52
11°. Voordracht tot benoeming van een hulponderwijzer aan de openbare
lagere school n°. 2 voor minvermogenden.
12°. Idem als voren aan de openbare lagere school n°. 1 voor onver-
mogenden.
13°. Idem tot benoeming van een onderwijzer 2de klasse en een hulp
onderwijzer aan de openbare lagere school n°. 1 voor minvermogenden.
Deze zotten ter inzage van de leden in de leeskamer worden nedergelegd.
14°. Missive van Mr. M. d'Aumerie, blijkens welke deze wegens ver
trek uit de gemeente heeft opgehouden lid van den Raad te zijn.
Deze missive is van den volgenden inhoud:
'Leiden19 Juni 1S79.
Ter voldoening aan het voorschrift vervat in art. 25 der Gemeentewet,
heeft de ondergeteekende de eer aan den Raad der gemeente Leiden te be-
riehten, dat bij op den 11 Juni jl. als Kantonrechter te Doesborgh is geïn
stalleerd dat hij aldaar eene woning heeft gehuurden zich heeft laten
afschrijven van het bevolkings-register der gemeente Leiden en inschrijven
iti dat der gemeente Doesborghdat bij dus niet meer kan geacht worden
te zijn ingezeten der gemeente Leiden en mitsdien ophoudt lid van den
Raad te zijn.
Aan den Raad der Gemeente Leiden." M. d'Aumerie.
De Voorzitter. Burg. en Wetb. wenschenter voorziening in de ont
stane vacature, de verkiezing te doen plaats hebben op 15 Juli e. k.te
gelijk met de gewone verkiezing.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter deelt wijders nog mede dat bij die verkiezing in het hoofd
bureau zitting zullen hebben de HH. Mr. L. D. Suringar en Mr. S. Le
Poole en in het onderbureau Dr. M. J. De Goejeals Voorzitter, en als
leden Dr. J. E. Van Iterson JAz. en H. C. Juta.
Aan de orde is verder
II. Voordracht betrekkelijk de tentoonstelling van -landbouw.
(Zie Ing. St. nos. 100 en 112.)
De beer Eigeman. Ik zal niet tegen deze voordracht zijnmaar wensch
toch eenige inlichting. In bet praeadvies van Burg. en Wetb. staat: 'dat
te dien einde gebruik kan worden gemaakt van de Ruïne". Ik wensch te
netenof do Ruïne geheel teruggekomen is aan de stad en daardoor weder
ter harcr beschikking, dan of dat is eene wijze van-zeggen tot latere
handeling.
De Voorzitter. Wanneer de gemeente van de Ruïne gebruik wenseht
te maken, wordt daartoe vergunning van den Minister van Binnenland-
sche Zaken gevraagd. Feitelijk behoort het terrein aan het Rijk. Tegen
het verleenen van het verlof is nimmer bezwaar gemaakt.
De voordracht van Burg. en Weth. wordt bierop met algemecne stemmen
aangenomen.
III. Voordracht tot onderhandschen afstand van de tienden onder Lei
derdorp.
(Zie Ing. St. no. 115.)
Wordt aangenomen met 15 stemmen tegen 1, die van den heer Wil-
helmy Damsté.
IV. Verzoek van Mr. M. d'Aumerieom ontslag als Regent van het
Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis.
(Zie Ing. St. no. 117.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming eervol verleend, onder dankbetuiging
voor de door hem als zoodanig belangeloos bewezen gewichtige diensten.
V. Verzoek van C. Van Tielom ontslag als leeraar aan de gemeente-
instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs.
(Zie Ing. St. n®. 118.)
Het ontslag wordt zonder hoofdelijke stemming eervol verleend met
ingang van I September a. s.
VI. Verzoek om ontslag van A. Van der Steen, als onderwijzer 2de klasse
aan de school n°. 2 voor onvermogeudeD.
(Zie Ing. St. no. 119.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming eervol verleend met ingang van
1 Augustus a. s.
VII. Voordracht tot aankoop van inschrijving op bet Grootboek, voor
de administratie der Gast- cn Leproosbuizen.
(Zie Ing. St. n°. 122;)
Wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
VIII. Voordracbt tot wijziging van de regeling van het onderwijzend
personeel aan de gemeente-inrichting van O. I. ambtenaren.
(Zie Ing. St. no. 166.)
De heer Cock. Mijnbeer de Voorzitter! Ik ben indertijd geweest tegen
de oprichting van deze gemeente-instelling. Ik heb zelfs bij de laatste be
grooting tegen den post, waaruit het geld gevonden moet worden, gestemd.
Ik zal derhalve genoopt zijn het volgt er niet noodzakelijk, maar het volgt
er toch uit, tegen deze voordracht te stemmen. Toen er sprake was van
de oprichting, wns een mijner bezwaren, dat in volkomen dezelfde vakken
als die, welke aan deze gemeente-instelling zouden onderwezen worden, op
eene enkele uitzondering na, ook reeds aan onze groote Rijks-universiteit
onderwijs wordt gegeven overeenkomstig de nieuwe wet op het hooger on
derwijs, zoodat ik vreesde, dat dergelijke inrichting, staande naast de we
tenschappelijke Rijks-universiteit, licht zoude kunnen ontaarden in eene pre-
paratieschool voor het examen, of, laat ik het leelijke woord maar gebruiken
eene africhtingsschool. Die vrees is door deze voordracbt en vooral door
de daarbij gevoegde toelichting volstrekt niet verminderd. Maar er zijn
nog andere omstandigheden. Ik geloof namelijk dat inderdaad deze inrich
ting in Leiden geene levensvatbaarheid bezit, getuige ook het gering aantal
leerlingen. Ik voorzie dusdat de Raad vroeg of laat tot opheffing der
instelling zal moeten besluiten. Eene dergelijke opheffing kanzooals onze
Indische school than9 is ingericht, zeer gemakkelijk geschieden zonder veel
financiëel nadeel voor de gemeente. Tot nog toe immers bestaan de uit
gaven in bloote toelagen aan professoren der Rijks-Universiteit en aan
eenige weinige andere personen, die tocb bier wonen en bier andere betrek
kingen bekleeden. Bij opheffing zoude niets gemakkelijker zijn dan die
toelagen in te trekken, zonder dat er m. i. in de verte sprake zoude kunnen
zijn van wachtgeld of peneioen. Dit is echter niet het geval met de voor
dracht, die ons heden wordt voorgelegd. Nu zal men een, bet is waar,
uitstekend bekwaam mensch van elders roepen tegen hoog traktement. Zelfs
wordt er verhuisgeld gevraagd. Eene dergelijke aanstelling verkrijgt mijns
inziens al de kenmerken van een ambten&arsschap. Bij eventueele opheffing
der inrichting althans zal men zich tegenover dien persoon financiëel veel
meer verbonden vinden. Dat is voor mij een nieuwe reden om tegen de
voordracht te stemmen.
De heer Van der Lith. Slechts een enkel woord. De laatste opmerking
van den beer Cock beaam ik ten volle. Als men van de meening uitgaat
dat de gemeente-instelling geen levensvatbaarheid heeft, (tan is de tijd tot
opheffing gekomen. Inderdaad zouden wij door aanstelling van den heer
Klinkert voor de noodzakelijkheid staan om, werd de instelling opgeheven
een wachtgeld aan dien ambtenaar uit te keeren. Evenwel is het de vraag,
of de veronderstelling van den beer Cock omtrent de levensvatbaarheid ge
grond is. Naar mijne bescheiden meening heeft die inrichting wel degelijk
levensvatbaarheid, vooral wanneer zij wordt opgericht op een basis, waarop
de practische opleiding meer op den voorgrond treedt. De instelling zal
daardoor in eene bijzonder goede verhouding worden geplaatst, daar zij de -
jongelui in de gelegenheid stelt eene wetenschappelijke opleiding te genieten
die voor hunne latere carrière van nut kati zijnen tevens in de eerste plaats
eene opleiding, die met de eischen van het examen rekening houdt. Nu
wil ik wel aannemen dat de practische eischen voor den dienst en de staats
examens niet altijd op den voorgrond stonden. Het zal echter bij de
uieuwe organisatie het streven zijn de practijk met de wetenschap te ver
binden en te zorgen dat de teerlingen: 1° het examen kunnen afleggen, en
2° datgene wetenwat voor hunne latere loopbaan vruchten kan geven. In
het denkbeeld van de levensvatbaarheid word ik intusscben bevestigd door
eene omstandigheid, die ik op zich zelve ten hoogste bstreur, maar met
betrekking tot de gemeente-instelling zeer toejuich, nl. den maatregel, dat
meesters in de rechten niet door middel van een examen aan de faculteit
af te leggen, tot Indische ambtenaren zullen worden benoemd. Ware die
maatregel, doorgegaanhet getal ingeschrevenen aan onze instelling zou niet
zeer groot zijn geweest, omdat de instelling voor een groot deel gevoed
wordt door ben, die hierbunne opleiding genieten en geneigd bevonden zijn
hunne studiën te verecnigen met de academische lessen. Nu is het bekend
dat men daaraan een einde heeft gemaakt en gezegddat geen universiteits
examen de gelegenheid geeft om ter beschikking van den Gouverneur-
Generaal te worden gesteld. Hiervan zal het gevolg zijn dat meesters in
de rechtendie zich hier hebben gevormdwanneer zij zien dat zij ook
voor de practische eischen kunnen voorbereid worden licht geneigd zullen
bevonden worden hier te blijven. Te voorzien i9 bet dat, wanneer leerlingen
dit willen, het contingent toeneemt. Dat is echter tot heden niet gebeurd
in die mate, als men kon verwachten. Waarom? Onze instelling had met
moeielijkbeden tc kampen. Voor den aanvang van dezen cursus waren
twee leeraren buiten gevecht gesteld, terwijl bovendien geene leeraren
der instelling in de examen-commis9;e zitting genomen hadden. De heer
Grasbuis en ik waren lijdende aan eene ziekte en het was niet zeker of de
lessen door ons konden worden opgevat. Zou men uit het feit, dat niet
tegenstaande dezen ongunstigen toestand het getal ingeschrevenen is verdrie
dubbeld geene conclusie voor -het vervolg mogen trekken? Mijne conclusie
is: dat de instelling wel degelijk levensvatbaarheid bezit en het wel degelijk
de moeite waard isop gevaar af van de begrooting met een wachtgeld
te bezwarennogmaals eene proef te nemenom te zien of de instelling
kan bestaan of zich in bloei verheugen. Let men er op dat men Delft
hard vieldat het eene gemeente-instelling in het leven riep in concurrentie
met eene Rijksinstelling, en let men nu op den grooten bloei der Indische
school aldaar, dan is dit voor Leiden een reden om op den eenmaal ingesla
gen weg voort te gaan.
De beer Cock. Ik wensch niet in eene wederlegging te treden van het
hoofdbetoog van den beer Van der Lith. Hij heeft eene andere opvat
ting van de levensvatbaarheid dezer inrichting dan iken ik respecteer
alle opiniën. Ik hoop dat de zijne bewaarheid moge worden. Intusschen
deel ik niet wat hij omtrent de nadeelige fluanciëele gevolgen dezer voor
dracht mij tegengeworpen heeft. Het is niet juist wat hij beweert, dat
die gevolgen zich alleen zullen doen gevoelen bij eene eventueele, door
bem niet waarschijnlijk geachte, opheffing onzer Indische school. Neen,
reeds met 1 Juli 1880 zal deze voordracht jaarlijks eenu vermeerdering
van uitgaven van f 1500 veroorzaken, buiten cn behalve de schade hij eene
altoos mogelijke opheffing. En nu spreek ik nog niet eens van andere
onkosten, die, ben ik wel onderricht, binnen kort al9 een gevolg der
nieuwe inrichting te wachten zijn. Ik wil daarover echter liever niet uit
weiden omdat ik daarvan, althans officiëel, niet genoegzaam op do
hoogte ben.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voordrachtin stemming gebracht, wordt aangenomen met 15 tegen
3 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Obreen, Scheltcma en Coek.
IX. Verzoek van den directeur der Leidsche Melkinrichting, tot plaatsing
van een kiosk op het Plantsoen, voor den verkoop van melk.
(Zie Ing. St. no. 123
Wordt met algemeene stemmen overeenkomstig de voordracht van Burg.
en Weth. besloten.
X. Rekening van het stedelijk werkhuis over 1878.
(Zie Ing. St. no. 105.)
Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
De heeren llartevelt, Juta en Driessen waren tijdens de behandeling cn
de stemming niet tegenwoordig.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. ÜRABBE.