33
Dc Voorzitter. Mij dunkt «lat, wanneer de besproeiing plaats heeft,
de voorbijganger wel een «ogenblik zal wachten.
De heer Obreen. Is bet wel juist te bepalen dat het besproeien bij
vriezend weêr verboden is, terwijl men bet bij vriezend weêr nat maken
op andere wijze niet verbiedt? Zcu het niet beter zijn het nat maken van
de straat, op welke wijze ook, te verbieden?
De Voorzitter. De Commissie meende dat in dit artikel behoort voor
zien te worden tegen het besproeien der straat, waardoor gevaar voor
voorbijgangers of rij- en trekdieren kan ontstaan.
De heer d'Aumerie. In vroeger tijd was het schrobben der straat
verboden.
De heer Obreen. Ik geloof niet dat het wenschelijk is eene speciale
wijze van nat maken der straat strafbaar te stellen. Wanneer ik water
pomp uit een kelderdan is die handeling geene besproeiing van de straat.
De Voorzitter. Dat is, ra. i.wel degelijk besproeien.
De heer Obreen. Wanneer een slager b. v. zijn winkel schoonmaakt en
herhaaldelijk emmers water uit zijn winkel over de straat laat loopen, dan
maakt de man de straat nat en besproeit hij toch niet.
Artt. 26 en 27 worden goedgekeurd.
De heer Van Iterson komt ter vergadering.
Art. 28. »Het op of over de straat werpen met steenen of andere harde
voorwerpenmet vuiligheden of met sneeuwballenis verboden."
De heer Wiliielmy Damsté. Ik stel voor do sneeuwballen weg te laten.
ZoolaDg er jongens zijn en sneeuw is, zullen zij met sneeuwballen gooien
de verordening zal toch niet gehandhaafd kunnen worden.
De Voorzitter. Het is overbekend dat het werpen met sneeuwballen
in deze gemeente alles behalve een onschuldig vermaak is, en ik acht het
daarom hoogst wenschelijk dat de politie bij machte zij, die grove balda
digheden te keer te gaan. Daar waar de jeugd zich op een open plein
onderling met dat spel bezig houdt, zonder op de voorbijgangers te werpen
acht ik het een onschuldig vermaak. Maar het baldadig werpen met sneeuw
ballen op voorbijgangers, rijtuigen en dergelijken, moet met strengheid
worden te keer gegaan.
De heer Wilhelmï Damsté. Na deze uitlegging trek ik mijn voorstel in.
De heer Du ItiEu. Dat spijt mij. Ik wensch niet mede te werken tot
het vaststellen van eene politie-verordeningwaarbij aan de prudentie wordt
overgelaten of een feit al of niet strafbaar is. Ik geloof dat het werpen
met sneeuwballen, wanneer daardoor nadeel wordt toegebracht, alleen straf
baar is. Het is onmogelijk den kinderen het werpen met sneeuwballen te
verbieden. Daarom zou ik dat woord liever uit het artikel laten vervallen.
De heer Van der Lith. Mag ik den geachten vorigen spreker er op
attent maken, dat door het weglaten van het woord «sneeuwballen", men
eenvoudig blijft in den tegenwoordigen toestanddie tot groote bezwaren
aanleiding geeft. Het blijkt toch uit de ondervinding dat niet is uitgeslo
ten het ondernemen van eene vervolging tegen bendie met sneeuwballen
werpen, door den ambtenaar van het Openb. Ministerie, op grond van dat
artikel. Ik zou dan in bedenking geven om, wanneer men het werpen niet
strafbaar wil stelleneene bepaling op te nemen die alle mogelijkheid
uitsloot dergelijke vervolgingen in te stellen. Zou men niet eene redactie
aan de hand kunnen doen, die aan dat bezwaar tegemoet komt?
De heer Van Itebson. Ik wensch mij te verzetten tegen het denkbeeld
van de beeren Du Itieu en Damsté. Het woord «sneeuwballen" acht ik in
dit artikel hoog noodig. Met steenen en vuiligheid wordt betrekkelijk weinig
geworpen, maar de last, dien men van het gooien met sneeuwballen onder
vindt is verschrikkelijk. Daardoor worden menschen en kinderen van
beiderlei geslacht op eene onhebbelijke manier vervolgd. Ik zie niet in
waarom aan de jeugd een privilege te schenken om de lui op straat te
molesteerendaargelaten nog liet werpen naar de paardenrijtuigen en glas
ruiten. Evenmin gaat het argument op, dat met sneeuwballen zal worden
gegooid zoolang er jongens zullen zijn. Men zou even goed kunnen zeg
gendat zoolang er menschen zijn, kwaad wordt bedreven en dit dus moet
worden toegelaten. Ik stel er prijs op dat het verbod worde gehandhaafd.
De heer Versteb. Ik vereenig mij geheel met de beschouwingen van
den heer Van Iterson. Het werpen van sneeuwballen, vroeger een onschul
dig vermaakheeft in de laatste jaren binnen deze gemeente een ge
heel ander karakter verkregen en is ontaard iu straatschenderijdie dikwerf
voor de ingezetenen en hunne eigendommen groot ongerief veroorzaakt.
Ik ben niet van meeningdat daarin geene verbetering zoude te brengen
zijnmaar houd mij overtuigddat een krachtdadig optreden der politie
daaraan spoedig een einde zal maken.
De heer Eigeman. Ik ben zeer voor de handhaving van het woord
«sneeuwballen", maar ook van het woord «vuiligheden", is de heer Van
Iterson in de meening dat hiermede wel niet zal geworpen wordenalthans
acht hij dat niet denkbaar in onzen tijd, dan kan ik constateeren
dat zelfs vele dames daarover te klagen hebben. Mijnheer de Voorzitter,
deze afdeeling handelt over de veiligheid op straat. Nu zou ik wenschen
dat daarvoor nog meer zorg gedragen werd. Ik zou verder willen gaan
door zelfs het hoepelen met ijzeren boepels en het pinkerspel te verbieden,
spelendie zeer ten nadeele zijn van de veiligheid van voorbijgangers en
paardenhoe onschuldig zij ook schijnen.
De Voorzitter. Ik ben bet met den heer Eigeman eens dat het pin
keren zeer gevaarlijk is. Ik geloof evenwel niet dat een verbod van dat
spel in dit art. tehuis behoort.
Het voorstel van den heer Du Eieu, om de woorden «of met sneeuw
ballen" uit het artikel te doen vervallenwordt verworpen met 11 tegen
5 stemmen.
Voor stemden: de heeren De Goeje, De Fremery, Van der Zweep,
Wilhelmy Damsté en Da Rieu.
Art. 28 wordt goedgekeurd.
Art. 29. «Het is verbodeneenig voorwerp aan een huis of steiger op
te hijschen of neder te latenzonder de voorbijgangers te waarschuwen".
De heer Obreen. Zou het niet goed zijn in dit artikel het woord «be
neden" in te voegen en alzoo de laatste woorden te lezen«zonder de
voorbijgangers beneden te waarschuwen". Het zal toch wel niet de bedoe
ling zijn die waarschuwing boven te geven?
De beer d'Aumerie. De Commissie heeft het oude artikel overgenomen.
De politie heeft haar niet medegedeeld dat wijziging wenschelijk was.
De heer Verster. Reeds bij herhaling heb ik hooren zeggen dat men
zich zooveel mogelijk aan do thans geldende politie-verordening heeft ge
houden maar dat neemt m. i. niet wegnu wij ons toch do moeite geven
die verordening te herzientevens te trachten die te verbeteren. Het
in dit artikel gestelde verbod zal m. i. «tot de straat" moeten worden
beperkt. Is die bepaling in de voorafgaande en volgende artikelen niet
overbodig geacht, dan kan zij ook hier niet gemist worden.
De heer d'Aumerie. Ik acht eene verandering wenschelijkwanneer het
bewezen is dat zij tot verbetering kan aanleiding geven, maar die kan ik
hier niet in zien.
De heer Obreen. Ik geloof toch dat ten deze de verbetering duidelijk
genoeg bewezen is.
De heer Van der Lith. Ook ik kan de noodzakelijkheid van eene
wijzigingals door den heer Obreen is voorgesteldniet inzien.
De lieer Van Iterson. Eene verduidelijking komt mij wenschelijk voor,
al is ook de redactie, door den heer Obreen voorgesteld, niet gelukkig ge
kozen. Men zou daarbij kunnen aanmerken, dat de voorbijgangers altijd
beneden en niet in de lucht wandelen. De bedoeling is dat een op straat
staand persoon de aankomenden zal waarschuwen, omdat de wandelaars an
ders reeds onder bet ia de lucht zwaaiende voorwerp kunnen gekomen zijn
voordat het geroep uit een of ander raam hunne aandacht trekt.
De heer De Laat de Kanter. Ik zou de heeren wel willen wijzen op
de redactie van het zooeven vastgestelde art. 27, en acht het wenschelijk in
art. 29 dezelfde redactie te volgen.
De heer Van der Lith. Ik moet erkennen dat ik het nut er van niet
kan inzienmaar de Commissie is bereid de wijziging over te nemen.
De Voorzitter. Dan kunnen wij aan de Commissie wel overlaten de
redactie van artikel 29 in overeenstemming te brengen met die van Hrt. 27.
Art. 29 wordt gewijzigd goedgekeurd.
Art. 30 wordt goedgekeurd.
Art. 31. «Zonder vergunning van den Burgemeester, mogen rondreizende
muzikanten, liedjeszangers, liedjesventers, goochelaars, koorddansers of
springers hun bedrijf niet op straat uitoefenen."
De heer Obreen. Ik zou wel 'wenschen voor te stellen ook het woord
«beerenleiders" in dit art. bij te voegen. Het komt mij voor, dat het per
sonen zijn die in de bepalingen van dit artikel vallen.
De heer Van der Lith. Ik geloof niet dat de opneming van dat woord
noodig is. Ik voor mij heb nog weinig van beerenleiders gemerkt.
De Voorzitter. Het bezoek van beerenleiders is zoo zeldzaam, dat wij
er geen last van ondervinden. Bezoeken zij de stad dan vragen zij vergunning.
De heer Obreen. Dan zullen die andere beroepen ook wel weggelaten
kunnen worden.
De Voorzitter. Neen, dat kan niet; die andere personen moeten ge
noemd wordenomdat zij veelvuldiger zijn.
Art. 31 wordt goedgekeurd.
Art. 32. «Zonder verlof van den geleider is het verboden achter op
rijtuigen te klimmen of zich daaraan vast te klemmen".
De heer Obreen. Ik stel voor de woorden«zonder verlof van den ge
leider" uit dit artikel weg te laten en eenvoudig te lezen: «het is verboden
achter op rijtuigen te klimmen of zich daaraan vast te klemmen".
De heer Van der Zweep. Zal dan onder dat verbod ook een palfrenier
begrepen zijn; die klimt toch ook achter op een rijtuig?
De heer Obreen. Een palfrenier klemt zich niet aan een rijtuig vast,
maar neemt plaats op of in een gedeelte van het rijtuig, en hij kan alzoo
in dit artikel niet begrepen worden.
De beer Van der Zweep. Ik geloof niet dat de redactie eene wijziging
behoeft.
De heer Van Itebson. Wat is de bedoeling van dit artikel? Zeker niet
om te verbieden dat bij eene trouwplechtigheid die menschen met witte
beenen op de rijtuigen klimmen, wanneer zij reeds rijdende zijn, zooals
dikwijls vlak voor het politiebureau gebeurt, maar wel om strafbaar te
stellen, dat de straatjeugd zich aan een rijtuig vastklemt of daarachter op
gaat zitten. Ik zou wel wenschen, dat den ambtenaren van politic een
goed toezicht werd aanbevolen en hun op het hart werd gedrukt aan deze
bepaling de hand te houden. Het is een feit dat dit opklimmen volkomen
ongestraft bijna dagelijks gebeurt. Ik kan hierover wel met eenige auto
riteit spreken. Tusschen half 12 en half I ure is dit vooral liet geval
op de hoogte van de Haarlemmerstraat bij de Bakkerssteeg en ook op
andere stratenwaar scholen in de nabijheid zijn. Als men daar met een
rijtuig voorbij komtvallen de jongens geregeld op het rijtuig aanzonder
dat de politieagent, die er altijd staat, er iets aan doet. De agenten hou
den zich steeds alsof zij niet weten wat hieromtrent in de politie-verorde
ning staat.
De heer Obreen. Ik wensch nog even op te merken, dat er bijna
nooit eene vervolging tegen den persoon die dit feit pleegt kan worden in
gesteld, daar de geleider veelal onbekend is of doorrijdt, terwijl de politie
den overtreder bekeurt.
In stemming gebracht, wordt het amendement van den heer Obreen aan
genomen met 9 tegen 7 stemmen.
Tegen stemden: de heeren d'Aumerie, Van der Lith, Driessen, De Laat
de Kanter, Suringar, Van der Zweep en de Voorzitter.
Art. 32 wordt, alzoo gewijzigd, goedgekeurd.
Art. 33 wordt goedgekeurd.
Art. 34. «Kaart-, dobbel- of hazardspel en spelen met centen op
straat, is verboden."