32 komt, zal bijna onmogelijk wezen, althans ik zie niet hoe voor cene afdoende controle gezorgd kan worden. De Voorzitter. Dus zal het afhangen van het oordeel van den inspecteur die heslist wanneer eene ziekte epidemisch heerseht. De heer Van der Litii. Men vcrgete niet dat Burg. en Weth. nu het recht niet meer hebben om, wanneer roodvonk voorkomt, te zeggen, dat de alinea alleen voor de vijf of zes gevallen aan die ziekte van kracht zal zijn. Neen, zij zullen dit moeten bevelen voorde geheele stad, en du9willen zij van dit artikel gebruik makenom die enkele ziektegeval len in de geheele stad het reinigen der genoemde voorwerpen op den ge wonen tijd moeten verbieden. De heer De Laat de Kanter. Ik geloof dat die macht verleend wordt door verandering van het woord «heerschen" in «voorkomen". De heer Van der Lith. Onmogelijk, want er staat dan: «bij het voorkomen van besmettelijke ziekten kan de tijd van reiniging der voor schreven voorwerpen door Burg. en Weth. zoodanig worden gewijzigd enz." Manr dat kan niet op één huis afzonderlijk worden toegepast. Wel kan de bepaling algemeen, maar niet voor dit of dat huis gelden. De heer De Laat de Kanter. Mag ik in overweging geven om te lezen in plaats van «kan de tijd", «kunnen de voorschriften omtrent de reiniging enz. door Burg. en Weth. worden gewijzigd". De heer Van der Lith. Is de Baad wel bevoegd aan Burg. en Weth. op te dragen eene verordening te wijzigen? Dat is eene delegatie van machtdie de Baad niet bezit. De heer De Laat de Kanter. Burg. en Weth. mogen toch wel den tijd wijzigen. De heer Van der Litii. Ik zou het misschien wenschelijk yinden te zeggen, dat Burg. en Weth. in bijzondere gevallen de geheele politie-veror- dening kunnen wijzigen. Maar dit kunnen wij niet. Wij hebben wel het recht Burg. en Weth. de bevoegdheid te geven een anderen tijd voor het reinigen der voorwerpen vast te stellen, want dan is dat een opdracht, hun door den Baad gedaandie op de uitvoering der verordening betrekking heeft, maar het wijzigen van de verordening is eene daad van wetgeving, waartoe Burg. en Weth. niet bevoegd zijn. De heer Wiehelmv Damsté. Zou men in het artikel niet kunnen op nemen de woorden b. v. «hetzij als algemeene maatregel voor besmette huizen"? De heer d'Aumerie. Dus komt de heer Damsté eenigszins terug opzijn vroeger voorstel De heer Van der Lith. Ik stel eene motie van orde voor, nl. om dit artikel terug te zenden aan de Commissie, ten einde haar gelegenheid te geven omnaar aanleiding van de denkbeelden in de discussie geopperd het artikel te wijzigen. Het is niet mogelijk stante pede eene goede redac tie samen te stellen en tot vertraging zal dit niet leiden. Ik geloof dat er toch geen kans bestaat om de 215 artikelen heden af te handelen. De Com missie hoopt in staat te zijn dit punt in eene volgende vergadering te doen beslissen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van den heer Van der Lith besloten. Artt. 1315 worden goedgekeurd. Art. 16. «Het is verboden, aan of op de openbare straat buiten de daar gestelde waterplaatsen (urinoirs) te wateren en die urinoirs op andere wijze te verontreinigen dan door daarin te wateren". De heer Eigeman. Hoewel het artikeluit den aard van het onderwerp waarover het handelt, zeer waterachtig is vind ik de redactie aan het eind van den zin wat al te waterig en vloeibaarzoodat ik wil voorstellen van achter de woorden «en die urinoirs", te lezen «tot andere doeleinden te gebruiken". Dan verkrijgt men verboden wat men wil en vervalt het overtollige wateren. De Voorzitter. Die redactie schijnt minder duidelijk. De heer Van der Lith. Ik zie het onderscheid niet inzoodat de Commissie hare redactie handhaaft. Het voorstel wordt niet voldoende ondersteund. Art. 16 wordt goedgekeurd. Art. 17. «Buirncn ot doen ruimen van sekreten, putten of riolen en vervoeren of doen vervoeren van beer, sekreetvuil of gier mag niet geschie den dan met schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders en niet anders dan tusschen elf uren des avonds en vijf uren des morgens. Ingeval van dringende noodzakelijkheidkan door Burgemeester en Wet houders verlof worden gegeven tot het verrichten der werkzaamhedenbe doeld in de eerste alinea van dit artikel, ook op andere dan de daarbij vastgestelde uren." De heer Obreen. Heeft de Commissie bezwaar de woorden «dan met" te veranderen in «zonder"? De heer Van der Lith. De Commissie kan zich er best mede vereenigen. Art. 17 wordt, aldus gewijzigd, goedgekeurd. Art. 18. «Beer of sekreetvuil moet dadelijk in behoorlijk gesloten of overdekte wagens of schuiten buiten de gemeente gevoerd worden." De heer Obreen. Ik stel voor na het woord «dadelijk" te lezen: «na ruiming." De Voorzitter. Ik stel mij voor dat aan «dadelijk" altijd de ruiming voorafgaat. De heer Van der Lith. De invoeging van die woorden is de Commissie volmaakt onverschillig. Het voorstel wordt niet voldoende ondersteund. Artt. 1820 worden goedgekeurd. Art. 21. «Het is verboden, mest voor keldergaten zoo te plaatsen of te doen plaatsen dat hij zich verder dan een halven meter uit den gevel uit strekt." De heer Obreen. Met het oog op de moeielijkheid om te weten wie vervolgd moet worden en het plaatsen onafhankelijk van den persoon die het deed, toch gestraft wordt, stel ik voor te lezen: «Het is verboden mest voor keldergaten verder dan y meter uit den gevel uitgestrekt te heb ben." Dat is een strafbaar feit. De Voorzitter. Ik geloof dat het artikel volkomen daarin voorziet. De heer Obreen. Het bewijs moet geleverd worden dat de persoon den mest geplaatst heeft. De heer d'Aumerie. Als de redactie wordt overgenomen, dan is de eige naar er altijd bij. De heer Obreen. Iemand zal niet plaatsen zonder order. Het geschiedt altijd met order van den bewoner van het perceel. Het vergemakkelijkt de vervolging. De heer Van der Lith. Om stemming te voorkomen, wenscht de Com missie het voorstel over te nemen. De heer De Laat de Kanter. Ik ben tegen het amendement, omdat het artikel, zooals het door de Commissie is geredigeerd, verre de voorkeur verdient. Daarbij wordt altijd de schuldige gestraft. Nu wordt de eigenaar gestraft, zonder dat hij iets misdreven heeft. De Voorzitter. Dat is zeker hard. De heer De Laat de Kanter. Men zou b. v. uit kwaadwilligheid tegen den eigenaar het verbodene kunnen nederleggen op zijne stoep of voor de keldergaten. De heer d'Aumerie. Zou dat niet een casus non dabilis zijn Is het ooit gebeurd dat een kwaadwillige voor iemands keldergat mest heeft geplaatst? De heer De Laat de Kanteb. Het geval is denkbaar. Men kan de handeling plegen om een ander, zooals men het noemt, een koopje te bezorgen. Het voorstel van den heer Obreen wordt met 10 tegen 5 stemmen ver worpen. Voor stemdende heeren EigemanDu BieuObreenDe Goeje en d'Aumerie. Artt. 2123 worden goedgekeurd. Art. 24. «De bewoner of bruiker van een pand is, bij gladheid der straten, verplicht, dadelijk na aanzegging van Burgemeester eu Wethouders, genoegzaam zandasc.h of turfmolm op de geheele breedte der klinkerstraat, langs zijn huis of erf, te strooien. Cp straten en grachtenuitsluitend met klinkers geplaveidis het strooien slechts verplichtend over eene breedte van twee meter, genomen uit de rooilijn der stoepen en, waar deze ontbre ken, uit die der gebouwen." De beer Versier. Zou het niet beter zijn te lezen: «te doen strooien"? Zooals het voorschrift nu luidtzoude de bewoner of bruiker het in per soon moeten doen. De beer Obreen. Ik acht de aanzegging niet noodig. De heer Van der Zweep. Er kunnen verschillende opvattingen over de vraag, wat gladheid is, wezen. Do heer Obreen. Dat kan de rechter beoordeelen. De heer Van der Litii. Ik vind het gevaarlijk aan de bewoners over te laten de beslissing of de straat glad is of niet. Zoo wordt er te veel aan de individueele meening overgelaten, en zal menigeen oordeelen, dat er volstrekt geen noodzakelijkheid is zand te strooien, terwijl een ander dat wel meent, en zullen zoodoende tal van overtredingen voorkomen. Wij hebben altijd geleefd onder het régime dat Burg. en Weth. de inwoners vaderlijk hebben voorbereid. Ik wensch den tegenwoordigen toestand te handhaven. De Voorzitter. Ik zou het voorstel van den heer Obreen eveneens zeer gevaarlijk vinden. Men hangt geheel van iemands individueele opinie af. De zaak heeft tot dusver geene aanleiding tot moeielijkheden gegeven en ik moet dankbaar erkennen dat de burgemeesterna de vaderlijke aanmaning, geen aandrang heeft behoeven te doen, vermits steeds bereid willig daaraan werd voldaan. De heer Van der Lith. Ik heb geen bezwaar om het voorstel van den heer Verster over te nemen. Ik geloof dat het beter is. De heer d'Aumerie. Dan wijken wij van het beginsel af. Zooveel mo gelijk heeft de Commissie de bestaande bepalingen willen handhaven. Al leen in geval van noodzakelijkheid heeft zij willen wijzigen. Er zijn verschillende artikelen, waarop de door den heer Verster bedoelde wijziging zou moeten worden toegepast. Beginnen wij met die wijzigingendan wij ken wij af van het stelselwaartegen bij de algemeene beschouwingen niemand zijne stem verheven heeft. Tegen het door den heer Verster voorgestelde heb ik dus alleen dit bezwaar, dat wij afwijken van hetgeen wij voorop stelden. Ik kan mij derhalve niet vereenigen met de instemming van den heer Van der Lith. Het amendement van den heer Verster wordt niet voldoende ondersteund en art. 24 goedgekeurd. Art. 25. «De bewoner of bruiker van een pand is verplicht, binnen drie uren na aanzegging van wege Burgemeester en Wethoudersde sneeuw of het ijs op de straat vóór of rondom zijne woning of zijn erf weg te ruimen en bij een te brengenin de straten midden op de straatop de grachten aan de waterzijdeeu op de pleinen tot op den afstand van vier meter uit den gevel of muur. Vóór die aanzegging is het wegruimen of bijeenbrengen verboden." De heer De Goeje. Ik stel voor alinea 2 weg te laten. Deze bepaling wordt toch niet opgevolgd en ik zie cr de noodzakelijkheid niet van in. De heer Van der Lith. De verrichting is in het belang van het be houd der straten verboden. De heer De Goeje. Dan doe ik het voorstel niet. Art. 2S wordt goedkeurd. Art. 26. «Het besproeien der straat, tijdens menschen of trek-, last- of rijdieren voorbijgaan of rijden of bij vriezend wederis verboden." De lieer Wilheemy Damsté. Hoewel ik het nut dezer verbodsbepaling wel inzieheb ik echter gezocht naar eene andere redactie. Wordt het artikel toch zéé aangenomen, dan is het voor mij moeielijk de straat te besproeien. Langs mijne woning is eene drukke passage, zoodat de besproeing zou moeten geschieden 's morgens vroeg of 's avonds laat, als het niet noodig is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 4