerk dat de heeren er voor zijn des avonds bijeen te komen, zal ik zorgen dat de verdere behandeling der politie verordening in avondzittingen plaats hebbe. De vergadering wordt hierop gesloten. Zifting van Donderdag 29 Mei 1879, geopend des avonds te 7 uren. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandcler. Te behandelen onderwerpen: 1*. Rekening van het Evangelisch Lutliersch Wees- en Oudeliedenhuis, over 1878. (103) 2». Concept-verordening betreffende de regeling van het Gymnasium. (102) 3°. Staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrooting van 1878. (96 en 104) 4". Voordracht betrekkelijk het drukken van den Catalogus van het Mu seum. (101) 5". Herziening van de Algemeene Politieverordening. Tegenwoordig de heeren Wilhelmy Damsté, Van Hettinga Tromp, Van der Zweep, Suringar, Hartevclt, De Laat de Kanter, De Fremery, Van Iterson, DriessenVan der Lith, d'Aumerie, De Goeje, Obreen, Verster, Juta en Van den Brandeler. De heeren Cock, Scheltema, Eigeman en Van Wensen gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Maandag 26 Mei jl. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter legt over: 1°. Verzoek van M. Van Steen, om eene waterloozing te maken naar zijn stal aan de Haven n°. 2. 2°. Verzoek van den Directeur der Leidsche Melkinrichting, om een kiosk te plaatsen in het Plantsoen tusschen de voormalige Hoogewoerds- en Koe poorten tot het verkoopen vau melk. Overeenkomstig de voorwaarden wordt besloten deze te stellen in banden van Burg. en Weth. 3°. Voordracht ter benoeming van een onderwijzer 2de klasse aan de jongensschool 1ste klasse. Deze zal ter inzage van de ledeu in de leeskamer worden nedergelegd. Aan de orde is I. Rekening van het Evangelisch Lutliersch Wees- en Oudeliedenhuis over 1878. (Zie Ing. St. no. 103.) Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. II. Concept-verordening betreflendc de regeling van het Gymnasium. (Zie Ing. St.. no. 102.) De heer IIaktevelt. Tegen de behandeling van de concept-verordening betreflende de inrichting en het bestuur van het gymnasium zal wel geen bezwaar bestaanmaar omtrent de aan de orde stelling van de concept verordening regelende het getal der leeraren verbonden aan het gymnasium, en het bedrag hunner jaarweddendient de Commissie van Financiën te worden gehoordzij was om verschillende redenen niet hij machte daarover rapport uit te brengen. De Voorzitter. Mijn voornemen was dienovereenkomstig te han delen. Wat de andere verordening betreft, waarbij bet financieel gedeelte betrokken is, spreekt het van zelf dat daarop de Commissie van Financiën moet gehoord worden. De verordening ïb haar bereids toegezonden. Burg. en Weth. vonden het beter met de behandeling der verordening regelende bet gymnasium voort te gaan. De algemeene beraadslaging over de 'Concept-verordening betreffende de inrichting en het Bestuur van het gymnasium der gemeente Leiden", wordt geopend endaar geen der leden het woord verlangtweder gesloten. Bovenstaand opschrift en artikel 1 worden goedgekeurd. Art. 2. De heer Suringar. Omtrent litt. a en h ben ik zoo vrij eenige inlich tingen te vragen. Zijn onder de daargenoemde vakken begrepen de historia litteraria, de Romeinsche en Grieksche antiquiteiten, benevens de mythologie Ik doe deze vraag, omdat die onderdeelen tot dusver op het gymnasium zijn onderwezen. De Voorzitter. Ik meen dat dit uit het onderwijs in de vakken volgt. De heer Van der Lith. Het artikel is eenvoudig overgenomen uit de wet op het booger onderwijs. Antiquiteiten zullen echter aan het gymna sium worden onderwezen, als zijnde geheel in den geest der wet. Bij het ontwerpen der verordening moest de terminologie der wet gevolgd worden. De heer Suringar. Ik ben met deze uitlegging tevredennu ten minste Curatoren mij deze verzekering geven. Artt. 215 worden goedgekeurd. Art. 16. De Voorzitter. Burg. en Weth. stellen voor het art. 16 aldus vast te stellen: »Bij ontstentenis van een leeraar kan door Burg. en Weth., op voordracht van Curatoren, de waarneming van zijn dienst tijdelijk aan een bevoegd persoon buiten de leeraren van het gymnasiumworden opgedragen. Moet die opdracht plaats hebben voor langer dan drie maandendan wordt aan den Gemeenteraad eene tijdelijke benoeming voorgedragen en deze onderworpen aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsehe Zaken." De heer De Goeje. Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ik moet kiezen tusschen de redactie der twee nrtikelen, dan trek ik die van Burg. en Weth. bepaald voor. Deze komt mij voor regelmatiger te zijn. Er zijn echter twee uitdrukkingen waaromtrent ik gaarne zou wenschen ingelicht te wor den. De eerste vraag is, waarom daarbij geschreven is 'buiten de leeraren van het gymnasium". Ik geloof, dat het wenschelijk is de banden der uitvoerende macht zoo weinig mogelijk te binden, en een van de redenen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 8